Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien Ludovico di Varthema Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien van Ludovico di Varthema uit 1544. Het gebruikte exemplaar uit Antwerpen is niet compleet, drie werken zijn gebruikt om het materiaal aan te vullen: 1 De restaurateurs van het Antwerpse exemplaar hebben gebruik gemaakt van een niet met name genoemde ander exemplaar van dezelfde druk. Bij navraag bleek ook in de bibliotheek zelf niet meer bekend om welk exemplaar dit gaat. Dit werk is aangeduid als B. 2 Foto's van enkele hier beneden genoemde pagina's uit het Museum Meermanno-Huis van het Boek, 006 B 038. Dit werk is aangeduid als C. 3 Een PDF van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek te Copenhagen, Closed Stack, Geogr., 1590 fol. 20301. Dit werk is aangeduid als D. De restaurateurs van A hebben een aantal ontbrekende pagina's door fotokopieën vervangen (en die eenvoudig zijn overgetypt), te weten: 1r-3v; 8r-8v; 12r-12v; 14r-15v; 32r-35v. Enkele (zwaar) beschadigde pagina's zijn aangevuld met fotokopieën uit ditzelfde werk; maar de tekst sluit niet altijd even goed aan. Voor zover mogelijk is de tekst gecontroleerd aan de hand van wat van het originele werk nog te zien is; de rest is aangevuld aan de hand van het daar te lezene en foto's uit C: 9r-9v; 11v. Wel aangevuld, maar zonder foto uit C: 11r (afbeelding); 29v (afbeelding); 41v. Enkele licht beschadigde pagina's (waar een klein stukje van de tekst ontbreekt, vaak aan de rand), of anderszins wat moeilijk leesbare pagina's zijn aangevuld aan de hand van foto's uit C: 4r-4v, 5r-5v, 6r-6v, 7r-7v, 10r-10v, 17r-17v, 21r-21v, 22r-22v, 23r-23v, 24r-24v, 25r-25v, 29r, 41r, 47v, 73r-73v. Katern S (folia 69r-72v) ontbreekt in A volledig; in A zijn deze pagina's eenvoudigweg blanco. Deze zijn in dit afschrift vervangen door foto's uit C: 69r-72v. Daarnaast is de volledige tekst gecontroleerd aan de hand van D, wat nodig was omdat incidenteel stukjes uit A niet goed te lezen waren. In het origineel is een deel van de tekst moeilijk leesbaar. Dat is steeds tussen vierkante haken aangegeven. In het gebruikte exemplaar zijn de paginanummers met potlood toegevoegd. Deze nummering is hier gevolgd. fol. 2v: ‘vervtellen’ → ‘vertellen’: ‘so en wil ic niet dan de waerheit vertellen ende scriuen’. fol. 2v: ‘Commani..’ [beschadigd, verdraaide ‘u’]: ‘Commanien’: ‘want hi hout Hungarien Salcionien ende dat meeste deel van Commanien ende Bulgarien’ [aldus Jan de Mandeville; Reis van Jan van Mandeville] fol. 2v: ‘B..ggheren’ → ‘Buggheren’: ‘datmen heet tlandt vanden Buggheren’ [aldus Jan de Mandeville] fol. 7r: ‘Melathuasar’ → ‘Melachuasar’: ‘ende wert gheheeten Melachuasar.’ [twee regels daaronder heet hij ‘Melachusar’] fol. 7v: ‘Melechnasar’ → ‘Melechuasar’: ‘ende maecten Melechuasar Soudaen’ [zie voorgaande pagina]. fol. 8v: ‘dat’ → ‘[in] dat’: ‘als die son [in] dat teeken is of in teeken van Leone’. fol. 9v: ‘slaen’ → ‘staen’: ‘dan si eenen man staen tot sinen broecriem’. fol. 10v: ‘onden’ → ‘ouden’: ‘van ouden tiden vermaerde coopstadt van Uenegien’. fol. 12v: ‘gheghen’ → ‘ghe[le]ghen’: ‘bi deser stadt ghe[le]ghen’. fol. 12v: ‘diensten’ → ‘diensten.’: ‘in alle ampten oft diensten.’. fol. 13v: ‘derch’ → ‘berch’: ‘Ende van desen dal totten berch van Sinay’. fol. 14r: ‘keeeren’ → ‘keeren’: ‘ende seyde dat si weder keeren souden’. fol. 14r: ‘comen’ → ‘comen,’: ‘noch ander vuylicheyt in haer clooster comen,’. fol. 15r: ‘en’ → ‘en[de]’: ‘Rebecca, en[de] Lya.’. fol. 15v: ‘dese kercke voorscreuen kercke’ → ‘dese voorscreuen kercke’: ‘Ende neuen dese voorscreuen kercke’. fol. 16r: ‘Kersten’ → ‘Kersten,’: ‘Romanien, Kersten, Sarasinen’. fol. 17r: ‘Juluis’ → ‘Julius’: ‘Daer na gaf Julius apostata’. fol. 18v: ‘Jherusalem’ → ‘[Tusschen] Jerusalem’: ‘[Tusschen] Jherusalem ende den berch van Oliueten’. fol. 19r: ‘ghemaet’ → ‘ghemaect’: ‘ic waen wel dat si vanden eersten also niet ghemaect en was’. fol. 19v: ‘siden’ → ‘siden,’: ‘ende siden, alsoe dat in deser stadt Mecha een seer grote hanteringe is’. fol. 23v: ‘sintte’ → ‘sinte’: ‘diemen heet sinte Helena’. fol. 25r: ‘geloofs’ → ‘geloofs,’: ‘oft haer huys des geloofs,’. fol. 25r: ‘heelt’ → ‘heeft’: ‘een yeghelijc na dat hi ghelts oft macht te betalen heeft’. fol. 28r: ‘mi- milen’ → ‘milen’: ‘noch oock tombe oft verheuen sepulture oft berch, bi vier milen weechs’. fol. 28v: ‘een ‘ → ‘een[en]’ ‘vonden wi daer een[en] thooren met handen ghemaect’. fol. 28v: ‘veerthienste’ → ‘derthienste’: ‘Dat derthienste capittel seyt vander stadt Mecha’. fol. 29r: ‘gheregereert’ → ‘gheregeert’: ‘ende si wert gheregeert van een soudaen’. fol. 29r: ‘siden’ → ‘siden,’: ‘ende doec daer af ghemaect ende siden,’. fol. 30r: ‘goe’ → ‘gode’: ‘want dijn vader wil u gode offeren’. fol. 31r: ‘huys huys’ → ‘huys’: ‘Doen ic in zijn huys quam’. fol. 31r: ‘hade’ → ‘hadde’: ‘ghelijc ic dicwils verhoort hadde.’. fol. 31r: ‘be betalen’ → ‘betalen’: ‘dat hi geenen tol betalen en dorste’. fol. 32v: ‘ghen’ → ‘[da]ghen’: ‘do quamen wi tot der stadt Aden in drie [da]ghen’. fol. 32v: ‘hebbe’ → ‘hebbe,’ : ‘des ghelijcken ic noyt ghesien en hebbe,’. fol. 33r: ‘roop’ → ‘roep’: ‘Daer ghinc dien roep dat ic een van die portegheloosers was’. fol. 35r: ‘make’ → ‘make[n]’: ‘doen liet si mi een badt make[n] na haer ghewoonte’. fol. 35r: ‘loos’ → ‘loos,’: ‘ende seer loos, meer dan ic oyt ghesien hebbe’. fol. 35r: ‘god’ → ‘god,’: ‘tegen god, seggende’. fol. 35v: ‘had- hadde’ → hadde’: ‘die ysers niet mer aen die voeten en hadde’. fol. 36r: ‘in’ → ‘ic’: ‘daer om reysde ic van daer’. fol. 36r: ‘veeel’ → ‘veel’: ‘Daer zijn veel rijcke cooplieden’. fol. 36v: ‘sterckeyt’ → ‘sterckheyt’: ‘ende hebben noch redelike sterckheyt’. fol. 37r: ‘hier’ → ‘[ick] hier’: ‘ghelijc [ick] hier vore vander naester stadt geseyt hebbe’. fol. 37r: ‘heeetmen’ → ‘heetmen’: ‘wt die oorsake, heetmen hem heylich’. fol. 38r: ‘wapenent’ → ‘wapenen’: ‘ende het is cloeck volck ter wapenen’. fol. 38v: ‘steeen’ → ‘steen’: ‘oock met eenen steen midden inden stroom’. fol. 39v: ‘da’ → ‘da[t]’: ‘so da[t] Machomet den Soudaen doot sloech’. fol. 40v: ‘mi’ → ‘mi,’: ‘lieue Jnmis reyst met mi,’. fol. 40v: ‘xxiij’ → ‘xxij’: ‘Dat .xxij. capittel seit vander stat Sambragante’. fol. 41v: ‘beonder’ → ‘be[s]onder: ‘dat is een be[s]onder volc’ [de ‘s’ is er met de hand tussengevoegd] fol. 41v: ‘cleedern’ → ‘cleederen’: ‘Haer cleederen die si draghen sijn hemden’. fol. 41v: ‘ick ick’ → ‘ick’: ‘ghelijck ick selue ghesien hebbe.’. fol. 41v: ‘wil’ → ‘wil,’: ‘als hi eenen van sinen lants heeren dooden wil,’. fol. 42v: ‘gheeen’ → ‘gheen’: ‘Si en hebben daer gheen wijnbesien’. fol. 43r: ‘vap’ → ‘van’: ‘na die zeden ende maniere van Cevul’. fol. 43v: ‘palleyt’ → ‘palleys’: ‘ende hi heeft een seer schoon palleys daer in’. fol. 44v: ‘hanterige’ → ‘hanteringe’: ‘een stadt van grooter hanteringe ende comanscap’. fol. 46r: ‘manmen’ → ‘mannen’: ende in yeghelijcken gaen drie mannen’. fol. 47r: ‘gebben’ → ‘hebben’: ‘si hebben ooc een wierooc vat’. fol. 47v: ‘opgeheheuen’ → ‘opgeheuen’: ‘altijt die duymen opgeheuen’. fol. 49v: ‘bataelt’ → ‘betaelt’: ‘want scheyt hi wt dat perc eer hy mi betaelt heeft’. fol. 49v: ‘al’ → ‘al[s]’: ‘Ende so dicwils al[s] die man met haer wil te doen hebben’. fol. 51r: ‘gedaer’ → ‘gedaen’: ‘anders en wort daer gheenen anderen arbeydt aen ghedaen’. fol. 51v: ‘man dgye’ → ‘mans dye’: ‘ende so dick als eens mans dye’. fol. 52r: ‘connnen’ → ‘connen’: ‘die dat bereyden connen’. fol. 53r: ‘somge’ → ‘som[mi]ge’: ‘Ende met som[mi]ge mannen verhult als duyuels’. fol. 53r: ‘vele geseyt’ → ‘[so] vele geseyt [als]: ‘Pumani idiaga dat is [so] vele geseyt [als] dat is so goet, dat is quaet.’. fol. 54v: ‘Ten sten’ → ‘Ten’: ‘Ten eersten eer si in gaen’. fol. 54v: ‘hooft saluen’ → ‘hooft’: ‘saluen si een yegelic dat hooft van de selue olie’. fol. 55r: ‘seeer’ → ‘seer’: ‘Wieroock coemt van seer naerder bi ons’. fol. 55r: ‘Calcoeteten’ → ‘Calcoeten’: ‘coemt van Kyni .cc. mijlen van Calcoeten’. fol. 55r: ‘achtentwintintich’ → ‘achtentwintich’: ‘dat si achtentwintich mannen poortegaloysers doot gheslaghen hadden’. fol. 56r: ‘inwoon-woonders’ → ‘inwoonders’: ‘gelijc die inwoonders daer seyden’. fol. 57r: ‘houich’ → ‘honich’: ‘Oock vele goede vruchten, honich, soete meloenen, comcommers’. fol. 60r: ‘in in’ → ‘in’: ‘quam die coninck in de voorscreven stadt’. fol. 60v: ‘christe-stenen’ → ‘christenen’: ‘Doen antwoorden hem die christenen’. fol. 62v: ‘den den’ → ‘den’: ‘ende vanghen den wint aen eenen anderen mastboome’. fol. 62v: ‘lxij’ → ‘lxvij’: ‘Dat .lxvij. Capit. spreect vanden huysen tot Bider’. fol. 66v: ‘mettten’= ‘metten’: ‘welcke metten Portegaelschen scepen’. fol. 69r: ‘crijck’ → ‘crijch’: ‘ende ick alle rustinge totten crijch’. fol. 70v: ‘stadthoueer’ → ‘stadthouder’: ‘ende onse rechters spraken tot den stadthouder’. fol. 74v: ‘clocken luyden’ → ‘clocken’: ‘als wi luyden ons clocken’. fol. 75r-75v, 76r-76v: in het origineel staan deze bladen in de verkeerde volgorde. Deze is hier in de goede volgorde geplaatst. fol. 75r: ‘strassen’ → ‘straffen’: ‘dye meynde hi oock te straffen’. fol. 75r: ‘veeertich’ → ‘veertich’: ‘teghen ons ghestelt bi veertich stucken bussen’. fol. 76r: ‘haddden’ → ‘hadden’: ‘Oliphanten, die ionghen hadden’. fol. 76v: ‘heuen’ → ‘gheuen’: ‘Die wil ick hen gheuen.’. fol. 77v: ‘enlant’ → ‘eylant’: ‘in dit eylant en is niet anders dan’. vart002ridd01_01 DBNL-TEI 1 2018 dbnl exemplaar Universiteitsbibliotheek Antwerpen, signatuur: ABC.c.lvd.13105835 Ludovico di Varthema, Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien. Symon Cock en Jacob van Liesvelt, [Antwerpen], 1544 Wijze van coderen: standaard Nederlands Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien Ludovico di Varthema Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien Ludovico di Varthema 2018-02-14 RK colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Ludovico di Varthema, Die ridderlycke reyse van heer Lodewijck Vertimans van Bolonien. Symon Cock en Jacob van Liesvelt, [Antwerpen], 1544 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1r==} {>>pagina-aanduiding<<} Die Ridderlycke reyse van heer Lodewyck vertimans van Bolonien, een eerweerdich ridder, ende boven alle verre versochte lantreysers ghelooflijck bescriuende eerst die reyse ende ghestel tenisse vanden heylighen lande van beloften, te paerde, te voete, oft ter zee, ende die ghestel tenisse ende gheleghentheyt vanden seluen lande. Daer na die ghesteltenissen ende zeden van den lande van Egypten, Syrien beyde die Arabien, Persen, Jndien, ende Ethiopien ende dat leuen, ende ghelooue der menschen van dien landen. Oock van menigher leye dieren voghelen ende ander wonderlike saken met haren figueren, die dese voorseyde Ridder in zijn eyghen persoon ondersocht heeft. