71. De Haan aan Van Deyssel, 7 juli 1904 (volgens poststempel)
29. St. Willibrordstraat.
Geachte heer Van Deyssel, u zult zeker wel begrijpen, dat ik geen heel rechte rede in u vinden kan. Bent u ziek, dat u me niet weergeschreven hebt. Enfin, tot de uitgave van de 2de editie heb ik besloten, dat kon niet anders, en ik hoop maar, dat de vijandschap van de menschen niet al te bar zal worden. Maar het is zeer erg en ik ben wel in groote nood, en ook wel 'n beetje bang. Daarom geloof ik, dat 't me goed had gedaan als u een stuk vooraf hadt willen geven, waarin u de lui duidelijk maakte, dat mijn boek, of in allen gevalle zoo'n boek als artistiek werk heel goed kan zijn, afgezien van de immoreele (ach, immoreele sic immoreele) inhoud. Zoudt u daar niet mee gebleven zijn in de lijn van uw leven en 'n coup de main hebben gegeven aan een jongere, waarvoor u zelf zeit sympathie te hebben?
Ik heb veel beroerdigheid gehad en dat is nòg niet over, maar als u u rondweg voor mij verklaard hadt, zooals u dat in uw brief deedt, dan hadden de prullige philisters tenminste moeten zwijgen, vindt u dat ook niet.
Haast was ik gisteren even bij u geweest, maar ik vreesde toch, dat u dit niet welkom was.
Heeft Aletrino op u geinfluenceerd? U vindt dat natuurlijk even schunnig als ik (als 't waar is, wat ik niet hoop.), maar vergeef 't 'm, hij krijgt al 't kwaad, dat hij mij in de goedheid van zijn best hart dee, terug, en daar schrikt hij van.
Van Eeden is zeer verbitterd op mijn boek, als ik wist, dat u hem terugzondt stuurde ik u z'n brief.
Zoudt u 't boek toch willen inleiden? Ik zie zeer tegen de uitgave op, en wil alles doen om onnoodige misère te ontwijken, maar niets en niets om noodige waarheid te ontvluchten.
Vindt u goed, dat ik uw brief in z'n geheel voor 't boek laat afdrukken, en die van Van Eeden?
Ik hoop, dat u door praatjes voor de vaak geen antipathie tegen me hebt gekregen en ben met beste groeten uw
Jacob de Haan