29
Dese Daniel nu 78 hadde voorspoet in het Koninckrijcke van Darius, ende 79 in het Koninckrijcke van Cores den Persiaen 80.
|
-
*
- Eenige voegen dit vers aen het eynde des voorgaenden Capit.
-
1
- Chald. Dariaves, hy wort de Meder genoemt, om hem te onderscheyden van Dario den Perser, van welcken siet Ezra 4. versen 5, 24.
-
2
- Of, nam in, nam aen, kreegh, T.w. na veler gevoelen, van de hant Cyri, want doe Cyrus, met hulpe van Dario sijnen schoonvader, het rijcke van Babylon hadde ingenomen, soo heeft hy het selve Dario over gegeven, ende hy is na Persiam getrocken, om sijne saken aldaer voorder te verrichten, ende in ordre te stellen. Doch doe Darius ontrent een jaer over ’t Rijcke van Babel geregeert hadde, heeft Cyrus de regeeringe des Babylonischen Rijcks weder tot sich genomen. Doch van het gevoelen van andere siet boven 5. op versen 1, 30.
-
3
- Chald. een sone van ontrent twee en setigh jaren.
-
4
- Siet Dan. c. 4. op vers 2.
-
5
- T.w. om het selve wel ende bequamelick te regeeren, een yeder in sijne Provintie, daer in hy van den Koningh soude gestelt worden.
-
6
- Of, Oppervorsten, of, Overvorsten, Presidenten.
-
7
- D. de principaelste, als blijckt vers 4. And. daer Daniel een van was.
-
8
- Chald. doe was Daniel overtreffende over de Presidenten, ende de Vorsten, Daniel overtrefte alle deselve in wijsheyt, voorsichtigheyt, rechtveerdigheyt, matigheyt, ende andere deughden.
-
9
- Het schijnt dat Darius nu oudt zijnde, ende aenmerckende die voortreffelicke gaven met dewelcke Daniel boven alle andere Vorsten begaeft was, hem meynde te maken Stadthouder over het Koninckrijcke van Babel. Hier uyt is gesproten de haet der Vorsten tegen Daniel.
-
10
- Uyt nijdigheyt, die een moeder is van dootslagh.
-
11
- Ofte, oorsake, ofte, occasie.
-
12
- Chald. van de zijde des Koninckrijcks, D. in de bedieninge die hem van den Koningh was opgeleyt: sy letteden neerstelick op al sijnen handel ende wandel, of hy sijn ampt wel ende getrouwelick bediende, ofte, dat hy sich ergens in vergreep: Maer dit was te vergeefs, sy en konden in hem niet vinden, gelijck stracks geseyt wort.
-
13
- Of, misslagh, ofte, corruptie.
-
14
- Ofte, dwalinge, foute.
-
15
- Soo oprecht, vlijtigh, voorsichtigh, ende getrouw droegh hem Daniel in die hooge bedieninge, dat sijne vyanden selve den moedt verloren gaven, om yets te kunnen uytvinden, dat eenigen schijn van misdaet hebben soude.
-
16
- In den Godtsdienst, die hem in de wet des Heeren voorgeschreven is.
-
17
- T.w. als sy meynden middel gevonden te hebben om Daniel te betrappen in sijnen Godtsdienst.
-
18
- And. met gedruys. Ende alsoo hier onder versen 12, 16. siet de aenteeckeninge Psalm 2. op vers 1.
-
20
- Chald. een begeerte begeeren sal, ofte, versoeck versoecken sal.
-
21
- De Groote aen het hof Darij, zijn met sulcke nijdigheyt tegen Daniel ingenomen, dat sy alle Godtsaligheyt ende Godtsdienst over hoop werpen, op dat sy Daniel souden mogen van kant helpen, want dit is eygentlick met dit placcaet haer oogemerck geweest. Sy verbieden den genen die in noot waren, Godt aen te roepen: Sy verbieden oock den krancken, hulpe by de medicijnmeesters te soecken, het welck teenemael tegen de nature was: Nochtans heeft de Koningh dit geteeckent, vers 10. etc.
-
22
- Ofte, op dat het niet verandert en worde.
-
a
- Esth. 1. vers 19. ende 8.8.
-
23
- Ofte, volgens het recht der Meden, etc. Vergel. Esth. 1. vers 19. ende 8.8.