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} By Symon Cock ende Jacob van Liesuelt {==1v==} {>>pagina-aanduiding<<} {==2r==} {>>pagina-aanduiding<<} Prologhe. VEel menschen zijnder gheweest die neerstelijcken versocht hebben menigherley ghescriften ooc van gheloouelike mannen vernomen ende met haer eygen persoonen grondelijc versocht ende wonderlike dingen der aerden, daer mede si haren begripeliken wille mochten volbrengen. Andere van hoogen verstande, die gheen ghenoechte en hebben ghehadt aent aertrijc, maer hebben met neerstiger oeffeninghe (ghelijc die Chaldecy ende Phenici) met haerder hoogher wijsheyt ende verstant ghegrondeert die opperste loopen der hemelen, ende des gheests daer af sommighe groten lof weerdich zijn te hebben van allen menschen. Waer om ic ooc groote begheerte ghehat hebbe tot sulcker ondersoeckinghe. Maer die swaricheyt der hemelen die late ic op die stercke schouderen van Atlantes ende Hercules Ende neme voor mi een deel des omgaenden rijcx der werelt in mijn eygen persone te versoecken, want ic mi niet ghenoech en bekenne met minen cleynen verstande door studeren, oft anders alsulcx te leeren. Maer ic hebbe willen selfs met minen eygen ooghen sien, die ghelegentheyt der plaetsen, die ghesteltenissen ende reden der menschen, die selsamicheyt der dieren, die vreemde boomen dat ghewas ende die vruchten ende andere dinghen, die in die vruchtbaren ende onuruchtbaren Arabia, Persia, Jndia ende Ethiopia zijn. Namelijc so mi te gheloouen is, eenen diet selue met sinen ooghen ghesien hebbe, meer dan van hooren seggen. Ende so ic nv met der hulpen des almachtighen gods een deel mijns begheerens ende willens volbracht hebbe, in besoeckinghe van menigherleye prouincien ende volcken, docht mi dat ick niet wtgherecht en hadde, als ict bi mi alleen behielt, ende icx niet mede en deelde ander menschen die in gheliker saken behagen hebben. Ende hebbe neerstich gheweest na mijn vermogen, dese mijn reyse te bescriuen opt cortste ende alle dat te setten warachtelijc op hope dat den leser aenghenaem zijn mach. Want nv ic alsulcken vaert met groter sorchfuldicheyt ghewaecht, ende bi na met onlijdeliken arbeyt daer in behagen gehadt hebbe, alsulcke vreemde dingen te sien. So en twifelt mi niet als si dat sullen lesen, sonder mi van minen gheliken arbeyt, sullen si ghelike vruecht, ende bliscap met mi ontfangen. Daer na stae ic aen wien ic alder bequaemste mijn moedesamighe reyse scriuen sal. So quam mi in den sin die doorluchtige hooge gheachte vrouwe, vrouwe Anguesina Hertoghinne van Urbin. Om des wille dat si schier is eenighe behouderinne der loofsamiger gheschiedenissen. Ooc een liefhebberinne alder consten ende deuchden. Ende ooc in minen voornemen niet ydel. Door haer invloeyende leeringhe des claren lichts haers vaders Hertoge van Urbin, ons een voorgaende somme in alsulcker oeffeninge der wijsheyt, der Ridderscap ende wapenen. Ic en segghe niet van sinen doorluchtigen broeder in der leeringen der Griecscher ende latijnscher sprake also ionc bekent, die schier tot deser tijt die ander Demosten oft Cicero ghenaemt is. Na dien die doorluchtighe met eenen groten ende louteren vloet alder deucht ende wijsheyt voorts comen, so en cant niet anders gheschieden, dan dat hi vruechde neempt van eerbaren gheschiedenissen, ende daer na begheerlijc is, hoe wel sulcx met den vloghelen der ghedachten verstaen wort. Maer meer te achten die beroeringhe der lichameliken voeten. Als hi ghedencken sal, dat sulcx des lofs een was, ghelijc den hoogen wisen Ulixes toe ghetelt wert, dat hi vele ende menigerley landen, ende gebruyc der lieden ghesien heeft. Maer mids dyen dat v doorluchticheyt alleen soect vruecht ende een corte wile den doorluchtigen vorsten ende uwer huysvrouwen, soe macht oock eens {==2v==} {>>pagina-aanduiding<<} deels ghescieden met desen boecxken. Ghelijc met eender nieuwer Arthemesia liefhebbende. Ende niet doen als somtijts gheschiet, datmen van liedekens oft onnutte woorden vruecht neemt. Maer alsulcken tijt verworpen, die contrarie zijn den edelen sinnen. Want uwe vorstelike ghenade gheenen tijt sonder goede wercken voorbi laet gaen. Daer om op dat ic uwen ootmoedigen wille lichtelijc veruullen mach. Hoe vele in mijn ongheordineerde scriuen wt blijft, so en wil ic niet dan de waerheit vertellen ende scriuen. Ende ist dat sulcke minen arbeyt aenghenaem ware uwer doorluchticheyt, so heb ic lofs ghenoech, ende betalinge ghenoech ontfangen, ende mijn langhe reyse ende bedroefde, oock onruste ende verscrickelike ellende. Daer in ic dicwils vele hongers, dorst, coude, hitte, gheuanckenisse, ende sonder ghetal anderen vaer ende grouwel bi na onlidelijc toe vallen. Nochtans met grote begheerten ic mi toe bereyde op dese ander reyse ende vaert, die ic in corter tijt hope met hulpe des almachtighen gods te doen. Als ic besocht hebbe landen ende eylanden, in oosten, westen, ende suyden, so heb ic mi voorghenomen, die deelen teghen noorden ooc te besoecken. Want als ic mi bekenne ende mercke tot ander leeringhen ende studeren, niet ghescict, noch ghenoech bequame, so wil ic mijn vliegende ende voortgaende dagen verteeren in desen ende sulcken loffeliken arbeyt. Daer toe mi god die alle dinghen gheschapen heeft stercheyt ende ghenade verleenen wil. Hier eyndt die Prologhe. Om te reysen te paerde oft te voete oft ter zee int heylighe landt. NU suldy hooren inden naem gods die wil varen ouer zee mach trecken door menigen weghe beyde te water ende ooc te lande na dat lant ghelegen is daer hi wt trect vanden welcken al meest vergaderen int eynde deen metten anderen. Ende ic en sal niet vertrecken alle steden dorpen ende casteelen daermen door trecken moet derwaert, want het soude te lanck risen. Maer alle die sonderlincste ende vermaertste steden al daermen gaen moet den rechten wech. Jnden eersten die coemt van westwaert als van Jngelant, van Yerlant, van Scotlant, oft van noortweghen, hi mach gaen op dat hi wil door Almanien ende door Ungerien, dat paelt aent lant van Paulanen, ende aent lant van Pannonyen ende van Flesien. Ende weet dat die coninc van Hungarien is een heere seer machtich ende weerdich van prise, ende hout seer veel lants, want hi hout Hungarien Salcionien ende dat meeste deel van Commanien ende Bulgarien datmen heet tlandt vanden Buggheren. Ende hi hout ooc een groot deel vanden conincrijc van Rossien, daer af heeft hi ghemaect een hertoochdom dat gaet totten lande van Juslau, ende paelt aen Pruysen. Door dit lant so reystmen door die stadt van Cypron ende neuen den casteele van Reyborges ende door Maleuille die staet inden eynde van Hungarien. Ende daer vaertmen ouer die riuiere Denouwe Die riuiere is groot ende neemt haren oorspronc in Amanien onder die berghen van Lombaerdien waert. Ende si ontfanget in haer xl. ander riuieren, ende loopt recht door Hungarien, door Griecken ende door Tartaren ende valt in die zee ten oosten waert so stijf so dattet water zijn soeticheyt hout wel xl. milen verre sonder hem te mengen metten water der zee, daer na so comtmen te Belle graue. Ende so coemtmen in dat lant der Bugghers, ende daer gaetmen ouer een steenen brugge die op die riuiere staet van Mayroye, ende dan reystmen door dat lant van Ponthenaerden, ende daer na door tlant van Griecken en door een stadt diemen heet Asterues sine pape, ende door Dandenople. Ende dan te Constantinople diemen plach te heeten Uelamon, daer woont ghemeenlijc die keyser van Griecken. {==3r==} {>>pagina-aanduiding<<} Te Constantinopole is die schoonste kercke die in alle die werelt is. Ende voor dese kercke staet een beelt van coper vergult ghemaect na den keyser te paerde gecroont ende plach te houden in zijn hant eenen vergulden appel. Maer hi is wt geuallen dies is langhen tijt leden Ende men seyt dattet bediet dat die keyser heeft verlo[r]en een groot deel van sinen landen ende zijnre heerschappien want hi plach te zijn keyser van Roomen van al Asia die minre ende van alle den lande van Surien ende vanden ioetschen lande daer in staet Jherusalem van den lande van Egipten, van Arabien, van Persen, maer nv heuet hi al verloren sonder Griecken alleen ende tlandt dat daer toe hoort. Ende men heeft dicwils ghepijnt den appel weder te stellen in zijn hant, mer hi en woude daer niet in bliuen. Desen ronden appel bediet die heerschappie die hi hadde in die werelt die ront is. Ende die ander hant hout hi op teghent oost in een teeken dat hi is dreyghende die misdadigen ende dit beelt staet op een werc van merberen. Te Constantinopolen is dat cruys ons heeren Jesu Cristi, ende sinen roc sonder naet, die spongie ende dat riet daermen hem mede te drincken gaf edic ende galle aent cruys. Sulcke lieden meynen dat de een helft wesen soude in Cypren in een clooster van moniken des en is niet, maer het is tcruyce daer Dismas den goeden schaeker aen was ghehanghen dies een yeghelijc niet en weet, nochtans waert noot te weten, maer om dat profijt der offerhanden doen zijt den volc eeren ende gheuen te verstaen dattet is dat cruys ons heeren. Ghi sult weten dat cruyce ons heeren was van vier manieren van houte als Palmen, Cedren, Cypressen ende Oliuen Dat hout des cruycen dat recht op vander aerden ginc ten hemel waert was van Cypressen. Dat hout dat dweers ghinc daer die handen aen ghenaghelt waren was van Palmen. Ende die voet vanden cruyce die geuest was in die aerde om te houden dat cruys vast, was van Cedren. Ende die tafel die bouen zijn ghebenedide hooft stont was van Oliuen ende daer in ghescreuen, in hebreeusce, in griecx, ende latijn, ende was onderhaluen voet lanc. Jtem die ioden maecten dat cruyce van vier manieren van houte om seker reden ende sonderlinghe saken. Die eerste reden was, want si seyden dat onse heere daer soude hebben bliuen hangen also langhe als dat lichaem soude hebben moghen dueren. Ende daer om maecten si den voet vanden cruyce van Cedren want Cedren hout niet rotten en mach in die aerde noch in water want si wouden dattet lange duerde. Die tweede reden was dat si waenden dat lichaem ons heeren rotten ende stincken soude so dat hi daer niet langhe en soude hebben mogen hangen, daer om maecten si dat hout dat recht op ghinc ten hemelwaert van Cypressen dat welrieckende is op dat den roke vanden lichaem niemant en soude mogen deeren. Die derde reden was om dat si waenden in dit cruys ons heeren altemael verwonnen te hebben. Daer om maecten si dat dweers ghinc van Palmen om datmen int oude testament plach te croonen met palmen. Die vierde reden was dat si waenden te hebben pays ende vrede na die doot ons heeren want si seyden dat si een discoort ende onurede hadden tusschen Christum ende hemlieden want die Oliue beteekent pays als ons die historie van Noe betuyghet, want die duyue brocht eenen tac van Oliuen dat beteekende pays tusschen god ende den mensche. Ende daer om maecten si die tafel vanden titel die bouen Christus hooft stont van Oliuen want si waenden van hem pays te hebben na zijn doot. Ende weet dat onse here ghenaghelt was aenden cruyce opter aerden ligghende, ende doe leet hi die meeste pijn. Jtem die Griecken ende die kersten die ouer zee woonen seggen dat dat hout dat wi heeten Cypressen was vanden appel {==3v==} {>>pagina-aanduiding<<} boom daer Adam den eersten appel af adt ende also hebben si oock in haer scriftuere dat als Adam siec was, so seyde hi tot sinen sone Seth dat hi gaen soude totten aertschen paradise ende dat hi bidden soude den enghel diet paradijs hoede oft hi hem seynden woude olie der ontfermherticheyt om te saluen zijn leden op dat hi ghenesen mochte. Seth ghinc daer maer die enghel en liets niet in gaen ende seyde dat hi van die olie der ontfermherticheyt niet hebben en mochte, nochtans gaf hem die enghel drie kernen van desen appelboom ende seyde hem dat hise leyde in zijns vaders mont, ende daer af soude een boom wassen ende als die boom vrucht droeghe soude zijn vader ghenesen worden. Doe Seth weder ghekeert was doe vant hi sinen vader doot ende leyde die kernen in sinen mont Ende die worden wassende ende worden drie grote boomen vande welcke dat cruyce gemaect was dat die goede vrucht droech Jesum Christum als inden goeden vridach ouermidts welcke vrucht Adam ende die van hem comen zijn gheurijt vander eewigher doot, het en si dan ouermits haere selfs schout. Dit heylighe cruys hadden die ioden begrauen onder die aerde in die rootsen des berchs van caluarien, ende daer wast verborghen wel twee hondert iaer oft meer ter tijt toe dattet Helena weder vant die moeder was van Contantinus die keyser van Roomen. Dese Helena was Thoels dochter die coninc was van Engelant datmen doe hiet groot Britaengien die de keyser Constantijn te wiue nam om haer grote schoonheyt wil. Ende ghi sult weten dattet cruys ons heeren was .viij. cubitus lanck, ende dat hout dat dweers ghinck drie cubitus ende eenen haluen, ende die een helft vander croonen daer ons heere mede was ghecroont aenden cruyce, ende een vanden vier naghelen, ende dat yser vander glauien, ende veel ander heylicdoms zijn te Parijs in des conincx capelle. Ende die croone leyt in een vat van goeden cristalle harde costelic verciert, want wel eer was een coninc die cochte dese heylighe iuweelen teghen eenen keyser diese hem vercochte ouermits ghebrec van ghelde dat hi hadde. Ende al yst datmen seyt dat dese croone van doorne is ghemaect, dat en is niet, mer si is van witte zee biesen die steken als doornen want ic hebse dicwils seer neerstelic besien die te parijs is, ende ooc die te Constantinopele is, ende ic hebbe een van desen weerdighen doornen, ende die wort mi ghegheuen in groter waerdicheyt ende sonderlicheyt want in dat cristallen vat daer die croon in leyt so leyt daer veel af ghebroken die af breken alsmen dat vat ruert om te toonen die grote heeren. Ende weet dat dese croone was ghewrongen van zeebiesen want men heeftse sint dicwils ghedeylt ende ghescheyden in tween vander welcker deen helft is te Parijs ende die ander te Constantinopele Ende ghi sult weten dat onse heere inder nacht was gheuangen want hi was eerstwerf in een boomgaert gheleyt ende seer neerstelic gheexamineert ende daer bespotten hem die felle ioden ende maecten hem een croon van telgheren ende van witten doornen die daer inden boomgaert wiessen, ende settense