28
Siet, 53 sijne hope sal 54 feylen: sal 55 hy oock voor sijn 56 gesichte 57 neder geslagen worden?
|
-
1
- Siet boven 38. op vers 1.
-
2
- Siet boven 38. op vers 3.
-
3
- Siet op de voorgemelde plaetse.
-
4
- Dat is, niet alleen uwe oprechtigheyt verdedigen, maer oock mijn gerechtigheyt te kort spreken.
-
5
- Verst. het recht dat Godt hadde in het straffen van Iob.
-
6
- Siet van dit woort Deut. 25. op vers 1.
-
7
- D. macht, ende sterckte, als Godt. Alsoo Exod. 15.16. Deut c. 33. vers 27. Psalm79. vers 11. ende 89.14. ende 136. vers 12.
-
8
- Te weten, gelijck ick daer mede verciert, ende gekleet ben. siet Psalm 93. vers 1. ende 96.6. ende 104.1. Iesa. 51. vers 9. Godt wort geseyt, hier mede aengetogen, ende bekleet te zijn, om datse haer in alle sijne oordeelen, ende wercken vertoonen; het welcke Iob vermaent wert na te komen, soo hy met Godt lust hadde te rechten. Vergelijckt boven 29.14. ende de aenteeckeninge.
-
9
- Verst. seer heftige, ende uytvarende gramschap, die Gode menschelicker wijse hier toegeschreven wort: als oock boven 21.30. Psalm 78.49. De sin is, dat Iob de macht niet en hadde, om sijne vyanden, ende tegenpartijders te dempen, ende t’onder te brengen, gelijck wel Godt hadde, ende dat hy daerom sich niet en moeste tegen Godt gestelt hebben, willende tegen hem, als tegen sijne partye sijne sake verdedigen. Siet bov. 13. vers 22. ende 16.21. ende cap. 23. versen 3, 4, 5, etc.
-
10
- D. veracht hem, ende schouwt hem aen met eene gramme, ende dreygende ooge, alsoo in’t volgende vers, ende onder 41.25.
-
11
- T.w. daerse verheven, ende prachtigh zijn, hebbende daer al haren staet, vermogen, ende gewelt.
-
13
- D. in’t graf, alwaer sy in stof verandert worden; Dat is, dootse. Vergelijckt de maniere van spreken met Psalm 22.16.
-
14
- D. maeckt dat mense niet meer in de werelt en sie, want de aengesichten der dooden pleeght men met doecken te verbinden, ende te decken. Vergelijckt Prov. 10.6. ende de aenteeck. item Ioan. 11.44. ende 20.7.
-
15
- D. dat ghy genoeghsaem voor u selven zijt, gelijck ick ben, om u in’t gerichte tegens my te vergelijcken.
-
16
- D. uwe kracht, ende sterckte: alsoo Psalm 89.43. Ies. 41.13.
-
17
- Dit woort wert van velen overgeset Elephant. Andere meynen, dattet een gemeyne name is, begrijpende alle aerdsche beesten, soo wel tamme, als wilde, die seer groot van lichaem zijn, onder welcke den Elephant een van de voorneemste is. Het woort staet in ’t getal van vele, om de grootheyt deser beeste uyt te drucken. Alsoo wijsheden, voor de opperste, ende hooghste wijsheyt. Prov. 1.20.
-
18
- D. soo wel als u; ofte, met u. Dat is, op den selven sesten dagh der scheppinge, als ick de twee eerste menschen, ende in deselve u oorspronckelick gemaeckt hebbe. Anders, op dat hy met u op der aerde woonen soude.
-
19
- Het welcke een bewijs, ende teecken is van Godts voorsienigheyt, ende macht, waer door de aldergrootste, ende sterckste beesten worden getemt, ende den menschen onderworpen.
-
20
- De sin is, dat hy niet alleen in de lendenen; D. in de opperste deelen sijns lichaems, maer oock in de onder deelen, (die swackst plegen te zijn) als in de buyck, ende navel, etc. seer sterck is.
-
21
- And. hy roert, of, richt sijnen steert op, als etc. T.w. soo recht opgeven, ende soo onbeweeghlick, als een ceder.
-
22
- D. door elck anderen ingewickelt, ende doortrocken.
-
23
- Hebr. sterckten des kopers, ofte, des staels.
-
24
- Dat is, het voornaemste stuck der wercken Godts, onder de viervoetige dieren, ten aensien van sijne grootte, ende sterckte.
-
25
- Die het woort Behemoth voor den Elephant nemen, verstaen door sijn sweert sijne snuyte, ofte uytstekende tanden, daer mede hy hem als met eene hant behelpt, ende groote kracht bedrijft. And. kan sijn sweert tot hem voegen; Te weten, om hem te dooden; D. kan hem dooden.
-
26
- Dat is, om dat hy niet en leeft by den roof, maer by het gewas, dat op de bergen voort komt, soo is’t dat andere dieren hem niet en vreesen, maer in sijne tegenwoordigheyt sonder schroom, ende sorge zijn. Anders, als de bergen etc. soo spelen, etc.
-
27
- Dat is, in de plaetse daer hy weydt.