-
24
- Die beyde volckeren worden hier by malkanderen gevoeght, om dat sy te dier tijt gelijckelijck van Cyro ende Dario wierden geregeert, na sommiger gevoelen. Andere houden’t daer voor, dat dit geschiet zy te Susan, een Provincie van Persia, Dan. 8.2. (hoewel doemaels den Chaldeen onderworpen) alwaer het recht der Meden ende Persen wiert onderhouden.
-
25
- Chald. die niet en passeert, of voorby gaet, dat is, die niet verandert en wort. alsoo onder vers 13. Vergel. dese maniere van spreken met Matth. 24.35. ende met Marc. 13.31.
-
26
- Of, ten desen aensien, of, in aller maniere. De sin is, De Koningh en maeckte geen swarigheyt dit placcaet te onderteeckenen, meynende ’t selve te zijn een bewijs, dat sy hem soo gehoorsaem waren, dat sy liever alle hare Goden verloochenen ende versaken wouden, dan hem te vertoornen.
-
27
- Of, eet-sale, of, somerhuys.
-
28
- Dit doet Daniel achtervolgens het gene datter staet 1.Reg. 8. vers 44. siet de aenteeck. aldaer, ende Psalm 5. vers 8. met d’aenteeck.
-
29
- T.w. des morgens eer hy eenige saken by der hant nam: des middaeghs doe hy inquam om te eten: ende ’s avonts eer hy te bedde gingh. Siet Psalm 55. de aenteeck. op vers 18. Liever woude Daniel sterven, dan desen sijnen gewoonelicken Godtsdienst nalaten.
-
30
- Ofte, loofde, danckte.
-
31
- Of, in aller maniere, allesins.
-
32
- Ofte, met gedruys, als vers 7. Vergelijckt Psalm 10. versen 8, 9.
-
33
- D. opentlick, voor het aenschijn Godes.
-
34
- De sake is waer, ’t is een seker en vaste sake. Sy hadden den Koningh verstrickt, eer hy wist of merckte dat het haer om Daniel te doen was.
-
35
- Siet de arghlistigheyt deser boeven, hadden sy eerst laten blijcken, dat het haer om Daniel te doen was, so souden sy in perijckel ende vreese gestaen hebben, dat de Koningh haer niet en soude gehoort hebben, maer nu openbaren sy haer selven.
-
36
- Dit voegen sy hier by om Daniel van wegen sijn lant en staet (zijnde een gevangen Iode) by den Koningh hatigh te maken: als of sy seyden, Dat een Babylonier, Persiaen, of Meder dus ongehoorsaem ware, hy soude een sware straffe verdienen: hoe veel meer een gevangen Iode.
-
37
- Als of sy seyden, hy heeft uwe Majesteyt kleyne, ja van geener weerde geacht, ende hy en heeft uwe wet niet gehoorsaemt, staet u dat te lijden Heer Koningh?
-
38
- T.w. gelijck hy gewoon was te doen eer dit placcaet gepubliceert was. siet boven vers 11.
-
39
- Chald. eygentlick, was hy seer quaet, ofte, was het seer quaet by hem. D. hy wiert seer bedroeft, ende hy was seer moeijelick in sich selven. Nu verstont hy eerst waer toe sijn placcaet streckte, namelick om Daniel van kant te helpen.
-
40
- Of, was hy arbeydende, of, bekommert, of, besich.
-
41
- T.w. doe sy sagen, dat de Koningh wanckelde, ende sijn beste dede om Daniel uyt hare handen te verlossen, ende voor het werpen in den kuyl der leeuwen, te bevrijden.
-
42
- Dus sterck quamen sy, op dat haer versoeck des te grooter aensien ende vermogen by den Koningh hebben soude.
-
43
- Dit spreken sy als dreygende, want de Koningh wist wel wat der Meden ende der Persen wetten mede brachten, als oock watter in sijn placcaten stont.
-
44
- Ten was haer niet te doen om het recht of wet der Persen staende te houden, maer om Daniel van kant te helpen. Oock was dit een godtloos recht ofte wet, want een besluyt niet te willen veranderen, als de reden sulcks vereyscht, is tyrannije: Of, den Koningh ende sijnen raet sulcke volkomene wijsheyt, ende bestendige rechtveerdigheyt toe te schrijven, dat sy in het maken van wetten of decreten, van de gerechtigheyt niet en konnen afwijcken ofte missen, is haer tot Goden maken.