op zijn ghebenedide hooft, die doornen ten hoofde waert ende dronghense in zijn ghebenedide hooft so vast dat zijn heylighe bloet neder liep tot veel steden ouer zijn aensicht ende ouer zijn schouderen, ende ouer al zijn lijf, ende daer om so heeft die witte doorn in haer grote crachten, want wie een telghe vanden doorne aen hem draecht gheen donder noch tempeest en mach hem deeren noch den huyse daer hi bi staet, noch gheen quaet gheest en mach hem ghenaken. Jn desen boomgaert versaecte sinte Peeter onsen here drie werue. Daer na wort onse heer gheleyt voor die biscoppen ende meesters vander wet in eenen anderen hof, ende daer wert hi naerstelic gheexamineert bespot] {==4r==} {>>pagina-aanduiding<<} ende versproken, ende ghecroont met anderen witten doorne diemen hiet Barbaris, die wiessen in dyen hof, die heeft herde grote macht ende men maect goet veriuys vanden bladeren, daer na wert hi gheleyt in Cayphas boomgaert, daer wert hi ghecroont met eglentier, daer na wert hi gheleyt in Pilatus camer die een rechter was om noch te examineren, die ghestroyt was met zee biesen, ende daer so setten si hem eenen setel, ende si togen hem aen een purpur cleet, ende maecten hem een croon van die zeebiesen, ende knielden voor hem seggende. Weest ghegroet coninc der ioden, ende dat was die croon die welcke deen helft te Parijs is, ende dander te Constantinopele. Met welcker croonen onse heer wert ghecruyst ende leet den doot om te verlossen ons vander pinen der hellen, waer om men schuldich is dese croon in meerder waerden te houden dan alle die ander Die spere ons heeren of den glauie schacht heeft die keyser van Almaengien, mer dat yser daer hi mede in zijn heylighe side ghesteken wert dat aen den schacht stont, is te Parijs. Die keyser van Constantinople seyt dat hi selue heeft dat yser vanden speer want ic hebt ghesien ende het is veel breeder dan te Parijs. Jtem te Constantinople leyt onser vrouwen oude moeder, moeder van sinte Anna die Helena dede brengen van Jherusalem. Jtem daer leyt ooc sint Jan guldemont die aertsbisschop was van Constantinople. Jtem daer leyt sinte Lucas euangelist, want zijn ghebeenten worden al daer ghebrocht van Bethanien daer hi eerstwerf was begrauen, ende veel ander heylichdoms. Daer is ooc eenen steen oft een marber steen diemen heet Endros die altoos water druypt so dat hi hem selue vult alle iaer van water, so dat hi ouergaet sonder yemants toe doen. Constantinople is een seer edel rijcke ende schoon stadt ende is driecantich. Ende daer loopt een arm vander zee diemen heet sint Joris arm. Ende ghi sult weten dat hi besluyt die t[wee deelen van]der stadt ende voort badt hoog[her ontrent] dat beghinsel des arms ontrent [der gro]ter zee waert so plach te zijn die stadt van Troyen opten oeuer vanden water in een seer schoon pleyn, mer men siet seer luttel vander stadt, om dattet so menich iaer gheleden is dat si ghedestrueert wert. Vander griecken eylanden. OMtrent griecken zijn veel eylanden diemen heet Calistres, Caltoos, Orgite, Tresbrie, Mirta, Flaxon, Melo, Capate, ende Lempne. Ende daer zijn menigerhande talen ende menich lant die al onderdanich zijn den keyser van Constantinople. Dats te weten die van Tritoplen die van Comayn, ende veel ander volcx, ende tlant van Trachien, ende van Macedonien daer Alexander coninc af was. Jn dit lant was Aristoteles gheboren, in een stadt diemen hiet Stragia, daer leyt Aristoteles begrauen, ende op zijn graf staet een outaer daermen alle iaer grote feeste doet, recht oft hi een groot heylich waer, ende op dit outaer houden die grote heeren raet te gader, ende dan dunct hem dat midts die gods cracht die besten raet hem te voren coemt. Jn dit lant van Macedonien leyt eenen berch diemen heet Olimp, ende desen berch scheyt Macedonien ende Trachien, ende is so hooghe dat hi climmet bouen de wolcken, ende daer zijn ooc veel hooghe bergen ende daer is een berch diemen heet Atos, die is so hooghe dat zijn schadu .xxvi. milen verre schijnt, ende bouen opten top vanden berge daer ist so puer ende suyuer lucht, ende daer op so en coemt gheen wint noch gheenen regen, noch gheen vogel noch beeste en soude daer bouen moghen leuen om dat die lucht daer te drooghe is. Ende men seyt in dit lant, die Philosophen die wel eer waren gheclommen op desen berch hielden in haer hant een spongie van water om te hebben versche lucht alst si en hadden anders haren adem niet connen {==4v==} {>>pagina-aanduiding<<} [verhalen, ende soud]en hebben versmacht [om die grote dr]oocheyt vander lucht, ende [op desen ber]ch bouen int ghestubbe vander [aerden]/ so screuen si letteren met haren vingheren, ende ten eynde vanden iare als si daer weder op clommen so vonden si die letteren noch also schoon als sise ghescreuen hadden, int iaer te voren sonder yet ghebroken oft ontmaect, waer bi men mach mercken dat desen berch gaet in die pure lucht Te constantinople is des keysers pallays herde schoon gheordineert, ende daer bi staet een schoon plaetse om te spelen alder hande dinghen, daer al om zijn schoone stellinghen, deen hoogher dan dander in een manier van trappen oft graden, so dat een yeghelijc wel mach sien sonder die een den anderen te letten, ende onder dese stellinghen zijn des keysers stallen al ouerwelft tot sinen paerden behoef, ende al dese pilaernen van dese stellingen zijn van marberen. Een keyser die wel eer was dede begrauen een lichaem zijns maechs binnen der kercken van sinte Sophien, ende alsmen tgraf maken soude so vantmen een ander lichaem binnen der aerden, ende opt lichaem liggende een grote plate van finen goude daer in was ghescreuen in hebreeusche, in griecx ende in latine, Jesus Christus sal werden gheboren vander maget Maria, in welcken ic ghelooue, ende daer stont ooc ghescreuen dat die plate van goude ende tlichaem dat daer begrauen was na den datum dat daer in stont was wel twee iaer voor gods gheboorte, ende noch is die plate in die kercke, ende men seyde dattet was Hermes die wise. Ende al ist dat die griecken kersten zijn noch zijn si verwandelt van onsen ghelooue, want si segghen dat die heylige gheest niet en coemt van den sone, mer alleen van den vader, noch si en zijn niet ghehoorsaem der kercken van Romen noch den paeus die recht vicarius gods is, want god gaf hem die volle macht te binden ende te ontbinden, ende daer om met recht souden si hem onderdanich zijn. Ende si segghen dat haer patriarc also veel machten heeft als die paeus. Ende daer om die paeus Jan die .xxij. screef hem letteren dat die kersten eens souden zijn ende onderdanich eenen paeus die een recht vicarius gods is ende hier op seynden si hem een antwoort in deser manieren. Wi geloouen wel vast dat v moghentheyt groot si op dijn ondersaten Ende v grote hoouaerdicheyt en moghen wi niet dragen, ende v grote ghiericheyt en moghen wi niet versaden, die here si met v want hi is met ons, ende gheen ander antwoorde en had die paus van hem. Jtem si maken dat sacrament van gheheuen broode, want Christus maecte dat van gheheuen broot. Jtem het auont mael opten witten donderdach maken si haer broot gheheuen, in ghedenckenis des auontmaels Christi, ende si drooghent in die sonne ende houdent al dat iaer ouer ende gheuent den siecken in manieren van gods lichaem, ende si en olien den siecken niet, ende si seggen datter gheen vagheuier en is, ende die sielen en hebben gheen pine noch blischap dan na dat wterste oordeel seggen si, ende si segghen dat simpel oncuysheyt gheen dootsonde en is, maer natuerlijc werc, ende die mannen ende wiuen en sullen mer eens huwelijc doen, ende die meer huwen dan eens die kinderen die si winnen segghen si dat bastaerden zijn ende in sonden ghewonnen ende haer papen zijn al ghehout, ende si segghen dat simonie gheen dootsonde en is, want si vercoopen die prebenden vander kercken alsomen ooc elders doet, dat grote sonde ende schande is, want huyden opten dach is simonie een gecroont coninc in die heylige kercke, god betert alst hem tijt dunct, also lange als die heylighe kercke so wagget ende manc gaet, so en mach die werelt in gheenen goeden staet zijn Ende si segghen datmen in die vasten gheen misse en soude doen, noch tsaterdaechs, noch tsondaechs. Si en vasten den saterdach {==5r==} {>>pagina-aanduiding<<} niet, gheen tijt vanden iare al waert vigilie van kersauont, oft paesschen. Si en laten die latijnsche papen op haer outaeren gheen misse doen, ende hadden si daerop misse ghedaen, si souden den outaer weder wasschen met wiwater, si segghen ooc datmen mer een misse doen en sal op een outaer des daechs. Si segghen dat onse heere Jesus niet op aertrijc en adt, al had hi hem oft hi ghegheten hadde. Ende dat wi dootsonde doen dat wi onse baerden scheren, want den baert is een teeken des man, ende gods gaue, ende dat wise scheeren om die werelt te behaghen, ende dat wi sonde doen dat wi beesten eten die verboden waren int oude testament, als vercken ende beesten die niet en eerkauwen. Ende seggen ooc dat wi vleysch souden eten in die weke voor groot vastelauont, ende des woonsdaechs in alle die weken vanden iare. Jtem die keyser van Constantinople maect selue den patriarch, ende die aertsbisschoppen, ende hi gheeft den prelaten die prouen, ende hi neemtse weder als hi quade saken vint, so dat hi heer is in alle zijn lant vander gheestelicheyt ende vander wereltlicheyt. UAn Constantinopelen so gaetmen totter stadt van Juke, op datmen wil gaen doort lant van Turckien ende dan reystmen ouer de hauen van Chieuetout, ende men siet altoos recht voor hem, thgebercht van Chieuetout dat anderhalf mijl is vander stadt van Juke, die ghene die te water gaet dat heet sint ioris arm, oft ter zee waert daer leyt sinte Niclaes ende daer ligghen veel wonderlike steden, ende so gaet men totten lande van Cylo. Jn dit lant wast mastic om cleyn boomkens als gomme wten kriecke boomen, ende daer nae so gaetmen door dat eylant van Patmos, daer sinte Jan euangelist dat boec Apocalipsis screef. Ende weet dat sinte Jan euangelist out was .xxxij. iaer doen Christus sterf, ende na Cristus doot so leefde hi .lxvij iaer, ende int hondertste iaer so sterf hi. Uan Patmos so gaetmen te Epheson dat is een schoon stadt, ende is bider zee, ende daer sterf sint Jan, ende was achter een outaer begrauen in een seer schoon kercke, want die kerstenen plaghen dese stadt te hebben, ende in zijn graf vintmen hemels broot, want zijn lichaem wort gheuoert in dat aertsche paradijs, maer die turcken houwen nv die stadt, ende dese kercke, ende ooc dat meeste deel van al Asien wort gheheeten Turckien. Ende weet dat sinte Jan selue zijn graf maecte in sinen leuenden liue ende ghinc daer in ligghen al leuende. Ende daer om segghen sommighen luyden da[t] hi niet en starf, mer dat hi hem rust,ende da[t] hi in dat aertsche paradijs is, ende daer bl[i]uen sal totten wtersten ordeels dach toe. Ende sekerlijc daer sietmen al te groten [won]der diet sien wil, want die aerde van sin[en] graue sietmen menichweruen roeren ende beuen, recht of daer een mensche in waer diese roerde, waer af een yegelijc die da[t] siet hem seer verwondert alst reden is. Daer na gaetmen door Epheson doo[r] menich eylant ter zee totter stadt van Pateram, daer sinte Nicolaes bisschop [be]grauen leyt, ende daer nae totter stadt v[an] Mairca, daer sinte Niclaes bider graci[en] gods bisschop ghecoren wert. Ontrent die stadt wast seer goeden ende stercken wij[n] gheheeten wijn van Mayrca. Ende daer n[a] so coemtmen totten eylande van Creyt[e] die welcke die keyser ghegheuen h[adde] Jon Amays. Daer nae so coemtm[en tot]ten eylande van Cohos, ende totte[n eylan]de van Ango, van welcken eylan[de Ypo]cras heer was ende prince. Ende [men seyt] dat Ypocras dochter noch in d[it lant is] ende dat si verwandelt is in een g[hedaente] ende figuere van eenen groten drake, ende [is] wel .C. vademen lanc, mer ic en hebbe [dat] niet ghesien, ende het volc vanden eyla[nde] heetense vrou vanden eylande, ende si le[yt by] een out casteel, ende men sietse twee [of drie- ] {==5v==} {>>pagina-aanduiding<<} [w]erf tsiaers, ende si en doet neymant quaet die haer niet quaet en doet ende wert aldus verwandelt vander figueren der ioncfrouwen in des draecx figuere, ouermits een goddinne die heet Dyana, ende men seyt dat si noch verwandelt sal worden in haer eerste schoonheyt alsmen vinden sal eenen ridder so coen diese sal cussen voor haren mont, maer daer na en salse niet langhe leuen. Ten is niet lange gheleden dat een ridder van Rodes die vroom was, seyde dat hi den drake soude gaen cussen, ende hy