| |
| |
| |
Haman wort seer hooge verheven van den Koningh, vers 1. Alle de hovelingen buygen sich voor hem neder, uytgesondert Mordechai, 2. hier over vertoornt sich Haman seer, 5. Hy soeckt niet alleen Mordechai, maer alle de Ioden uyt te roeijen, 6. Ende hy laet het lot hier over werpen, 7. Hy klaeght de Ioden aen by den Koningh, 8. Ende versoeckt, dat alle de Ioden mochten verdelght worden, 9. ’t welck hem de Koningh consenteert, 10. Dit wort geschreven aen alle de Vorsten in alle lantschappen, 12. Ende daer worden posten afgesonden met dit bevel, 13. De Koningh ende Haman sitten en drincken, maer de stadt Susan is verbaest, 15.
| |
1
NA dese geschiedenissen 1 maeckte de Koningh Ahasveros Haman groot, den sone van Hammedatha den 2 Agagiter, ende hy verhooghde hem: ende hy settede sijnen stoel 3 boven alle de Vorsten die by hem waren.
| |
2
Ende 4 alle de knechten des Koninghs, die in de poorte des Koninghs waren, 5 neyghden ende bogen sich neder voor Haman; want de Koningh hadde alsoo 6 van hem bevolen: maer Mordechai en neyghde sich niet, noch en boogh sich niet neder.
| |
3
Doe seyden de knechten des Koninghs die in de poorte des Koninghs waren, tot Mordechai: 7 Waerom overtreedt ghy des Koninghs gebodt?
| |
4
’t Geschiedde nu, doe sy [dit] van dagh tot dagh tot hem seyden, ende hy 8 na hen niet en hoorde: soo gaven sy het Haman te kennen, op dat sy sagen, 9 of de woorden van Mordechai bestaen souden, want 10 hy hadde hen te kennen gegeven 11 dat hy een Iode was.
| |
5
Doe Haman sagh, dat Mordechai sich niet en neyghde, noch sich voor hem neder en boogh: so wert Haman vervult met grimmigheyt.
| |
6
Doch 12 hy verachtede in sijne oogen, dat hy aen Mordechai alleen 13 de hant soude slaen, (want men hadde hem het 14 volck van Mordechai aengewesen,) Maer Haman socht alle de Ioden, die in den gantschen Koninckrijcke van Ahasveros waren, [namelick] het volck van Mordechai te verdelgen.
| |
7
In de eerste maent (dese is de maent 15 Nisan) in het twaelfde jaer des Coninghs | |
[fol. 216v\Haman versoeckt der Joden moort. Joden treuren.]
| |
Ahasveros, wierp men 16 het pur, dat is, het lot, voor Hamans aengesichte, 17 van dagh tot dagh, ende van maent [tot maent,] 18 tot de twaelfde maent toe, dese is de maent 19 Adar.
| |
8
Want Haman 20 hadde tot den Koningh Ahasveros geseyt, Daer is een volck verstroyt ende verdeylt onder de volckeren in alle de lantschappen uwes Koninckrijcks: ende hare wetten zijn verscheyden van aller volckeren [wetten:] oock 21 en doen sy des Koninghs wetten niet: Daerom en is ’t den Koningh niet oorbaerlick 22 haer te laten blijven.
| |
9
Indien het den Koningh goet dunckt, laet’er geschreven worden, 23 dat mense verdoe: 24 soo sal ick tien duysent talenten silvers opwegen in de handen der 25 gener die het werck doen, om in des Koninghs 26 schatten te brengen.
| |
10
Doe trock de Koningh 27 sijnen ringh van sijne hant, ende hy gaf hem Haman den sone Hammedatha den Agagiter, der Ioden tegenpartijder.
| |
11
Ende de Koningh seyde tot Haman, Dat 28 silver zy u geschoncken: 29 oock dat volck, om daer mede te doen, na dat het goet is in uwe oogen.
| |
12
Doe wierden de schrijvers des Koninghs geroepen, 30 in d’eerste maent, op den dertienden dagh der selver, ende daer wert geschreven, 31 na alles dat Haman beval, aen de Stadthouders des Koninghs, ende aen de Lantvooghden, 32 die over elck lantschap waren, ende aen de Vorsten van elck volck, elck lantschap na sijne schrift, ende elck volck na sijne sprake: daer wert geschreven in den name des Koninghs Ahasveros, ende het wert met des Koninghs ringh verzegelt.
| |
13
De brieven nu werden gesonden door de hant der loopers tot alle de lantschappen des Koninghs, dat men soude verdelgen, dooden, ende verdoen alle de Ioden, van den jongen tot den ouden toe, de kleyne kinderen, ende de wijven, op eenen dagh, op den dertienden der twaelfder maent (dese is de maent Adar) ende dat men 33 haren buyt soude rooven.
| |
14
Den 34 inhoudt der schrift was, datter een wet 35 soude gegeven worden 36 in alle lantschappen, openbaer aen alle volcken, datse 37 tegen den selven dagh 38 souden gereet zijn.
| |
15
De loopers gingen uyt, voort gedrongen zijnde 39 door het woort des Koninghs, ende de wet wert uytgegeven in de burcht Susan; Ende de Koningh ende Haman 40 saten ende droncken, doch 41 de stadt Susan was 42 verwerret.
|
-
1
- D. hy verhief hem boven alle de ander Vorsten ende Groote sijnes Rijcks.
-
2
- Eenige meynen, dat Haman zy afkomstigh geweest van Agag den Koningh der Amalekiten, van den welcken te lesen is 1.Sam. cap. 15. vers 8. Siet oock Exod. 17.14. Numer. 24.7.