-
45
- Hier wenscht Darius, dat Godt sijnen getrouwen dienaer Daniel woude verlossen, bevindende dat hy (al hoewel hy te vooren geordineert hadde dat men van niemant yets als van hem soude versoecken) niet machtigh en was Daniel te helpen. Te gelijcke geeft hier Darius genoeghsaem te kennen, dat het hem van herten leet was, dat hy Daniel moeste laten werpen in den kuyl der leeuwen, maer dat hy het niet en konde verhinderen, zijnde daer toe gedwongen van de Vorsten des Rijcks.
-
46
- Ofte, die sal u verlossen.
-
47
- In den text staet expresselick uytgedruckt dat het een, ofte, een eenigh steen was, Te weten, eenen grooten steen, om den mont, deure, ofte ingangh des kuyls dichte ende vaste toe te stoppen, op dat Daniel allen middel van daer uyt te kunnen komen, soude benomen wesen, want Daniel was van wegen sijne Prophetien, ende uytleggingen der dromen, in groot credijt, ende door de bedieninge sijner grooter ampten, by een yegelijck in groot aensien. Het schijnt dat die booswichten stracks gemerckt hebben, dat de leeuwen haer van Daniel hebben onthouden, daerom hebben sy desen grooten steen, ende het zegel des Koninghs, ende harer aller zegel, daer op geset.
-
48
- Dit is alsoo, door Godes wonderbaerlicken raet geschiet, op dat de verlossinge Danielis des te openbaerder soude blijcken.
-
49
- Ofte, op datter niets, of, geen dingh en soude verandert worden, aengaende Daniel. Want sy en vertrouwden den Koningh niet, dewijle hy alreets soo vele moeyte hadde aengewent, om Daniel te verlossen.
-
50
- Ofte, geen vermakelick spel, of, musijck spel, ofte, musijck-instrumenten. Anders, hy en liet geen tafel, ofte spijse, voor sich brengen. De sin is, hy onthielt sich van alle dingen die vermakelick waren, ende die hem de droefheyt hadden kunnen benemen, ofte verlichten, sulcke sorge ende bekommernisse hadde hy over Daniel.
-
51
- Dat is, hy en konde oock geensins slapen, soo bekommert was hy, om dat men hem soo hadde bedrogen, ende gedwongen Daniel in den kuyl der leeuwen te werpen. Siet wat de conscientie in de menschen kan wercken? siet Rom. c. 2. versen 14, 15.
-
52
- Anders, met beroeringe. Siet boven cap. 2. de aenteeck. op vers 25.
-
53
- D. sprack. ende alsoo doorgaens.
-
54
- Siet Ier. 10 d’aent. op vers 10.
-
55
- Aen dese twijffelinge blijckt genoeghsaem, dat de Koningh Darius tot den waren Godt noch niet bekeert en is geweest: want die waerlick aen Godt gelooven, en twijffelen in ’t minste aen sijne Almacht niet.
-
56
- Anders, de Koningh leve in eeuwigheyt, D. Godt verleene den Koningh een langh leven.
-
57
- Aengaende de geestelicke bewaringe, vergel. Psalm 91. vers 13. ende 1.Petr. cap. 5. vers 7.
-
58
- Ofte, oprechtigheyt, of, suyverheyt. Hoewel de Heere door de godtsaligheyt der vromen beweeght wort haer wel te doen, aengesien hy selve hem door eene genadige belofte daer toe als verbonden heeft, ende dat de rechtveerdighheyt vereyscht dat hy sijne genadige belofte volbrenge, 1.Timoth. cap. 4. vers 8. 2.Thess. cap. 1. versen 5, 7. Hebr. cap. 6. vers 10. Nochtans en volght daer uyt geensins, dat de Godtsaligheyt des menschen sulcks verdient. Want door een genadige belofte ergens toe verbonden te zijn, ende door verdienste daer toe eygentlick verbonden te zijn, en kunnen t’samen niet bestaen. Siet Rom. cap. 11. vers 6. Soo dat Daniel hier sijne gerechtigheyt niet en roemt, maer hy geeft te kennen, dat hem Godt verlost heeft, om te doen blijcken, dat dien Godtsdienst hem behaeghde, dien hy (oock met verlies sijnes levens) woude behouden.