sadt op eenen goeden hinxt ende reet totten casteel, ende doen hi daer bi quam begonde den draec dat hooft op te lichten. Ende doe dat peert den draec aensach so veruaerlijc, so vloocht wech, ende ontdroech den ridder [te]ghen sinen danc op eenen hoogen berch [ende va]nden berghe vloocht in die zee van [ver]uaernise, also wert die ridder verloren Jtem noch een ander ioncman en wist van desen draeck niet, quam wt eenen schepe [e]nde ghinck door dit eylant neuen desen ca[st]eel ende ghinc so verre dat hi vant een ca[m]er, ende daer sach hi een ioncfrou in, die [h]aer kemmede ende sach in een spieghel, ende [hi] sach daer veel schats ontrent, waer bi hi [pe]ysde dattet een sondersse waer, die daer woonde om die ghesellen te ontfaen, ende daer om beyde hi tot dat hem die ioncfrouwe sach, ende doe si hem sach, keerde si haer tot hem, ende vraechde wat hi woude? Hi ant[woo]rde dat hi woude zijn haer lief, ende doe [vraech]de si hem oft hi ridder waer, hi seyde [neen ic.] Doe sprac si, so en moechdy mijn [lief niet z]ijn, maer gaet tot v ghesellen ende [doet v rid]der maken, ende morgen sal ic hier [wt gaen ende] gaen teghen v, ende dan so coemt [mi cussen] aen minen mont ende weest niet [veruaert,] want ic en sal v gheen quaet doen [ende al i]st dat ic leelijc sien sal, dat is bi too[uerie, w]ant ic ben waerlijc also ghi mi nv [siet, ende] yst dat ghi mi dan cusset so suldy [hebben] al minen schat, ende sult mijn man [zijn, ende h]eer van desen eylande, ende daer op ghinc hi van haer tot zijn ghesellen in dat schip ende dede hem ridder maken, daer na quam hi des anderen daech weder voor die ioncfrouwe om haer te cussen, ende als hise sach comen wten hole in so verueerliker figueren, had hi so groote veruaernisse dat hi vlooch te schepe waert achter rugghe ende si volchde hem na, ende als si sach dat hi niet weder keeren en wilde tot haer so began si vreeslijc te roepen, als een die seer bedruct is, ende die ridder sterf terstont Maer een ridder die so coen is dat hise cust die en sal niet steruen, maer die ioncfrouwe sal comen in haer rechte forme, ende hi sal heere zijn van dat eylant. Daer na so gaetmen totten eylande van Rodes dat die Hospitalieren houden ende regeren Dit eylant namen si voortijts den keyser, het plach te heeten Colles ende noch heetent veel heeren also, ende sinte Pauwels scrijft in zijn epistel totten luyden van desen eylande ad collocenses. Dit eylant is op seuen milen na Constantinople passerende ouer die zee. Ende van desen eylande van Rodes plachmen wel eer te Cyperen te gaen daer stercken wijn wast die eerst root is, maer als hi een iaer out is so wert hi wit, ende hoe hi ouder wert, hoe hi witter wert ende bet riekende. Ende die van Rodes te Cyperen trect die reyst doo[r] den Konkel oft te Gof, van Sathaliel, dat welc in voorleden tiden een seer schoon lantschap was, maer het is versoncken, ende het is daer seer vreeselijc te reysen. Ende dit lantschap versanc om die sotheyt van eenen ionghen man, die minnede een schoon ioncfrouwe die welcke haestelijc sterf, ende men groefse onder eenen sarc van een marbersteen, ende om dese grote minne die dese ionghe man tot haer droech, ghinc hi des nachts tot haren graue ende dedet op, ende lach bi haer ende bekende dat doode lichaem, ende daer na schiet hi van daer, ende alst quam ten eynde van ix. maenden, quam een stemme tot hem ende seyde. Gaet totten graue van desen {==6r==} {>>pagina-aanduiding<<} wiue ende doet op ende besiet wat ghi aen haer ghewonnen hebt met dinen lichaem, ende doet ghi dat niet v sal arch gheschien, hi ghinc ende dede tgraf op wten welcken een seer vreeselijc en onghefigureert hooft spranc dat seer anxtelijc te sien was, ende dat hooft besach dlant op deen side hooch ende neder, ende daer na versanc tlant met allen ten afgronde, ende van Rodes te Cyperen zijn wel .CCCCC. milen, men soude wel in Ciperen ghegaen hebben te voet door Rodes hadt niet versoncken ende laten Rodes ligghen op die side, Ciperen is een seer schoon eylant ende groot, int welc zijn vermaerde steden, daer is een aertsbisschop in die stadt van Nychosien, ende drie ander bisschoppen int lant, ende Famegothe is een die vermaerste hauen die in die werelt is, want daer comen, kersten, heyden, ende griecken, ende volc van allen landen, in Ciperen is een berch vanden heylighen cruyce, daer swerte monicken bi woonen, daer Dismas den goeden schakers cruys was ende is als ic voren gheseyt hebbe. Jn Cypren is een manier dat die heeren ende knechten al ter aerden eten, want si doen graften maken inder aerden al om ende om die salen so diep dat men daer totten knien toe in staet ende doense wel plaueyen, ende als si eten sullen so springhen si daer in ende gaen sitten, ende daer na so spreytmen tafellaken ter ander side opt paueysel, want dat is die sede vanden lande van ouer zee, ende dat doen si om der coutheyt wil te sitten, ende dat lant is veel heeter dant hier is, ende op groote feestdaghen ende om der vreemder luyden wil so doen si setten tafelen ende bancken ghelijc datmen hier doet, mer si hadden liever ter aerden te sitten. Van Cypren so gaet men totter zee van Jherusalem ende oock tot ander steden die de heydenen houden. Ende men vaert wel op eenen dach ende nacht die goeden wint heeft totter hauen van Thir die nv is gheheeten Sur. Ende is int gaen van Surien, daer plagen te zijn veel schoone steden, mer die heydenen hebben den meesten deel ghedestrueert ende si hoeden die hauen herde naerstelijc om die vreese vanden kersten, ende om dat tribuyt dat si daer hebben. Ende men soude wel te recht varen tot deser hauen sonder in Egypten te gaen, mer men gaet gaerne door Egipten om te lande te rusten oft om wat te hebben om bi te leuen. Op die oeuer vintmen menighen robijn,ende veel ander ghesteenten, ende daer staet die fonteyne daer die scriftuere af spreect. Fons hortorum et puteus aquarum uiuentium. Dat is te segghen fonteyn der houen, ende put der leuender wateren. Jn dese stadt van Thir seyde dat wijf tot onsen heer. Salich is tlichaem die v droech, ende die borsten die ghi ghesoghen hebt. Daer vergaf god dat wijf van Chananeen haer sonden. Uander hauen Jaffa also gheheeten. MEr die langher ende voorder wil ter zee varen ende bet naken Jherusalem die moet gaen van Cypren totter hauen van Jaffe, dit is die naeste hauen van Jerusalem, van deser hauen is maer onder half dachuaert tot Jherusalem, dat is ontrent .xvi. milen, ende dese stadt heet Jaffe om dat Jaffet Noes sone dese stadt maecte. Ende weet dat dit is die outste stadt van der werelt, want si was ghemaect voor de diluuie. Uander hauen Thyr. DJe scheept ter hauen van Thyr voorseyt, hi mach gaen te lande op dat hi wil tot Jerusalem, ende hi mach gaen van Thyr tot Akon op eenen dach. Ende men plach wel eer Akon te heeten Tholomanda ende het plach te zijn kersten ende was een seer schoon stadt bi tiden die leden zijn, mer si is seer ghedestrueert, ende van Uenegien tot Akon ter zee zijn .ij.M. ende .lxxx. milen Lombaerts, ende dat eylant van Creyte leyt tusschen beyde. Bider stadt van Akon inde zee ter rechter side .C. ende .lxx. stadien zuytwaerts, is den berch karmeli daer Helias {==6v==} {>>pagina-aanduiding<<} die propheet woonde, daer is eerst gheuonden die orden der carmeliten of vrouwen broederen. Desen berch en is niet seer hooch noch groot, mer aen den voet van den berch plach te staen een goede kersten stadt, gheheeten Cayphas om datse Cayphas hadde doen maken, mer si is bi na al ghedestrueert, ende ter slincker side van desen berch staet een stadt geheeten Saffra, op eenen anderen berch daer waren sinte Jacob ende sinte Jan gheboren, ende op die stede daer si gheboren waren staet een schoon kercke. Van Akon .CCC. stadien is dat groot ghebercht ghenaemt die schale van Thir. Neuen Akon loopt een cleyn riuier ghenaemt Beloen, ende daer neuen is eenen ronden put ghenoemt Memon, ende is wel C. cubitus breet, ende al vol cleyne witte steenkens als grof sant, dese zijn seer claer ende blinckende, ende men maect daer af schoon claer wit glas, ende men coemt wt verren landen dese steenkens halen met schepen ende waghens. Ende al ist dat men desen put des daechs seer ydelt, des anderen daechs is hi weder al vol also hi te voren was ende altoos is in dese put groote wint die dese steenkens seer wonderlijc doet roeren ende waert datmen eenich metael in desen put wierp het soude glas worden, ende dat glas dat van desen steenkes gemaect wort alsment weder doet inden put so werdet weder sant oft steenkens ende is in een schoon stadt vol volcx. Sommige luyden segghen dat dese put een wtspronck is van die soute zee. Men gaet van Akon in vier dagen totter stadt Palestina die den Palestinen plach toe te hooren, mer is nv ghenoemt Gaza, dat is te segghen rijcke, schoone, ende wel gheleghen stadt bider zee Van dese stadt droech die stercke Sampson die poorte op eenen berch als hi daer in gheuanghen lach, ende daer na doode hi veel vanden palestinen in des conincx pallays die hem blint ghemaect, gheuangen, ende zijn hayr af gheschoren hadden, ende daer om dede hi dit pallays op haer vallen ende op hem seluen mede. Van daer so gaetmen totter stadt van Cesarie ende ten casteel van pelgrinen ende dan tot Jaffe ende dan tot Jerusalem. Den wech te Babilonien daer die Soudaen woont. DJe eerst wil gaen totten lande van Babilonien daer die Soudaen ghemeynlijc woont om gracie te impetreren van hem vredelijc door die landen te gaen. Ende om te gaen totten berch van Sinay eer hi tot Jherusalem gaet, ende dan weder keeren wil door Jherusalem so gaetmen door Gaza. Dan beghintmen te gaen die wildernisse daer die wegen al ghelijc zijn welc duerende is wel .vij. dachuaerden. Jn desen wech van dese wildernisse vintmen van als dies noot is bi te leuen ende altijt vintmen herberge van dachuaert te dachuaert, welcke wildernise si heeten in haer sprake Alhielt. Ende alsmen wt dese wildernisse coemt so beghintmen te gaen in Egipten te Conapat ende sommige heetent Aielfijn. Men vint inden eersten een goede stadt gheheeten Balhes, die staet int eynde des conincrijcx van Alape, ende daer gaet men te Babilonien, ende te Cayr. Te Babilonien is een schoon kercke van onser vrouwen daer si woonde .vij. iaer doe si vloot wten ioetschen lande vander vreesen des conincx Herodes, ende daer leyt dat lichaem van sinte Barbara, ende daer woonde ooc Joseph na dyen dat hi vercoft was van sinen broederen. Daer dede die coninc Nabugodonosor die drie kinderen inden ouen steken, om dat si gheheeten waren in hebreeusce, Anania, Azaria, ende Misael als die psalm inden souter seyt die benedicite heet, maer Nabugodonosor noemtse anders, Sydrac, Misac, ende Abdenago dats te segghen, gloriose god, verwinnende god, god bouen alle conincrijcken, ende daer om hiet hise so, om die miraculen die hi sach als den gods soon gaet metten kinderen inden barnenden ouen daer woont {==7r==} {>>pagina-aanduiding<<} die Soudaen in zijn Calahelijt, dat is te verstaen te Cayr, want daer is gehemeenlijc zijn hof in een schoon casteel groot ende sterc op een rootse, in dit casteel woonen altoos als die Soudaen daer is .vi.M. persoonen of meer om den Soudaen te dienen ende dat casteel te hoeden, die al haer behoef hebben van den houe des Soudaens nochtans en heeft hi dit volc niet van doen dat weet ic wel want ic woonde selue met hem als een soudenier in sinen oorloghe langhe tijt dat hijt hadde, teghen die Leodijns, ende hadde mi gaerne seer hoochliken doen huweliken als een arts prince toebehoort ende woude mi gheuen veel lants ende schats had ic minen god willen loochenen ende afgaen. Maer god si gheloeft ick en hadde des gheenen wil te doen om gheen goet datmen mi gheuen mocht. Vanden Soudaen ende anders. ENde weet dat die Soudaen is van vi. Conincriken heere die hi met cracht ghewonnen heeft. Dat eerste is dat conincrijc van Capat, dat tweede is Egipten, dat derde is van Jherusalem, dat vierde van Alaphe, ende tlant van Emat, dat vijfste is tconincrijc van Surien van welcken Damasch was die hooftstadt, dat seste is tconincrijc van Arabien, vanden welcken coninc was een vanden drie coninghen, die onsen heere offerhande gauen doen hi gheboren was opten dertiendach. Ende veel ander landen hout hi onder zijn macht. Ende Soudaen is te segghen in haer sprake coninc. Ende het plaghen te zijn vijf Soudanen, mer nv en isser maer een, dat is die Soudaen van Egipten. Vanden eersten Soudaen ende anders. DEerste Soudaen was gheheeten Aracon, die was gheboren van Meden, ende was Alladijns vader die vinc ende doode