16
Soo heeft Iob 39 in ydelheyt sijnen mont geopent, [ende] sonder wetenschap woorden vermenighvuldight.
|
-
1
- Siet boven 34. op vers 1.
-
2
- D. voor eene goede, ende billicke sake, die in’t gerichte verdedight kan worden. Siet bov. 34. d’aenteeck. op vers 4.
-
3
- Dit en hadde Iob niet formelick also gesproken, maer Elihu wil het uyt sijne woorden besluyten, die hy daerom in’t volgende vers voort brenght.
-
4
- Vergel. Cap. 9. vers 20. ende 10.15.
-
5
- T.w. uwe gerechtigheyt.
-
6
- Namelick, uwen persoon, ô Iob.
-
7
- Dat is, met mijne gerechtigheyt, ende vromigheyt. Iob hadde sulcks geklaeght uyt onverduldigheyt, om dat hy vroom zijnde schrickelick geplaegt, ende wreedelick veroordeelt wiert.
-
8
- Te weten, met dewelcke ick u wederleggen sal.
-
9
- T.w. die tegen u gehandelet, doch u ten vollen niet beantwoordet en hebben. Evenwel Eliphaz hadde by na het selve, dat hier nu van Elihu voort gebracht wort versen 6, 7. te voren geseyt, bov. cap. 22. versen 2, 3. Sommige duyden ’t op de gene die het met Iob hielden. Vergel. cap. 18. vers 2.
-
10
- Siet Deut. 33. op vers 26.
-
11
- De sin is; Zijn de wolcken hooger, hoe veel te meer Godt? Is Godt hooger, wat kondt ghy hem helpen met uwe vromigheyt, ofte schaden met uwe sonde?
-
12
- Te weten, daer mede ghy hem, dat is, Godt soudt mogen beschadigen.
-
13
- T.w. wat quaet, schande, ofte nadeel.
-
b
- Iob 22.2. Psalm 16. vers 2. Rom. 11.35.
-
14
- Verstaet, niet met allen; Dat is, hy en heeft geen profijt, nochte bate van uwe gerechtigheyt. Vergel. Psalm 16.2. ende 50. versen 10, 11, 12.
-
15
- Te weten, om hem te beschadigen.
-
16
- Te weten, om hem voordeeligh te zijn, ende eenige weldaet te bewijsen.
-
17
- Siet 1.Reg. cap. 8. op vers 39.
-
18
- Elihu schijnt hier te sien op de woorden Iobs, boven cap. 24. vers 12. dewelcke hy t’onrechte alsoo soude duyden, als of Iob daer mede Godt van ongerechtigheyt beschuldight hadde. Want Iob hadde Godt sijne eere gegeven, vers 12. ende den verdruckten de schult opgeleyt, vers 13.
-
22
- Dat is, het gewelt, ende den overlast. Vergelijckt ende siet boven 22. op vers 8.
-
23
- Dat is, der Machtigen, ende Geweldigen.
-
24
- Elihu geeft reden waerom de verdruckte in haren noot niet geholpen en worden.
-
25
- Te weten, der gener, die onderdrucket worden. Hebr. maer hy en leyt niet.
-
26
- Hebr. mijne Makers, in’t getal van velen. Vergel. Genes. 20. op vers 13. item siet bov. 32. op vers 22.
-
27
- D. die in de nacht selve, als men ligt om te rusten, den menschen door sijne weldaden oorsake geeft van singen. Vergelijckt Psalm 42.9.
-
28
- D. die ons met reden, verstant, ende wijsheyt begaeft boven de onredelicke dieren, soo dat wy hem behooren recht te kennen, ende in den noot aen te soecken.
-
29
- T.w. in haren noot, als sy verdrucket worden.
-
c
- Iob 27.9. Prov. 1.28. ende 15.29. Iesa. 1.15. Ierem. 11.11. Ioan. 9.31.
-
31
- D. het trotzigh gewelt der gener, van dewelcke sy verdrucket worden. Hoewel haer roepen niet vergeselschapt was met Godtvruchtigheyt. Als het volgende verklaert. siet oock bov. versen 9, 10.
-
32
- Dat is, de ydele menschen, die ledigh zijn van het rechte geloove, ende de ware Godtvruchtigheyt. Alsoo snootheden, voor snoode menschen, Psalm 12.9. bedrogh, voor bedriegers, Proverb. 12.24. valsheyt, voor valschaert, Prov. 17.4. begeerte, voor begeerige, Prov. 21.26. Siet oock boven 24.20. ende de aenteeckeninge op het woort onrecht.
-
33
- Elihu keert hem tot Iob, verhalende het gene hy geseyt hadde, bov. 23.8, 9. De sin is, Soo Godt der ydeler menschen gebeden niet en verhoort, hy en sal oock niet aensien de gene, die voorgeven, datse Godt niet en sien, ende hem niet vinden en konnen, als sy in haren noot door den gebede tot hem vlieden.
-
34
- Dat is, hoewel ghy meynt, dat u ongelijck geschiet, daer is nochtans oordeel, ende gerechtigheyt by Godt, om met een yeder te handelen na behooren. Hierom werpt u vertrouwen op den Heere, ende wacht op eene salige uytkomste, Psal. 37.5, 6, 7. ende 55.23.
-
35
- D. eene seer geringe straffe, ten aensien van het gene Iob verdient hadde. Elihu dit sprekende keert hem tot de omstanders.
-
37
- Siet Genes. 21. op vers 1.
-
38
- Te weten, Godt. Sommige setten dit versken aldus: Maer nu om dat sijn toorn [Iob] niet besocht en hadde, ende hy in grooten overvloet dien niet gekent en hadde, etc. Verstaende dit van Iobs voorgaenden voorspoedigen staet, ende dat hy derhalven uyt ongewoonte van tegenspoet onverduldigh gesproken hadde.
-
39
- Dat is, met onverstandigheyt. Vergelijckt boven 27. op vers 12.
|