Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijRegister van de gene, die met Ezra zijn opgetogen, vers 1, etc. Ezra, het volck onderweeghs by Ahava oversiende, ende geen Leviten vindende, sendt na Casiphia, ende bekomt van daer eenige kloecke Leviten, ende Nethinim, 15. Roept een vasten uyt, dat men Godt bidde om eene geluckige reyse, 21. Geeft den Oversten der Priesteren ende Leviten alle schatten, die sy bewaren ende ten Huyse des Heeren souden hebben te leveren, 24. Breeckt op, ende komt geluckelick te Ierusalem, 31. De schatten worden getrouwelick, daer ’t behoorde, gelevert, ende des Koninghs bevelen aen sijne Stadthouders ende Lantvooghden gegeven ende van hen achtervolght, 33. | |
1DIt nu zijn de Hoofden harer vaderen, met hare geslacht-reeckeninge; die met my uyt Babel optogen, onder het Koninckrijcke des Koninghs Arthahsasta. | |
2Van de 1 kinderen Pinehas, Gersom, van de kinderen Ithamars, Daniel: van de kinderen Davids, Hattus. | |
3Van de kinderen Sechanja, van de kinderen Parhos, Zacharja: Ende met hem werden by geslacht-registers gereeckent aen mans-persoonen, hondert ende vijftigh. | |
4Van de kinderen Pahath Moabs, Eliehoënai, de sone van Zerahja: ende met hem twee hondert mans-persoonen. | |
5Van de kinderen Sechanja de sone Iahaziëls: ende met hem drie hondert mans-persoonen. | |
6Ende van de kinderen Adins, Ebed de sone Ionathans: ende met hem vijftigh mans-persoonen. | |
7Ende van de kinderen Elams, Iesaja, de sone van Athalja: ende met hem seventigh mans-persoonen. | |
8Ende van de kinderen Sephatja, Zebadja de sone Michaëls: ende met hem tachtentigh mans-persoonen. | |
9Van de kinderen Ioabs, Obadja de sone Iehiëls: ende met hem twee hondert ende achtien mans-persoonen. | |
10Ende van de kinderen Selomiths, de sone van Iosiphja: ende met hem hondert ende sestigh mans-persoonen. | |
11Ende van de kinderen Bebai, Zacharja, de sone van Bebai: ende met hem acht ende twintigh mans-persoonen. | |
12Ende van de kinderen Azgads, Iohanan de sone van Katan: ende met hem hondert ende tien mans-persoonen. | |
13Ende van de 2 laetste kinderen Adonikams, welcker namen dese waren; Eliphelet, Iehiël, ende Semaja: ende met hen sestigh mans-persoonen. [kolom] | |
14Ende van de kinderen Bigvai, Uthai ende Zabbud: ende met hen seventigh mans-persoonen. | |
19Ende Hasabja, ende met hem Iesaja, van de kinderen Merari: [met] sijne broederen, ende hare sonen, twintigh: | |
20Ende van de Nethinim, die 15 David ende de Vorsten ten dienst der Leviten gegeven hadden, twee hondert ende twintigh Nethinim, die alle by namen genoemt werden. | |
22Want ick schaemde my van den Koningh een heyr ende ruyters te begeeren, om ons te helpen van den vyant, op den wegh: om dat wy tot den Koningh hadden gesproken, seggende; De hant onses Godes is 19 ten goede over alle, die hem soecken, maer sijne 20 sterckte ende sijn toorn over alle, die hem verlaten. | |
23Alsoo vasteden wy, ende versochten sulcks van onsen Godt: ende hy 21 liet sich van ons verbidden. | |
24Doe scheydde ick twaelf uyt van de Overste der Priesteren; Serebja, Hasabja, ende tien van hare broederen met hen. | |
25Ende ick woegh hen toe het a silver ende het gout, ende de vaten; zijnde de offeringe van het Huys onses Godts, die de Koningh ende sijne Raetsheeren, ende sijne Vorsten, ende gantsch Israël, dieder gevonden werden, geoffert hadden. | |
28Ende ick seyde tot hen; Ghy zijt 26 heyligh den HEERE, ende dese vaten zijn heyligh: oock dit silver ende dit gout, de vrywillige gave, den HEERE, uwer vaderen Godt. | |
29Waeckt ende bewaert het tot dat ghy het opweget 27 in tegenwoordigheyt van de Overste der Priesteren ende Leviten, | |
[fol. 208r\Ezra treurt ende bidt Godt.]
| |
ende der Vorsten der vaderen Israëls, te Ierusalem in 28 de kameren van des HEEREN Huys. | |
30Doe ontfingen de Priesters ende de Leviten het gewichte des silvers ende des gouts, ende der vaten; om te brengen te Ierusalem, ten Huyse onses Godts. | |
33Op den vierden dagh nu wert gewogen het silver, ende het gout, ende de vaten, in het Huys onses Godts, aen de hant Meremoths, des soons Uria des Priesters, ende met hem Eleazar de sone van Pinehas: ende met hen Iozabad de sone van Iesua, ende Noadja de sone van Binnui, de Leviten. | |
34Na ’t getal, ende na ’t gewichte van dien allen: Ende ’t gantsche gewichte wert ter selver tijt opgeschreven. | |
35[Ende] 32 de wechgevoerde, die uyt de gevangenisse gekomen waren, offerden den Godt Israëls brand-offeren, twaelf varren voor gantsch Israël, ses ende negentigh rammen, seven ende seventigh lammeren, twaelf bocken ten sond-offer: Alles ten brand-offer den HEERE. | |
|