-
59
- Chald. geen verdervinge. Anders, ende oock voor u, ô Koningh, en hebbe ick geen leet gedaen, ofte, geen schade, dat de Koningh ofte door mijn onvoorsichtigheyt, ofte door mijne ongetrouwigheyt, ergens eenige schade soude geleden hebben. Daniel heeft wel het godtloose placcaet des Koninghs overtreden, maer dat en heeft hy niet gedaen uyt kleynachtinge des Koninghs, maer om dat hy den oppersten Koningh voor eerst ende voor al moest gehoorsamen. Men moet Godt vreesen, ende den Koningh eeren, 1.Petr. cap. 2. vers 17.
-
60
- Ofte, over hem selven, ofte, daer over.
-
61
- Chald. seer goet. Siet Iudic. cap. 16. de aenteeckeninge op vers 25.
-
62
- Vermoedelick is Daniel met koorden daer uyt getrocken, als met Ieremia geschiet is, Ierem. cap. 38.
-
63
- Ofte, verzeeringe, quetsinge, leet.
-
64
- Dat is, dewijle hy op sijnen Godt vertrouwt hadde. Daniel en sal wel niet geweten hebben, dat hem Godt door sulck een mirakel soude verlossen, maer hy heeft gelooft ende vertrouwt, dat Godt hem niet verlaten en soude. Siet Philip. cap. 1. vers 21. wat het geloove in den Almachtigen Godt vermach, siet oock Hebr. cap. 11. van vers 7. tot het eynde des capittels.
-
65
- Siet boven cap. 3. op vers 8.
-
66
- Alsoo vallen sy in den put, dien sy voor Daniel gegraven hadden. Siet Esth. cap. 7. vers 10. wat Haman wedervaren is. Siet oock Psalm 7. versen 16, 17. ende cap. 9. versen 16, 17. Prov. cap. 26. vers 27. ende Eccles. cap. 10. vers 8.
-
67
- Chald. sonen, onder den name van sonen worden dickwils in de Heylige Schrift, oock de dochters begrepen.
-
68
- D. eer sy op het onderste van den kuyl, of op den vloer of bodem des kuyls gekomen waren. siet gelijcke straffe Godes Dan. cap. 3. vers 22. Siet oock Amos cap. 5. vers 19.
-
69
- Ofte, hadden d’overhant over haer, ofte, overweldighdense, ofte, waren meesters over haer.
-
71
- Te weten, staende onder sijn gebiet, als vers 27 uytgedruckt wort. siet Dan. cap. 2. op vers 39. ende cap. 4. op vers 1.
-
72
- De ware Godt (die aller geloovigen Godt is) wort genoemt de Godt Daniels, gelijck hy genoemt wort de Godt Abrahams, Isaacs ende Iacobs, om dat Daniel den selven yverlick heeft ge-eert ende gedient.
-
74
- Siet Psalm 93. vers 2. ende Dan. cap. 4. vers 3.
-
d
- Dan. cap. 2. vers 44. ende cap. 4. vers 3. ende cap. 7. versen 14, 27. Luce 1.33.
-
75
- Ofte, duert. Hier mede wort Godt onderscheyden van alle schepselen of creaturen, die allegaer verganckelick ofte verderffelick zijn.
-
76
- Chald. de hant, D. uyt de macht, uyt het gewelt der leeuwen. Alsoo staet’er Genes. 9.5. Van de hant aller gedierten: Ende Iob 5. vers 20. Van de hant des sweerts. Siet dergelijcke exempelen meer in de aenteeck. aldaer.
-
77
- Alle de voorgaende treffelicke eeren, die Darius den waren Godt geeft, en zijn geen bewijs, dat hy den selven voor den eenigen waren Godt hebbe aengenomen, anders soude hy alle valsche Godtsdiensten hebben afgeschaft: maer het is alleen eene eerlicke belijdenisse van den waren Godt, daer toe hy gedrongen wiert door de groote wonderheden, die hy voor sijne oogen sagh, sonder dat hy nochtans de afgoden hebbe verlaten.
-
78
- Dewijle de godtsaligheyt de belofte heeft niet alleen des toekomenden, maer oock des tegenwoordigen levens, 1.Tim. 4. vers 8. na dat Godt in sijne onfeylbare wijsheyt oordeelt sijnen kinderen goet te wesen.
-
79
- Siet Dan. 1. op vers 21.
-
80
- De geheele seven en dertighste Psalm past wel op de historie deses sesten Capittels.
|