-
3
- D. boven de stoelen van alle de Vorsten, 2.Reg. 25.28.
-
4
- Verstaet hier, alle de hovelingen, ofte, die van des Koninghs lijfwacht waren.
-
5
- Hem eene onbetamelicke, ongeoorlofde Persische eerbiedinge bewijsende, waer in Mordechai conscientie maeckte haer na te volgen. Te meer, na sommiger gevoelen, om dat hem bekent was, dat desen Haman een Amalekijt was.
-
8
- D. haer niet en gehoorsaemde, noch sich niet en lieten bewegen door hare aensprake ende vermaninge.
-
9
- D. of hy stantvastigh soude blijven in sijne religie, ende of hy derhalven voortaen weygeren soude voor Haman sich te neygen.
-
10
- Te weten, als sy hem vraeghden, waerom hy des Koninghs gebodt niet en gehoorsaemde, mits sich voor Haman buygende.
-
11
- Den welcken het niet geoorloft en was eenen mensche te aenbidden, want Godt heeft verboden de creaturen aen te bidden, Deuter. 6.13. ende 10.12, 20. ende 17.3. Matth. 4.10. Luce cap. 4. vers 8.
-
12
- Dat is, hy achte het te geringe, ende de moeyte niet weert te zijn, dat hy Mordechai alleen soude dooden.
-
13
- Te weten, om hem te dooden. Alsoo oock boven 2. vers 21.
-
14
- Dat is, de lantslieden: Ofte, van wat volck ende natie dat Mordechai gesproten was.
-
15
- Over een komende ten deele met onse Meerte, ten deele met onsen April.
-
16
-
Pur, of Phur, is een Persisch woort, beteeckenende ’t lot, onder 9.24.
-
17
- De sin deser woorden is, dat men volgens de Heydensche Persische superstitie, het lot wierp, om te weten op wat dagh en maent, dat het bequaemst soude wesen, de Ioden alom op eenen ende den selven dagh te verdelgen.
-
18
- D. in de twaelfde maent quam eerst het lot uyt, ’t welck den dagh aenwees, op welcken men de Ioden soude ombrengen.
-
19
- Dit is een Syrisch ofte Chaldeeusch woort, gelijcker geschreven staet 2.Machab. 15.37. Ende dese maent viel ten deele in onsen Februario, ten deele in Martio.
-
20
- Te weten, eer hy het lot wierp: want dit soude vergeefsche moeyte geweest zijn, het en ware dat hy eerst consent van den Koningh gehadt hadde de Ioden uyt te roeijen.
-
21
- Dit seyt hy daerom, om dat Mordechai den Koningh niet en gehoorsaemde in Haman aen te bidden. Ende ’t gene dat Mordechai tegens hem alleen misdaen hadde, dat leght Haman hier alle de Ioden te laste, ende beschuldightse, als of sy allegaer alle de wetten des Koninghs verachtten.
-
22
- T.w. in het Koninckrijcke, ofte, in het leven, maer sy dienen uytgeroeyt te wesen.
-
23
- Te weten, alle de Ioden, die in des Koninghs gebiedt te vinden zijn.
-
24
- Desen grooten schat belooft hy den Koningh te leveren, op dat hy hem te eer bewege toe te laten, dat hy de Ioden soude mogen ombrengen.
-
25
- Hy verstaet de Thresoriers des Koninghs, die last souden hebben dit gelt te ontfangen.
-
26
- Of, schatkisten, of, schatkameren.
-
27
- T.w. sijnen zegelringh, als af te nemen is uyt cap. 8. vers 8. Dit dede de Koningh tot een teecken der macht die hy Haman gaf. Siet Genes. cap. 41. de aenteeckeninge op vers 42. ende hier ond. vers 12.
-
28
- Te weten, die tien duysent talenten, die ghy gepresenteert hebt in mijne schatkamer te leveren.
-
29
- Te weten, de Ioden, die ghy wilt laten ombrengen.
-
30
- Genoemt Nisan, vers 7.
-
31
- Dit was, dat men op sulcken dagh als ’t Haman soude goetduncken, het gebodt des Koninghs, belangende het ombrengen aller Ioden, soude in ’t werck stellen.
-
32
- Hebr. die over lantschap en lantschap, ende volck en volck waren. Alsoo oock meermaels hier na.
-
33
- Dat is, hare goederen, die hier genoemt worden de buyt der Ioden: het welck soo niet te verstaen en is, als of sy den selven anderen hadden afgenomen, of gerooft: Maer om dat andere (Te weten, Haman met de sijne) haer dien wouden afnemen, ende haer daer van berooven.
-
35
- Te weten, van de Vorsten ende Lantvooghden, elck in sijn gebiedt.
-
36
- Hebr. in alle lantschap ende lantschap.
-
37
- Te weten op den dertienden dagh der twaelfder maent.
-
38
- Te weten, om de Ioden te overvallen, te dooden, ende te verdoen, ende hare goederen te rooven, vers 13.
-
39
- Dat is, door des Koninghs placcaet, dat van het ombrengen der Ioden op de burcht Susan eerst aengeslagen was.
-
40
- Hebr. saten om te drincken, ofte, drinckende.
-
41
- D. de inwoonders der stadt Susan: maer insonderheyt de Ioden die in deselve woonden, welckers goet en bloet daer aen gelegen was. Siet onder capit. 8. op vers 15.
-
42
- Ofte, perplex, gelijck men nu spreeckt.
|