den Calyphe van Egipten. Ende wert daer af Soudaen met foortsen, daer na was Soudaen Salladijn in wiens tiden Ribaer die coninc van Engelant in dien lande was met veel ander kersten heeren die den pas hoeden vanden rootsen, so dat Salladijn niet liden en mochte, nae Salladijn regneerde zijn sone Rolandijs ende daer na zijn neue. Ende daer na quamen die Thomayen, die eyghen plagen te zijn int lant van Egipten, ende deden haer macht daer toe, ende coren onder hem eenen [Sou]daen die welcke hem dede heeten M[elech]sala. Jn sinen tiden quam in dat la[nt die] Coninc van Vrancrijc Lodewijc d[ie daer] street ende wert gheuanghen, ende da[er nae] wert die Soudaen van zijns selfs [volck] verslaghen daer na coren si eenen a[nderen] Soudaen die Turpius hiet, die le[uerde] sinte Lodewijc met ransoen van sch[attin]ghe. Daer na een ander vanden co[man]nen ende hiet Cathas, die doode Turp[ius] om selue Soudaen te wesen als [hi oock] was, ende hi dede hem heeten Melett[hemes] Ende daer na eenen anderen vanden co[man]nen hiet Vendotilan, die doode ooc [Me]lethmes om te hebben die heerschap[pie] ende dede hem heeten Melechdan binn[en si]nen tiden quam die goede Edewaert [Co]ninc van Enghelant in Surien, e[nde dede] den Sarasinen grote schade, ende d[aer na] wert dese Soudaen tot Damasch verg[he]uen, ende sijn sone waende na hem te regneren om dat hi zijn rechte oorspronc was, ende dede hem heeten Melethsan, mer een ander die machtiger was die iaechde hem wten lande ende maecte hem seluen Soudaen Dese Soudaen wan die stadt van Tripole ende verdreef veel kersten. Jnt iaer ons heeren M.CCC.xxxix. Daer na wert hi vergeuen van eenen anderen die Soudaen woude zijn. Elphius soon die hem dede heeten Melethasseras, ende hi was vander stadt van Akon ende hi verdreef alle die kersten, ende wert namaels ooc vergheuen, ende daer na wert sinen outsten broeder Soudaen ende wert gheheeten Melachuasar. Doen quam een ander machtich man, ende hiet [Gen]telboga die vinc Melachusar, ende le[yde hem] {==7v==} {>>pagina-aanduiding<<} [in dat c]asteel van Mautrual, ende wert selue Soudaen met fortsen, ende dede hem heeten Melchadech, ende hi was van Tartarien. Daer na so iaechen hem die Comannen wten lande ende maecten een van hem luy[de]n Soudaen Lachim, mer hi dede hem hee[ten doe] hi Soudaen was Melechmaser [die welc]ke speelde op een tijt tsaec, ende zijn [swaert l]ach bi hem, ende die ridder die met [hem spe]elde wert al spelende gram opten [Souda]en, ende met zijns selfs swaert dat bi [hem lach] doode hi hem. Ende daer na wa[ren si in] grote discoort om te maken eenen [Souda]en, maer int eynde ouerdroegen [si ende ma]ecten Melechuasar Soudaen die [Gentelb]oga hadde doen legghen in ghe[uangh]enis opten casteel vanden berghe [Roaul] Dese regneerde langhe tijt ende re[geerde h]em wijsselijck, so dat zijn outste [soon na] hem wert ghecoren, die sinen broe[der hey]melijck doode om zijn heerschap[pie te h]ebben ende dede hem heeten Meleth[mauro]n, dese was Soudaen doen ic van [daer sch]iet. Noch vanden Soudaen. [GH]i sult weten dat die Soudaen wt [E]gipten mach brengen meer dan [xx.M. m]annen van wapenen vanden ghe[nen a]lleen die zijn goet doen hebben, ende [va]n Surien ende van Turckien, ende vanden [a]nderen lande meer dan .L.M. sonder die [g]hemeente vanden lande die sonder ghe[tal] is want dese eerste hebben altijt zijn goet doen, ende zijn tot hem ghehouden son[d]er die ammiralen diese regeren Ende een [y]eghelijc ridder heeft wel tot zijnder wedden oft tot zijnder hant .vi.M. floreynen [t]siaers, mer daer op moet die ridder .M. peerden houden ende eenen kemel. Die ammiralen zijn gheseten inde steden ende int [l]ant ende hebben dat volck te beleyden on[d]er hem, die een heefter .v.M. die ander [v]ier .M. die derde drie.M. ende noch sulck [ande]r vijf .M. die een meer die ander min. [Ende al]so veel goet doens oft wedden heeft een ammirael als alle die onder hem zijn te mael te gader, ende daer om al die Soudaen eenighen vroomen ridder vorderen wil, so maect hi hem een ammirael. Maer alst dier tijt is so zijn die ridderen die om soudie dienen seer arm, so dat si moeten haer peerden vercoopen ende haer wapen van noode. Van des Soudaens wiuen. DJe Soudaen heeft vier ghetroude wiuen, een kersten ende drie sarazijnsche, van welcke die een woont tot Jerusalem, ende die ander tot Damasch, ende die derde te Ascoloene, ende die vierde bi hem, maer niet stadelijc. Si mogen hem wel veranderen op dat si willen in anderen steden, ende als hi wil so gaet hise visiteren, ende hi heeft also veel vriendinnen als hi wil want hi doet voor hem comen die schoonste ende die edelste van sinen lande, ende hi doetse houden seer heerlijc, ende als hij daer een wil hebben om met hem te slapen doet hise voor hem comen, die welc hem best behaget die seynt hi een vingherlinc van sinen vingher of werpet in haren schoot, ende terstont leytmense te baden, ende men pareertse ende cleetse seer frisschelijc ende brengtse hem, ende aldus doet hi also dic alst hem lust, ende des nachts so leytmense in zijn camer gheen vreemt bode en coemt tot hem, hi en is ghecleet met gulden laken,oft met laken van tartarien oft met camiloten in die selue maniere dat die sarasinen ghecleet zijn. Ende so rasch als men hem siet door een veynster oft op ander dingen so moetmen teghen hem ter aerden knielen ende die aerde cussen want het is een sede der gheenre die hem eere doen die tegen hem spreken willen. Ende also langhe als eenich vreemt man oft bode tegen hem spreect so staet zijn volc ontrent hem met blancken swaerden ende met anderen wapenen op ghehoudender armen ende wt gherect om op hem te slaen yst dat hi yet seyt dat den Soudaen niet en ghenoecht ende niemant en coemt voor den Soudaen {==8r==} {>>pagina-aanduiding<<} die hem eenich dinc bidt op dat zijn bede weselijc is ende niet tegen zijn wet en gaet, hi en gheeft hem al dat hi biddende is. Ende also doen ooc die ander princen ende heren in dyen lande. Noch van Babilonien ende Egipten. ENde weet dat Babilonien daer ic af spreke daer die Soudaen woont neuen Cayr dat en is niet die groote Babilonien daer alle dye talen vergaderden met myraculen ende teyken van gode, doe men die grote thoren van Babilonien hadde begonnen te maken, waer af die mueren waren hooch .lxiiij. stadien. Dese Babilonien is in die wildernisse van Arabien opten wech diemen gaet totten conincrijc van Caldeen, maer het is langhe tijt leden datmen den toorne niet en derf ghenaken want hi is al ghedestrueert, ende daer in zijn veel draken ende serpenten, ende oock veel fenijnde beesten daer ontrent. Dese thoorne metter stat hadde wel xxv. milen muers omme gaens, als die luyden van dyen lande seyden na haer beste verstant. Ende al yst datmen hem heet den toorne van Babilonien, nochtans hadde hi wel menige gheordineerde goede woninghe groot, ende breet, ende dese toorne besloech veel lants int omme gaen, want hi hielt wel .x. milen in zijn viercantheyt. Dese thoorn maecte die coninck Nemroth die een coninc was van dyen lande, ende was die eerste coninc vander werelt. Dese coninc dede maken een beelde na sinen vader ende doe begondent ooc ander heeren te doen also begonden die afgoden in die werelt te comen, dese thoorn ende stadt van Babilonien was seer wel ghelegen in een schoon valleye diemen hiet tpleyn van Zeenuaer Die mueren vander stadt waren .CC. cubitus hooghe ende .L. dick, ende Effrates die riuier vanden paradise liep door die stadt Maer Chyn die coninck van Persen nam haer die riuiere, ende destrueerdese met allen der stadt ende den toorn, want hi deelde die riuiere in .CCCC. cleyne riuieren om dat hijt ghesworen hadde dat hi die riuier soude maken datter een wijf ouer soude waden sonder haer te ontcleeden om dat hi in dese riuier hadde verloren veel goede ridderen die ouer die riuier te paerde waenden te riden met swemmen. Ende van Babilonien daer die soudaen woont tot grote Babilonien toe, recht gaende wten oosten ten zuyden waert zijn ontrent xl. dachuaerden, van welcke wegen dat meeste deel al wildernisse is, ende dese groote Babilionien en is niet onder die heerscappie des soudaens, maer meer onder den keyser van Perssen, ende hi houdet vanden grooten Can die heer is van Cathay. Vander stadt Meth, daer Mamet begrauen leyt. DJe stadt van Meth die de sarasinen heeten Larib daer Mameth leyt begrauen is ooc in die grote wildernis van Arabien, daer leyt Mameth herde eerlijc in een tempel die de payenen heeten musket. Ende van Babilonien tcleyn daer die Soudaen woont totter stadt van Meth zijn .xxxij. dachuaerden. Dat conincrijc van Arabien is seer groot, maer daer is veel wildernissen ouermits ghebrec van water, soe datmen daer niet woonen en mach, want het is al sauelachtich lant ende drooghe, ende niet vruchtbaer om datter gheen verscheyt en is van water ende daer om is daer so veel wildernissen want waren daer riuieren oft fonteynen so waer al dat aertrijc goet, ende so sout woonbaer zijn. Ende daer tlant woonbaer is, daer ist al vol volcx. Arabien beghint aent conincrijck van Caldeen ende duert totten lesten eynde van Affriken ende paelt aen dander side aen tlant van Ydumea totten eynde van Batron. Ende Baldach is die meeste stadt vanden lande van Caldeen ende vanden conincrijck, ende Cartago is die meeste stadt van Affriken, die welcke Dydo dede maken die Eneas wijf was, die heere {==8v==} {>>pagina-aanduiding<<} was van Troyen ende daer na was hi coninc van Ytalien. Mesopotanien is ooc een seer schoon ende groot conincrijc, ende in dit lant is een stadt die Aram hiet daer Abrahams vader woonde, van welcker stadt Abraham wt schiet bi beuel de inghels Van deser stadt van Aram was Effrem die een groot leeraer was, ende daer was oock Theophilus dien onse vrouwe behoede vanden viant ende ghenas. ende Mesopotanien duert vander riuier Effrates totter riuier Cypris Jtem ouer die riuier Tygre yst lant van Caldeen dat seer groot is. Jn dit conincrijck te Baldach plach te woonen Caliphes die plach te zijn als keyser van Arabien, ende was een nacomer Mamets van sinen gheslacht. Dese stadt van Baldach maecte die coninck Nabugodonosor, ende daer hi menich godlijc visioen sach, ende hi maecte die exposicien vanden droomen. Uanden drie Caliphes ende anders. INden tiden die leden zijn plaghen te zijn drie Caliphes, van Arabien van Caldeen ende van Egipten. Die Caliphes van Caldeen woonde te Baldach voorseyt, ende die Caliphes van Egipten woonde te Cayr bi Babilonien. Ende die Caliphes van Arabien ende van Affriken die woonde te Marache op die zee van Spaengien, mer nv en is gheen Caliphes. Noch daer en heeft gheen gheweest sint dat Salladijn Soudaen wert, want die Soudaen hiet hem seluen Caliphes, ende so hebben die Caliphes haren naem verloren. Ende weet dat die cleyn Babilonien ende Cayr daer die Soudaen woont zijn seer schoon ende grote steden, ende die een bi den anderen Babilonien leyt op die riuier van Gyon diemen heet Nyl of Nylus, ende beghint alle iaer te wassen als die son is in een vanden .xij. teykenen datmen heet Cancer, ende wast also lange als die son [in] dat teeken is of in teeken van Leone, ende wast in sulcker manieren dat si somtijts so groot is, dat si wel .xx. milen diep is oft meer, ende dan doet si grote schade aen alrehande dinck oft goet dat op die aerde staet, want men mach tlant niet winnen om die grote natheyt. Ende daer om so yst daer dier tijt int lant, maer selden isset dier tijt van droocheden, ende als die sonne weder gaet in virgine so beghintse te minderen een luttel te mael, so dat als die sonne ghegaen is in libra dan is dese riuiere so ghemindert dat si loopt binnen haren boerden Dese riuier coemt gheloopen wten aertschen paradise recht door die wildernisse van Jndien, ende dan looptse door die aerde seer verre door menich lant. Ende ten lesten so coemtse wt gheschoten onder eenen groten berch die men heet Aldach die staet tusschen Jndien Ethiopien, ende Morianen, ende recht neder neuen Egipten totter stadt van Alexandrien, ende gaet int eynde van Egipten, ende daer valtse in die zee. Ontrent den oeuer van deser zee [zi]jn veel odeuaers diemen heet Jbes. Uanden lande van Egipten. EGipten is een lant niet breet, want ten mach niet wide ter wildernisse waert, om tghebreck vanden water dat daer is op d[ee]n side, ende het strect hem metter ander side neuen dese riuier van Nyle, ende also verre als dese riuier loopen mach, so verre duert dat lant, ende in dit lant en regenet niet oft luttel, noch dit lant en heeft gheen water ten coemt hem van dese riuier. Ende om