-
28
- D. die schaduwe van haer geven. Alsoo in’t volgende vers.
-
29
- Te weten, alwaer hy verkoelinge, ende ververschinge soeckt tegen de groote, ende felle hitte der sonne.
-
30
- Of, [tot] sijner schaduwe, dat is, op datse hem schaduwe souden maken.
-
31
- T.w. als hy in de riviere ingaet om te drincken, belet hy den loop van de riviere. Of, hy swelght de riviere met gewelt in. Waer van de sin is, dat hy soo veel waters insuypt, dat hy schijnt de riviere te sullen inswelgen. Dit zijn poëtische, ende overtollige manieren van spreken.
-
32
- Te weten, in het drincken, niet vreesende den waterstroom, noch dat eenigh mensche, ofte beest hem soude konnen verjagen, ende verhinderen: gelijck men schrijft dat andere gedierten uyt de riviere Nilus met groote sorge drincken, vreesende van den crocodil verslonden te worden. Anders, [dat] sy, Te weten, de riviere haer niet en kan haesten; te weten, om in haren loop voort te vloeijen.
-
33
- Siet van dese riviere Genes. c. 13. op vers 10.
-
34
- D. dat hy het siet, met gewelt, ende niet met behendigheyt.
-
35
- Verstaet, een seer groot ende schrickelick zeegedierte, het welck Leviathan genoemt wort, na sommiger gevoelen, van het Hebreeusch woort Lavah, het welcke beteeckent bydoen, byvoegen, om dat sijn lijf met vele schubben bedeckt is, die seer vast te samen gevoeget zijn. Sommige verstaen een zeedrake. Vergelijckt Iesa. 27.1.
-
36
- T.w. om hem te vangen, gelijck men andere visschen vanght. Hy wil seggen, Neen ghy: want hy veel te groot ende te sterck is, om soo gevangen te worden.
-
37
- T.w. trecken, na dat ghyse met den angel, ofte haeck gevat hebt. Anders, ende sult ghy sijne tonge met een koorde neder trecken?
-
38
- Verstaet eenen yseren angel, hebbende de forme van eene gekromde biese. De sin is, dat een mensche met een soodanigh instrument, den Leviathan als hy hem gevangen hadde, niet en soude konnen vast houden ende bedwingen, gelijck men wel doet met andere beesten.
-
39
- Ofte haeck uyt doornen, ofte na de forme der doornen gemaeckt.
-
40
- T.w. om uyt uwe handen verlost te worden, na dat ghy hem gevangen hebt, end sijns selfs weder te worden. Het is van de beesten menschelicker wijse gesproken. Vergel. boven 39. op vers 21.
-
41
- Hebr. sachte, ofte, glatte dingen, ofte, propoosten, voort komende van de gene, die met ootmoedigh bidden poogen yet te verkrijgen.
-
42
- Hebr. tot een slave, ofte, knecht der eeuwigheyt, Dat is, tot een slave, die u eeuwighlick diene, ende onderworpen zy.
-
43
- Siet van het Hebreeusch woort Genes. 7. op vers 14. ende Levit. 14. op vers 4.
-
44
- Te weten, op datse daer mede haer vermaken, ende tijtverdrijf hebben souden.
-
45
- Verstaet de visschers, die te samen in een verdragh, ende compagnie zijn, ende sulcken visch souden mogen gevangen hebben.
-
46
- T.w. uyt blijdtschap van een soodanigh gevangh, ofte uyt hope daer van.
-
47
- Hebr. de Canaaniten. Soo waren de kooplieden genaemt, om dat de oude inwoonderen des lants van Canaan veel met koophandel omgingen, zijnde daer toe aen de Middelantsche zee seer wel gelegen. Het woort is oock soo genomen, Prov. 31.24. Iesa. 23.8. Hose cap. 12. vers 8.
-
48
- D. om ende om vatten, ende gantsch doorsteken, om hem te vangen, ende vast te houden.
-
49
- T.w. daer de visschen mede geslagen, vast gehouden, ende gevangen worden.
-
50
- T.w. om hem te streelen, ende te troetelen, ende alsoo met vrientschap aen u te krijgen. Anders, leght ghy uwe hant op hem, om hem geweldelick aen te tasten, ende soo te vangen.
-
51
- T.w. dien ghy sout moeten uytstaen, indien ghy hem eenighsins aentastedet, om hem te vangen.
-
52
- D. pooght niet meer, om aen hem te komen, uyt vreese van schade te lijden. Anders, en wilt niet meer des strijts gedencken.
-
53
- T.w. des genen die hem vangen wil, ende daer toe de hant aen hem leght. Anders, de hope van hem, T.w. te vangen.
-
54
- Hebr. leugenachtigh worden, Dat is, gantsch nietigh, ende te vergeefs, overmits hy hem niet vangen en sal.
-
55
- T.w. de Leviathan. Anders, sal hy (te weten, die hem soeckt te vangen) oock [niet] voor sijn gesichte, ofte, als hy gesien wort, neder geslagen, ofte, neder geworpen worden?
-
56
- Dat is, des genen die hem soeckt te vangen.
-
57
- T.w. door vreese van den genen, die hem vangen wil.
|