10
g Ende sijnen Sone 27 uyt de hemelen te verwachten, den welcken hy uyt den dooden verweckt heeft, [namelick] Iesum, die ons 28 verlost van den toekomenden 29 toorn.
|
-
1
- Dese wort oock Silas genaemt, Act. cap. 17. vers 4. ende is een geduerigh metgeselle Pauli geweest in de reysen door de lantschappen van Macedonien, Grieckenlant, ende andere landen, Act. capp.15. 16.
-
2
- Van de gelegentheyt deser stadt, ende van de bekeeringe ende oprechtinge deser gemeynte, siet het begin Actor. c. 17.
-
3
- D. die den name Godts des Vaders ende Iesu Christi belijden. Siet Ioan. cap. 17. vers 3. of, die door de kracht Godes des Vaders in Christo is geroepen: Waer door de ware gemeynte wort onderscheyden van Heydenen ende Ioden.
-
a
- Rom. cap. 1. vers 7. Ephes. 1.2. 1.Petr.1.2.
-
4
- Siet van dese groete Rom. cap. 1. vers 7.
-
b
- Ephes. 1.16. Philip. 1.3. Coloss. cap. 1. vers 3. 2.Thess. 1.3.
-
5
- Dat is, op alle gelegentheyt, ende soo dickmael als wy bidden.
-
6
- Ofte, uw’ werck des geloofs, Dat is, uw’ geloove dat Godt in u werckt, ende dat niet ledigh en is, maer sijne vruchten ende werckingen voort brenght. Gelijck den arbeyt der liefde voor de arbeytsame liefde, ende de verdraeghsaemheyt der hope, voor de lijdtsame ende verdraeghsame hope wort gestelt. Siet 1.Corinth. 13.13. Galat. 5.6. Iacob. 2.17, etc.
-
7
- Sommige voegen dit by het voorgaende woort gedenckende, alsoo dat dit de sin zy, Gedenckende in onse gebeden voor Godt. Andere voegen het by de naestvoorgaende woorden, geloove, liefde, ende hope voor Godt, om de oprechtigheyt der selve te kennen te geven, alsoo dat sy als in Godts tegenwoordigheyt haer der selver deughden bevlijtighden. Siet dergelijcke wijse van spreken Genes. 17.1. Luce 1.6.
-
8
- Namelick, daer mede ghy uytverkoren zijt ten eeuwigen leven, Actor. 13.48. 1.Cor. 1.26, etc. het welck hy uyt de voorgaende ende volgende merckteeckenen bewijst ende besluyt.
-
9
- Dese woorden konnen ofte by het woort geliefde gevoeght worden, namelick, geliefde van Godt: ofte, by het woort verkiesinge. Siet 2.Thess. 2.13.
-
d
- 1.Corinth. 2.4. ende 4.20.
-
10
- Dat is, onse predicatie des Euangeliums.
-
11
- Dat is, vergeselschapt geweest met krachtige wonder-teeckenen onder u, ende de werckinge des Heyligen Geests in u, Marc. c. 16. vers 20. 1.Cor. cap. 2. vers 4, etc.
-
12
- Dat is, in gaven des Heyligen Geests, daer mede de geloovige begaeft wierden, gelijck te sien is Actor. cap. 19. vers 6. ofte, door de inwendige werckingen des Heyligen Geests in hare herten, waer door het geloove in haer is gewrocht, Actor. 16.14.
-
13
- Eenige verstaen dit van de versekertheyt des geloofs in de Thessalonicensen selve: doch het gene volght schijnt mede te brengen, dat hier gesproken wort van de versekertheyt die Paulus in sijne predicatien betoont heeft tot overtuyginge van de conscientien der uytverkorene, niet tegenstaende alle de swarigheden die hem daerom over quamen: waer op oock de versekertheyt des geloofs in de uytverkorene is gevolght.
-
e
- 1.Thessal. cap. 2. vers 1.
-
f
- 1.Corinth. cap. 4. vers 16. ende cap. 11. vers 1. Philip. cap. 3. vers 17. 2.Thess. cap. 3. vers 9.
-
14
- Hy spreeckt hier gelijck als oock meermaels te voren in het getal van velen, om dat hy in het beginsel des briefs Silvanum ende Timotheum by hem heeft gevoeght.
-
15
- Namelick, in het verdragen van verdruckingen, gelijck de volgende woorden uytwijsen. Siet 1.Corinth. cap. 11. vers 1.
-
16
- Dat is, door den Heyligen Geest in u gewrocht. Want verdruckinge moeten somwijlen oock andere lijden, maer daer over verheught te zijn, om datse Christo hier in gelijckformigh worden, is een werck des Heyligen Geests in de geloovige. Siet Actor. cap. 5. vers 41. Rom. 5.3, etc. ende 14. vers 17. Philip. 1.29.
-
17
- Ofte, exempelen, patroonen, Namelick, van stantvastigheyt ende lijdtsaemheyt.
-
18
- Dat is, het geruchte van Godts woort is door u doen ende exempel bekent geworden.
-
19
- Namelick, rontom Macedonien ende Achajen.
-
20
- Dat is, de belijdenisse ende vruchten uwes geloofs. Siet Rom. cap. 1. vers 8.
-
21
- Dat is, geboodtschapt, ofte ruchtbaer geworden.
-
22
- Namelick, om anderen sulcks bekent te maken, ofte u by andere daer over te prijsen.
-
23
- Namelick, de geloovige die uyt andere landen ofte gemeynten tot ons komen. Siet vers 7.
-
24
- D. hoe vlijtigh ende yverigh ghy ons tot u hebt ingelaten, ende het woort des Euangeliums hebt aengenomen. Siet Act. 17.4.
-
25
- D. van den dienst der afgoden.
-
26
- Door den eersten tijtel wort Godt van de stomme beelden ende andere leefloose schepselen, die de Heydenen dienden, onderscheyden: door den anderen tijtel van de versierde goden, die uyt de menschen, ofte andere levendige creaturen, van haer tot afgoden waren opgeworpen.
-
g
- Actor. 1.11. Philip. 3.20. 2.Thess. 1.10. Apoc. 1.7.
-
27
- Namel. in sijne tweede toekomste om te oordeelen de levende ende de doode.
-
28
- Namel. door sijne verdienste ende kracht, ende saligh maeckt hier ende hier namaels eeuwighlick.
-
29
- D. straffe ende wrake, die hy ten uytersten dage sal oeffenen tegen alle ongeloovige. Siet Matth. 3.7. Rom. 1.18. ende 5.9.
|