dattet in dit lant niet en regent, ende die hemel altoos puer ende claer is al daer daer om zijn daer veel goede meesters van astronomien, want si en hebben daer gheen wolcken die hem letten moghen. Uander stadt Cayr daer die balsem wast DJe stadt van Cayr is meerder dan die stadt van Babilonien die daer bi staet, ende is gheleghen bouen Babilonien een luttel ter wildernissen waert bouen die riuier van Nylus voorseyt. Ende daer zijn twee Egipten, die hooghe die {==9r==} {>>pagina-aanduiding<<} tot Ethiopien staet ende die minre dye in Arabien is, ende in Egipten is dat lant van Ramassche ende dlant van Jesse. Egipten is een sterc lant ende daer zijn veel quader hauen om der rootsen wil die daer inde zee zijn die quaet te varen zijn, ende in Egipten oostwaert is die rode zee ende duert totter stadt van Caston, ende ten westen waert is dlant van Libien dat een seer drooch lant is ende ondrachtich want het is daer alte heet, ende tlant is gheheeten Zuch, ende ten zuyden waert is tlant van Ethiopien, ende ten noorden waert is een wildernisse die duert tot Zurien. Ende aldus is tlant van Egipten sterc op allen siden, ende tlant van Egipten is wel .xv. dachuaerden lanc ende ooc tweeweruen meer wildernissen, ende ten is maer drie dachuaerden breet. Tusschen Egipten ende Libien, zijn wel .xij. dachuaerden wildernissen, ende dat volc van Libien is al kersten, mer si zijn also swert als een hagebesie, om die grote hitte vander sonnen die daer int lant is Jn Egipten zijn vijf prouincien. Die eerste heetmen Sahit, die ander Demesy, die derde Resich die in een eylant staet in die riuier van Nyle, die vierde Alexandrien, die vijfste tlant van Damietten, dat plach te zijn een herde sterc lant ende stadt, maer si heeft tweemael ghewonnen gheweest vanden kersten. Ende daer om worpen die Sarasinen alle die mueren vander stadt namaels neder ende alle die stercheyt die in die stadt was. Ende si maecten een ander stadt voorder vander zee, die si heeten die nyeu Damietten, so dat niemant in doude Damiette en woont daer is een vanden hauenen van Egipten. Dander is tot Alexandrien dat een stercke stadt is, maer si en hebben gheen goet drincwater, het en coemt hem vanden conduten vander riuier van Nyle die binnen haer sistrinen zijn, ende die hem name dat water van den conduyten voorscreuen, so en mochten si daer niet dueren. Van sinte Anthonis. IN tiden die gheleden zijn so moete eens eenen cluysenaer oft heremijt sinte Anthonis in die wildernisse van Egipten een monstrum, dat is te segghen een creatuere onghefigureert. Dit monstrum was als een mensche ende hadde twee alte grote snidende hoornen in zijn voorhooft het hadde tlichaem totten nauel toe als een mensche, ende vanden nauel nederwaert als een gheyte, ende dese heylighe man vraechde hem inden naem gods wie hi waer, ende dit monstrum antwoorde aldus: Jc ben een sterflic creatuere alsulc als mi god ende die natuere ghemaect heeft. Dit monstrum woonde in die wildernisse ende bedroech hem so als zijn nature begheerde, ende het badt desen heylighen man dat hi god voor hem bidden woude, die gheboren wert vander maget Marien, ghepassijt ende gepijnt om des menschen salicheyt wil, noch is dat hooft vanden monstrum tot Alexandrien om des wonders wil, ende in Egipten is een stadt die heet Cliphe, dat is te seggen die stadt vander sonnen. Jn dese stadt is eenen tempel na den maecsel des tempels van Jerusalem, mer dies gebreect herde veel dat si niet al ghelijc en zijn, die priester van desen tempel heeft in ghescriften die natuere oft gheboorte eens vogels ende hiet Fenix, dier maer een en is in alle die werelt. Dese voghel leeft CCCCC. iaer, ende ten eynde van al desen iaren coemt die vogel in desen tempel als hi in voorleden tiden dicke ghedaen heeft, ende die priester neemt dan leuende solfer ende ander dinc dat lichtelijc barnt ende legget opten outaer van desen tempel ende doetet barnen, ende dan so coemt die vogel in dit vier vlieghen ende verbrant hem seluen tot asscen ende opten eersten dach daer na so vintmen op dyen outaer een eye van dier asschen, des anderen daechs daer na so vintmen eenen volmaecten vogel, ende des derden daechs vliecht hi zijnder vaerden, ende also en ysser maer een in al die werelt, ende dit is een groot mirakel van god. Ooc yst een figuere gods, want daer mer een god en is die hem offerde inden houte des cuycen ende daer steruen woude om onsen wille, ende {==9v==} {>>pagina-aanduiding<<} des derden daechs opverrees vander doot. Desen voghel sietmen dick vliegen in dat lant van Egipten ende ooc van Arabien, ende hi en is ooc niet veel meerder dan eenen Arent ende heeft een croon op zijn hooft meerder dan een paeu doet, ende den hals heeft hi ghelu ghelijck dat die wedewael gheuerwet is, herde schoon blinckende, ende den rugghe violetachtich ende hi heeft den steert ghestrijpt dweers van geluwe ende rode verwen, ende hi is alte schoon te sien in de sonne, want hi blinct seer cierliken. Jn Egipten zijn boomgaerden met boomen die dragen tweewerfs siaers, ende inder aerden so vindtmen daer schoon esmiranden ende veel, dat zijn dierbaer ghesteenten ende daer om zijn si daer goeden coop. Alst in Egipten eens inden somer regent dan yst lant al vol muysen. Jn dye stadt van Cayr vercooptmen ie mannen ende wiuen die van anderen wette zijn dan si alsmen hier die beesten doet, ende men leytse daer so ter merct. Jn die stadt is een ghemeen huys dat al vol cleyn ouenen staet, ende daer brengen die wiuen vander stadt eyer van hinnen, van ganssen ende van eynden ende leggen die eyeren in die ouens, ende die ghene die dit hoeden broedense metter hitten vanden paerden miste sonder eenige voghelen daer toe te doen. Ende ten eynde van drie weken oft eenre maent so comen die wiuen weder ende halen haer kieckens ende dragense thuys, ende voeden also tlant vol van sulcken voghelen, dat doen si al dat iaer door. Jn dit lant van Egipten ende daer ontrent so vintmen lange appelen die si heeten appelen vanden paradise, ende zijn seer goet van smake, ende alsmen dese appelen ontwee snijt lancx oft dweers, altoos vintmen in dat middel [een figuere] van eenen cruyce maer si verrotten ende vuylen binnen seuen daghen, ende daer om en machmen dit fruyt in ander lande niet dragen. Dese appelen zijn seer soet, ende men vinter veel op die boomen, ende si hebben grote bladen wel een cubitus lanc ende eenen voet breet. Ende daer zijn ooc de Adams appelen ende die hebben eenen bete op die een side. Jtem neuen Cayr buyten die stadt is een velt daer die balsem wast, ende si wast op cleyne boomkens die niet hooger en zijn dan si eenen man staen tot sinen broecriem. Ende thout van desen boomen schijnt oft wilt wigaert waer Jn dit velt staen seuen voeten die onse heer Christus maecte doe hi cleyn was met sinen voeten doe hi metten anderen kinderen spelen ghinc ende dit velt en is niet ghesloten yeghelijc mach daer in gaen die wil, maer inder tijt als die balsem wast so hoetmen dat so vast datter niemant en derf gaen. Dese balsem en wast nergent dan in dit lant ende al ist datmen dese balsem tot anderen steden plant si wasset wel maer si en draget gheen vrucht Ende die bladen van desen balsem en riecken niet, ende alsmen dese balsem boomen behouden oft besniden wil dat moetmen doen met eenen herden scherpen steen als si daer toe hebben, want diese met yseren instrumenten snede haer cracht ende nature soude ghecorrumpeert werden, die sarasinen heeten dit hout van desen balsem Enobassa, ende die vrucht ebebisan, ende die liquor die wten telgheren coemt heeten si Gubaysse Ende altoos doen si den kersten desen balsem poten, besniden ende hauenen, want deden zijt selue so en soude hi gheen vrucht dragen, als die heyden selue seggen, want si proeuent alle iaer. Men seyt ooc datter balsem wast inder wildernis daer Alexander sprac totten boomen der sonnen, mer ic en hebs niet ghesien, want ic en dorst daer niet reysen om die anxtelike pasagien die daer tusschen houdende zijn Ende weet dattet niet goet balsem te coopen en is het en si datmense wel kent ende ooc [proeft, wantm]en daer haest mede bedrogen soude zijn want [so]mmighe lieden vercoopen gomme diemen heet terbetijn voor balsem als si een luttel b[al]sems daer mede ghemengt hebben om dat beter riecken soude, ende somlieden sieden thout ende die vrucht vanden balsem in olie, ende segghen {==10r==} {>>pagina-aanduiding<<} dattet balsem is ende sommige doen stampen gariofels naghelen ende spicenaert ende andere specien welrieckende, ende die liquoer dat is die vochticheyt die daer wt coemt, ende segghen dattet balsem is, aldus wert menich mensche bedrogen, want si wanen balsem te hebben maer si en hebbens niet ende die heyden valschent aldus om die kersten mede te bedrieghen, ende daer nae valschense die comans ende die apotecarij anderwerf, ende die is noch veel quader. Maer op dat ghi wilt ick sal v thoonen hoe dat ghise kennen sult, op dat ghi niet bedroghen en zijt van hem Ghi sult weten dat die natuerlike ende fijn balsem wel claer is ende van cicatrijnscher verwen, dat is geelachtich ende seer sterc rieckende, ende ist dat si dicke is, oft root is, oft swart, so is si geualscht ende niet goet. Jtem ist dat ghi legghet in v hant goede fine balsem ende ghise hout teghens die sonne, ghi en sultse niet liden in v hant, om die hitte der sonnen. Jtem neemt een luttel balsems, metten punt van een mes ende houtse aen het vier, yst datse brant so is si goet Neemt een luttel balsems, ende doetse in een schotel, oft in een schale met wat gheyten melcx, is die balsem goet, dat melc sal terstont ronnen, suer, ende dic worden. Doet een droppel balsem in claer water in een schale, ende menget ende roeret wel te gader, is die balsem goet dat water en sal niet droeue worden, maer si sal te gronde sincken als oft quicksiluer ware, want fine balsem is swaerder dan gheualschte. Uan Josephs coren solders in Egipten, ende anders. NU heb ick ghesproken vander balsem, hier sal ic spreken van ander dinghen, die in die side van Babilonien zijn onder die riuiere van Nijl, ter wildernisse waert, tusschen affriken ende Egipten, dat zijn die greynieren oft coren solders, die Joseph dede maken om coren op te leggen, wachtende dieren tijt toecomende. Dese greynieren zijn van steen seer wel ghemetselt, onder welck zijn twee seer sond[erlin]ghe grote ende hooghe greynieren, mer [die] ander solders en zijn niet hooge noch [so] groot, ende tot elcken solder hoort een poo[r]te niet te hooch vander aerden, want die aerde is ghesoncken ende ghemindert sint dat si ghemaect waren. Dese greynieren zijn nv al vol serpenten, ende op dese solders van buyten aen die steenen plagen te zijn veel ghescriften van menigher hande spraken, ende sulcke luyden seggen dattet grauen oft tomben zijn van goten heeren die wel eer waren, maer des en is niet. Die ghemeyn waerheyt van al den landen verre ende na is dattet Josephs coren solder waren, also vinden zijt bescreuen in haer croniken. Ende warent ooc grauen oft tomben, si en souden niet ydel zijn van binnen, noch si en souden gheen poorten hebben mede in te gaen, noch si en souden so groot niet zijn, noch soe hooch, waer bi dattet niet te gheloouen en is dattet grauen oft tomben zijn souden Noch eenen anderen wech te Babilonien daer die soudaen woont. NU wil ic weder keeren eer ic voorder gae om te segghen eenen anderen wech die tot Babilonien toe gaet daer die soudaen woont, welc Babilonien staet int ingaen van Egipten ende dit wil ic doen om dat veel luyden eerstwerf gaen tot Babilonien, ende dan totten berghe van Sinay, ende dan int wederkeeren door Jerusalem als ic voor heb gheseyt, want gheen pelgrimagie en heeft ghelikenisse in waerdicheden bi Jherusalem, maer om te voldoen die wegen met rusten ende met genoechten ende met meerder sekerheyt so gaetmen lieuer eerst den versten wech dan den naesten. Die dan te Babilonien waert wil trecken door ander wegen ende corter wten lande vander wester side als, wt Engelant, Jerlant, Scotlant, oft wt Noorwegen, oft wt eenigen ander landen daer ontrent, hi moet gaen door Urancrijc ende door Lombaerdien, van desen landen en derfmen di[e] steden niet noemen noch die dorpen, want si {==10v==} {>>pagina-aanduiding<<} [zijn be]kent genoech ter zee waert, het zijn [haue]nen daermen te schepe gaen mach om [ouer] te varen in de zee diemen heet Gluof [va]n Venegien, die welcke deylet ende scheyt in Jtalien ende Griecken in de side, ende veel luyden gaen te Napels ende som te Romen van Brandijs daer ooc goede hauenen zijn ende men gaet ooc door Tustrien, door Companien, door Calabren, door Apelgen, ende door die eylanden van Turistren. Door Jtalien door Sadignem ende door Cecilien, daer staet een boomgaert daer menigherhande vrucht in wast, ende altoos groen ende ghebloeyt tot allen tiden vanden iaer, also wel inden winter als inden somer. Dit eylant hout wel .CCC. ende .L. milen omgaens, ende tusschen Cicilien ende Jtalien gaet wter zee een cleyn water als een arm vander zee datmen heet Lofferde messine. Ende Cecilien is tusschen die zee van Arriatiken ende die zee van Lombardien, ende van Cecilien tot in Calabren zijn maer .vij. Lombaertsche milen. Jn Cecilien is een manier van serpenten, met welcken men proeft die kinderen oft si bastaert zijn oft ghetrout, want zijn si ghetrout die serpenten en doen hem gheen quaet, ende zijn si bastaerden die serpenten bitense ende doen hem quaet. Ende aldus proeft menich ghetrout man oft die kinderen sine zijn oft niet. Jn dit eylant van Cecilien is een berch die Olphia heet die altoos bernt ende men heet hem ooc den berch Gible, ende daer zijn ooc die Uulcanen, dat zijn ander bergen ende hebben .vij. steden daer si wt werpen vierighe vlammen van meniger ghedaente. Uan desen vlammen weten wel die lieden van dien lande alst dier tijt wesen sal oft goet tijt, of cout weder, oft heet weder, oft nat weder, ende hoe hem die tijt hebben sal in allen manieren. Ende van Jtalien tot desen Uulcanen toe dat zijn al berghen, ende zijn .xxv. milen lanc, ende men seyt dattet schoorsteenen zijn vander hellen. ITem om wten nederlanden oft duytschen lande te reysen na die landen ouer zee voorscreuen, oft na dat heylighe lant van beloften, die mach ooc zijn reyse nemen na die machtige, ende van ouden tiden vermaerde coopstadt van Uenegien, die welcke een principale hauen ende beghin is om veel diueersche landen te bezeylen, ende daer om is die hier figuerlijc ghestelt, ende ic wil v hier weynich vertellen die grote eere, lof, ende hoocheyt van deser stede bouen alle ander steden, in machte, in rijcdommen ende in goede policien, ende in eendrachticheyt der borgheren, ende in allen saken daer een stadt in te louen is, hoe wel dat dit mijn wetenschap te bouen gaet, nochtans is eenen yegheliken openbaer, dat dese stadt is bekent ende vermaert door die gansse werelt, dwelc ooc niemant verborgen bliuen en mach. Om dese stadt louelijc te prisen so wil ic vander outheyt een beghin nemen om daer na te comen tot meerder lof deser stadt, ghelijc die historien seggen, int iaer eer die stadt van Rome began .CCCC xxiij. voor die gheboorte ons heeren Jesu Christi .M.C.lxxviij. iaer. Niet lange na die oorloghe van Troyen, dat .x. iaer duerde, tot die verderffenisse der seluer stadt van Troyen. Uan dat beghin der werelt voorleden bi twee .M. iaren .vij.C. ende lxxx. so heeft dese edel stadt begonnen van den troyaensche borgheren, ende niet van die harden, als Rome, waer om dese stadt altijt vroom ende strenghe is met edele ende wise mannen. Jnden eersten is dese stadt begonnen in dat meyr Adriatici, daer noch heden te daghe die oude stadt staet, die machtich gheweest is veel iaren lanc, rijck van goede, mogende van wapenen, strenghe ter oorloghen. Het is inder waerheyt te houden, dat dese stadt na veel iaren voorleden na haer eerste beghin, bisonder inden iare na Christus gheboorte .CCCC ende .lx. om den tyran Attylas, die hem seluen onrechtelijc noemde te wesen een gheselle gods, om zijn wreede veruolgen, so {==11r==} {>>pagina-aanduiding<<} quamen daer alle machtighe ende rijcke luyden der landen daer ontrent gheleghen, want die stadt onwinnelijc was. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ende daer om is dese stadt vermeerdert ende grooter gheworden die te voren cleyn begrepen was. Het is wonder om seggen, ende swaer te gheloouen, ende alder meeste eere weert dat dese stadt ghesticht is van also menigherhande volc, wt diuersche sonderlinghe steden ende landen, in een corte tijt van iaren, met sulcke grootheyt ende eere, met vermeerderinghe der rijcdommen, met eendrachticheyt der borgheren, also gheregeert ende groot gheworden is, de welcke eerst van cleyne woningen der visscers die daer alder eerst wonende waren, door eendrachticheyt der borgheren, tot so grote hoocheyt ghecomen is, als dat dese selue stadt, veel steden ende landen onder haer heerschappie heeft. Si is ooc tot sulcker hoocheyt ghecomen, dat si onder die mogenste steden der werelt niet alleen een en is, maer een wtgelesen stadt, daer nauwelijcx gheen bouen en is. Om dat dese stadt bekender mach worden van mogentheyt der heerschappien, hoe verre ende breet haer machte gaet ouer water ende lant, want si heeft een deel van Duytschlant, ende vele van Jtalien, om te noemen alleen die machtighe steden, als die grote stadt van Padua, daer voorbi loopt die edel riuiere Pado, ende is een eertsch bisschops stoel, ende een grote uniuersiteyt. Daer na die stadt van Uincentius, daer na Uerona, een edel vruchtbaer stadt, ende daer nae die stadt Brixia. Jtem die edel stadt Pergamo, ende meer steden vol van volcke, rijck van goeden, als van wijn, coren, visch, ende vleesch. Wie heefter ghesien die edel grote zee, Gardelacum magnum ghenaemt ende en verwondert hem niet, als dat ront om met stercke casteelen borgen, ende steden blinckende ombegrepen ende omset is, ende met dat alder stercste slot, Pisterna ghe- {==11v==} {>>pagina-aanduiding<<} noemt, sonderlinge bewaert met een schoon eylant Sermion ghenoemt, daermen noch ter tijt vint holen eerthuysen, ende gaten, inde welcke hem die inghesetene verborghen hebben hier voortijts in tiden van oorlogen. Wie en soude hem niet verwonderen der heerschappien van Uenegien in dat meyr, want haer macht der heerschappien strect in Hystoriam Daluaciam ende in Sclauoniam, daer na in griecken, besittende die coninclike eylanden, als Candien ende Cypers, ende veel meer edel steden in dat meyr ghelegen, endeveel machtighe eylanden ende hauenen, daer te lanc af waer hier te scriuen. Jck ghelooue inder waerheyt, dat in al die werelt gheen rijck oft heerschappie en is, een voor een, ghelijck den rijcke van Venegien. Want het is die van Venegien een cleyn sake, dat si wt leueren ses hondert galeye met ghewapenden volcke, wt haren archinael, in dat meyr, binnen twee dagen O een groot schipheer, wanneer men alleen hoort den naem, ende siet die baniere van Venegien, want binnen een vre mogen si wt maken tweehondert duysent weyrachtige mannen, te schepe oft te lande, met alle nootdrufticheyt besorcht, met wapenen vanden hoofde totten voeten, om haestelijc die vianden te beuechten, ende vromelijck daer teghen te gaen daert van noode is. Aldus hebben die van Venegien haer voor sien, behaluen alle ander oueruloedighe voorsichticheyden in alle dat den leuen aen gaet, dat si altijt hebben ten minsten duysent mannen in haer archinael, constich in alle ambachten, ende bisonder van schepen te maken, constenaers, ende smeden om wapen te maken, ende meer gheleerde constenaren, metten welcken si bestellen iongers om dese selue consten te leeren om een betamelike soudye, om dat by lancheyt van tiden die gheuonden consten niet vergheten en sullen werden. Jn dese stadt hebben si altijt ghehuert vijftich vrouwen om een seker ghelt, die altijt zeylen maken. Die heeren van Venegien seynden van iare te iare haer gewapende galeyen oft schepen gheladen, om der coopluyden] g[oet wt te voeren, oft ander nootdruftic]h[eyt weder om te brengen, ende dat tot al]le [landen ende conincrijcken daermen te sche]pe [aen comen mach, met name .vi. galeyen] in A[lexandrien, twee in Damascum twee in] Ba[rutum, twee in Barbarien, twee in Con]stant[inopolen, twee tot Joppe oft Jaffa,] inden [welce gemeynlijc die pelgrijns na] Jerusa[lem varen, twee in Engelant, twee in] Ulaen[deren ter Sluys in die hauen. Het is] een bew[ijs van grote macht der heerschap]pien van[Uenegien, dat si seynden ses oft] seuen hon[dert vrome wise, beleefde man]nen, te Ven[egien gheboren, de welcke in] haer gemey[n sprake worden ghenoemt] gentil mannen [/ die si iaerlijcx verander]en seyndende die sel[ue in alle haer lande]n ende steden, op dat si [wel sullen regeren.] Als dat iaer om gheco[men is so comen] dese heeren weder om, ende [doen rekenin]ghe van alle haer ampten vo[or den ed]elen hertoghe ende den senaet van Uenegien. Desghelijcx hebben die heeren van Uenegien ambassatoers, die si wt seynden totten paus, keyser, coninghen, princen, steden oft ghemeynten, so ghebieden si den seluen ambassaten, gheuende hem in scriften wat si ghedaen willen hebben, teghen dwelcke die ambassaten niet doen en mogen. Also ist ooc metten ghenen die si wt seynden ter oorloghe, waert datter yemant tegen dede, oft hem vermate daer teghen meer dan hem beuolen is, die moet steruen sonder verbeyden. Also ic ghesien heb, dat een capiteyn steruen moeste, hoe wel hi alle dinc wel ghedaen hadde, ende met voorspoet weder om quam, want hi nochtans bouen zijn beuel ghedaen hadde, so moeste hi steruen, ende dat daer om, want in dyen tiden wast oorloghe tusschen die heeren van Uenegien ende den hertoge van Ferrare, in {==12r==} {>>pagina-aanduiding<<} [welcker tijt die heeren van Venegien die ouerhant hielden, ende bedwonghen den hertoghe met alle zijn hulpers tot hare wille. Want si brochten teghen hem te lande ende te water een grote schare van volcke, daer waren .lxxx. schepen oft galeyen te water vergadert. Wie mach begripen die zeden der ouderen, die altijt ghepresen worden? wie soude connen versinnen alle die rechten, die van Venegien gesproken worden? Wie mach alle die vrome daden daer men af leest inder scriftueren, oft die victorien die dicwils gheschieden, ende alle die machticheyt, met luttel woorden wt spreken, van die eere der borgheren te seggen, als van vrede ende eendrachticheyt, van huescheyt ende goetdadicheyt, goetwillicheyt ende liefde, dat si met dese duechden van cleynheyt tot grootheyt ghecomen zijn, ende dat ghemeyn goet ontsprekeliken groot ghemaect hebben, na dat oude prouerbium Concordia parue res crescunt, discordia maxime dilabuntur. Dat is cleyn dinghen worden door eendrachticheyt groot, ende grote dingen worden door tweedracheit cleyn ende te niet. Het is seer te prisen hoe vredelijc ende voorsichtelijc dat si haren hertoge kiesen, wt die ouerste procureurs van sinte Marcus, die wijsheyt hebben om dat ghemeyn goet te regeren, welcke hertoghe na volcht sulcke regulen alsmen hem voor gheeft, op dat alle haer heerlicheyt van een beghin ende hooft voort aen na ghedeylt door veel graden also veel te bat voorderende, mach voort gaen ende in alle gheluc ende weluaren prosperere. Jtem de vermaerde stadt van Uenegien heeft onder haer heerschappie een machtighe stadt ghenaemt Parens, gheleghen inden lande Histria, liggende hondert walsche milen van Uenegien. Dese stadt is een eertsbisdom, ende in die groote kercke zijn seer veel reliquien. Jnden hooghen outaer rusten die lichamen vanden twee heylighen martelaren Demetrius ende Julianus. Jn een anderen outaer voor den hooghen choor rusten die lichamen van den twee heylighen maechden sinte Berte ende sinte Accolite. Jnde selue kercke hebben voortijts gherust die lichamen der heyligher martelaren sinte Maurus ende sinte Eleutherius, die de Januezers van daer gheuoert hebben. Parens die voorscreuen stadt is ghelegen in een lustelijc lant, daermen wt gaen mach in Hungarien, ende in meer conincrijcken te lande, ende ooc te Jerusalem, hoe wel dattet swaer ende sorchlijc is, want niemant en soude gheley mogen crighen, door so veel eylanden der ongheloouigen te trecken. Men seyt inder waerheyt dat Paris van Troyen doen hi varen woude om met ghewelt te nemen die coninghinne van Griecken Helena, die een gheecht wijf was van den coninc Meander, dwelck een oorsake was vander verderffenissen van Troyen, so dede die voorscreuen Paris toe reyen in dese stadt Parens alle zijn schepen, ende doen hi Helenam gherooft hadde, bracht hise in dese stadt, ende hi gaf der stadt den naem Paridicium, ende wert vanden Jtalianen ghenaemt Parens. Hondert milen van Parens is een schoon stadt gheleghen, ooc onder die heerscappie van Venegien, ghenaemt Zara, ende is een eerstbisdom. Ende in die grote kercke rust die oude heylige rechtuerdighe Symeon, die dat kint Jesum in zijn armen ontfinck. Jnden hooghen outaer der seluer kercken rust dat lichaem vanden heyligen propheet Johel. Hondert milen van die stadt Zara, leyt een schoon casteel ghenaemt Lizina, ooc onder die heerschappie van Uenegien, ende is int lant van Dalmacien. Uan daer coemt men in een mogende rijcke stadt in Sclauonien, int lant des conincrijcx van Croacien, welcke stadt ghenoemt is Raguis. Jn dese stadt heeft die ghemeynte heerschappie, ende si en kennen gheenen anderen {==12v==} {>>pagina-aanduiding<<} heere, dan dat si den coninc van Hungarien iaerlijcx tribuyt gheeft. Ooc so gheuen si den turc tribuyt, om vrede met hem te hebben. Jn dese stadt staen veel costelike kercken ende bisonder een conuent van sinte Dominicus oorden ende een van sinte Franciscus oorden. Jn een ander kercke aldaer, is dat hooft ende beyde die handen vanden heylighen martelaer sinte Blasius, ende een costelike silueren tafel vergult Dese stadt Raguis leyt vijf hondert milen van Uenegien. Uan Raguis reystmen na Corphoen dwelc een moghen de stadt is, ooc onder die heerschappie van Uenegien, ende leyt acht hondert milen van Uenegien, ende leyt in Griecken, ende is wel bewaert met twee stercke casteelen. Dese stadt Corphon ende dat eylant daer by gheleghen, is te samen lanc ende breet hondert ende lxxx. milen. Uander stadt Corphon drie hondert milen, leyt een stadt seer vast ende wel bewaert, ghenaemt Modon, ende leyt int lant van Morea, ende is ooc onder die heerscappie van Uenegien, ende men spreect daer griecxsche sprake, ende int meeste deel woonen daer volc van sinte Pauwels ghelooue. Daer is een aertsch bisdom, ende eerweerdighe gheestelicheyt van onsen gelooue der heyligher roomscher kercken. Jn sinte Jans kercke aldaer leyt dat lichaem van sinte Leon, ende dat hooft des heyligen bisscops Anastasij. Jn dese stadt Modon is veel goede Malemazeye, ende anders gheenen wijn. Uoor dese stadt Modon staen veel cleyn huyskens ontrent .CCCC. daer in woonen arme luyden, swert als morianen de welcke wi, als si in onsen lande comen, noemen Sarracenen, ende dese seggen dat si wt Egipten comen, dwelc niet waer en is, want Egipten leyt verre van deser stadt Maer si moghen wel comen van Gyppe dwelc een landeken is, bi deser stadt ghe[le]ghen, ende dese zijn ghemeynlijc verspieders ende verraders der kerstenen. Dit lant van Morea daer Modon in leyt, is in voorleden tiden een vruchtbaer lant gheweest, ombeuangen met dat meyr, wtghenomen alleen eenen wech na turckien, door welcken die turc dicwils ghecomen is, in dese landen ende heeftse verdoruen, wtghenomen alleen die stadt Modon ende sommighe casteelen, die haer noch onderhouden onder die heerschappie van Venegien. Jn Morea ter luchter hant, tusschen Modon ende Corphon, is een stadt gheleghen, seer vast ende sterc, onder den turck ende wert ghenoemt Achadia, ende is vijftich milen van Modon, ende int middel van dese stadt leyt een seer sterc slot. Uander stadt Modon tot Candia oft Creta is drie hondert Jtaliaensche milen, welc lant is al gheheel onder de heerscappie van Uenegien, want si seynden daer eenen hertoghe van haren volcke, wt Uenegien, als dat iaer om ghecomen is, so seynden si daer eenen anderen, ghelijc haer ghewoonte is in alle ampten oft diensten. Dit eylant Candia oft Creta leyt in Griecken, also van eenen coninc Jndigena ghenoemt. Jn voorleden tiden plach Candia te heeten Centapolis, want het was met hondert edele steden verciert. Dat eerste eylant is gheweest seer vroem te schepe in wapenen ende schut, daer eerst die letteren ende schut begonnen heeft. Ende daer is eerst die letteren, ende dat gheschrift gheuonden, ende daer is eerst gheleert dat rosheyr, ende daer is eerst gheuonden die schole van musike, ende van aer door al die werelt voort ghecomen ende verbreyt. Daer zijn veel beesten ende gheyten, mer luttel herten ende wilde gheyten. Men vint daer gheen woluen, oft vossen, noch gheen ander gheslachte van scadelike beesten, noch gheen serpenten, ende al quamen daer eenige quade schadelike beesten van buyten, terstont steruen si Dit lant is wel gheplant met boomen, vol wijngaerts, ende vol cruyden van medecinen als Diptamo, aluo, ende meer dier gheliken] {==13r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dit lant is vol costelike ghesteenten, ende bisonder die costelike steen Jocedactilus. Van alle groot Fenijn is Candia vry, nochtans vintmen daer fenijnde spinnen tot noch toe. Ende dit eylant Candia leyt drie hondert milen van Rodes. Rodes is een schoon stadt met stercke mueren ende vaste torren ende bolwercken wel bewaert. Uoor dese stadt aent meyr liggen derthien torren met wintmolenen, daer voortijts ghemaect vanden Januezers, tot een teeken dat si dese stadt met bedroch ende heymelike laghen in nemen wouden onder haer heerschapie, dwelc wederstaen wert, als si daer veel dooden ghelaten hadden, so werden si daer toe ghebrocht ende gheschat, dat si dese torren maken souden met molens, op haren cost tot hulpe ende profijt der gheenre die te Rodes wonen, ende tot een eewige ghehoochnisse van haer onrechte bedriechnisse. Men seyt dat Rodes alder eerst een oorsake gheweest is der verderffenissen van Troyen, om datmen seyde dat daer een gulden vel was, also in de destructie van Troeyen staet. Dit edel eylant van Rodes is verciert met gheberchten, vol wilde dieren, ende met ghenoechlike dalen. Jn dit eylant ende stede van Rodes is gheweest een groot beelde, een afgod vander sonne, van metael ghegoten .lxx. cubitus lanck. Ende in dese selue stadt hebben ooc gheweest cleynder beelden die colosen ghenoemt waren. Die broeders des hospitaels sinte Jans van Jerusalem, hebben met machte dit edel eylant ende stadt van Rodes voortijts ghewonnen, na een lanc belegghe dat vier iaer duerde. Ten lesten door gonste der borgheren, die haer gonstich waren, hebben si dit eylant vercregen Dit eylant is so na den Turc datter nau een mile weechs tusschen beyde en is, daer en loopt maer een cleyn arm ende strang des meyrs tusschen beyde. Jtem van Uenegien te schepen den rechten wech te Constantinople daer zijn wel tusschen acht hondert milen ter zee. Ende van Rodes te Cypren zijn wel .CCCCC milen, ende dan so gaetmen van Cypren altoos ter zee, latende Jerusalem liggende ende al tlant daer ontrent ter slincker side tot in Egipten, ende dan so lantmen ter hauen van Damietten, dat een seer schoon ende stercke stadt plach te zijn, ende is gheleghen int ingaen van Egipten, ende van Damietten coemtmen tot Alexandrien, die ooc op die zee is ghelegen Jn dese stat van Alexandrien was sinte Katherijn onthooft ende ghemartelijt, ende daer wert sinte Marcus euangelist begrauen, maer die keyser Leo dede zijn ghebeenten al tot Uenegien brenghen ende noch is tot Alexandrien een schoon kercke van hem, die al wit binnen is sonder eenige scriften oft picture, ende also zijn alle dander kercken die den kersten toe plaghen te behooren, want die heydenen hebbense al doen witten om die beelden ende historien af te doen, die binnen aen de mueren ghescreuen ende ghemaelt waren. Dese stadt van Alexandrien heeft wel dertich stadien van lengden, mer si en heeft maer thien stadien in die breyde. Ende het is een seer eerlijcke ende rijcke stadt, door dese stadt loopt die riuier van Nyle ende valt inde zee. Jn dese riuier vintmen veel rijckelijcheyts van ghesteente, ende men vint daer in lignum aloes, dat is een maniere van houte dat wten aertschen paradijs coemt dat seer goet is in menigerhande manieren ter medecinen ende is seer diere. Uan Alexandrien so coemtmen wel tot Babilonien Den wech van Babilonien ten berghe van Synay. HJer nauolghende sal ic v segghen den wech van Babionien totten berch van Sinay daer sinte Katherina leyt Men mach gaen door die wildernis van Arabien, door welck leyde Moyses tvolc van Jsrael, ende men gaet ooc aen die fonteyne die Moyses maecte met sinen handen in dese wildernis, doe die kinder {==13v==} {>>pagina-aanduiding<<} van Jsrahel murmureerden dat si niet te drincken en hadden noch en vonden. Ende daer nae gaetmen totter fonteynen van Marath die bitter was te drincken en niet goet, maer die kinder van Jsrahel leyden daer in een hout, ende terstont wert si goet ende soet te drincken. Ende daer na coemtmen totten dale van Helim door dese wildernisse, in welc dat staen twaelf fonteynen. Ende daer plagen ooc te staen .lxxij. palmboomen die dadelen droegen, die welc Moyses metten kinderen van Jsrael vant. Ende van desen dal totten berch van Synay en is maer een goede dachuaert. Eenen anderen wech te Sinay. ENde die van Babilonien wil gaen eenen anderen wech totten berch van Sinay, hi gaet totter rooder zee daer Moyses ende die kinder van Jsrahel ouer ghingen droochs voets, daer yst wel ses milen breet, in dese zee verdranc Pharao ende alle zijn heyr Dese zee en is niet rooder dan dander zee, maer in sommighe steden is root sant, ende steenkens daer in, daer om heetmense die roode zee. Dese zee loopt totten lande van Arabien ende van palestinen Door dese zee vaertmen meer dan vier dachuaerden ende dan coemtmen door die wildernis totten dale van Helym, ende van daer totten berghe van Synay. Ende weet dat door dese wildernis niemant en mach reysen te paerde, want die paerden en souden niet vinden te eten noch water te drincken ende daer om reystmen die wildernisse ridende op camelen die eten basten ende cleyn telghen van boomen, so dat si ymmer eerkauwende zijn ende si vasten wel twee oft drie daghen sonder drincken, maer si verhalen hem weder als si drinckende worden also dat zijs drie daghen ghenoech hebben. Maer dat en mach een paert niet doen. Ende van Babilonien totten berch van Synay zijn twaelf dachuaerden maer sulcke maken daer af meer, ende menighe haesten hem so seer dat si daer min comen. Vanden berch van Sinay. DJe berch van Sinay is gheheeten die wildernisse van Sin, dat is te segghen root bernende om dat Moyses sach onsen here machtich ende menichwerf in ghedaente van viere ende sprac aensicht aen aensicht teghen hem. Dit was aenden voet vanden berghe van Sinay, daer staet een clooster van moniken wel ghesloten met yseren poorten om vreese vanden wilden beesten. Ende die moniken zijn van Arabien ende van Griecken, ende daer is een groot conuent ende zijn recht oft cluysenaers waren, ende en drincken gheen wijn ten si in groten hoochtiden, ende si zijn seer heylich ende leuen seer armelijc ende simpelijc, ende en eten niet dan wermoes ende dadelen ende doen seer grote penitencie, daer is die kercke van sinte Katherijn daer veel lampen hangen en bernen, want si hebben olie van oliuen ghenoech om te eten ende te bernen. Ende si hebbense bi mirakel van god, want die rauen crayen, spreeuwen, ende alderhande ander voghelen vergaderen hem alle iaer daer eenwerf, ende vliegen daer als pelgrimmen ende een yeghelijc haelt een stoc oft telch van oliuen in sinen beck in manieren van offerhanden, ende latense daer bliuen vanden welcken die moniken maken een groot deel olyen. Ende sekerlijc dat is groot mirakel na dien dat die voghelen die gheen natuerlijcke sinnen en hebben noch reden, vliegen besoeken ende visiteren die gloriose maget Wel mogen hem dan die menschen haer pinen te versoecken ende te eeren. Jtem achter den outaer van dese kercke daer is die stede daer Moyses onsen heere sach in dat bernende bosschelken. Ende als die moniken gaen in dese stede so ontschoeyen si haer altijt om dat onse heere seyde tot Moyses ontschoeyt v, want die stede daer ghi staet is heylich. Dese stede heeten die moniken bezelchel, dat is te seggen schaduwe van god Ende biden groten outaer drie graden hoghe is die casse van albastren daer die ghe {==14r==} {>>pagina-aanduiding<<} [beenten van sinte Katherijn in ligghen. Ende die prelaet ende die ouerste van desen goeden deuoten moniken toonet dit heylichdom den pelgrims met een instrument van siluer, hi wrijft dat ghebeente ende dan coemt daer wt een weynich olien recht oft sweet waer, dat noch olie noch balsem en schijnt,ende daer af gheeft hi den pelgrims, maer dies en gaet daer niet veel wt, ende daer na thoont hi thooft van sinte Katherijn, ende dat laken daer si in ghewonden was, dat noch al bloedich is. Jn dit laken so droeghen die enghelen haer lichaem ghewonden van Alexandrien totten berch van Sinay ende begroeuent daer, ende hi thoont dat bosselkijn ooc dat barnde, nochtans en wert dat niet ghequetst daer onse heere in sprac tot Moyses. Hi toont ooc ander heylichdoms ghenoech, ende als die Prelaet van desen clooster sterft oft doot is so gaet zijn lampe van haer seluen wt. Ende als si eenen anderen ghecoren hebben waert dat een goet man waer ende waerdich in dese stadt te staen so soude zijn lampe ontsteken ende werden bernende bider cracht gods sonder yemants hulpe daer toe te doen, ende een yeghelijc van desen moniken heeft zijn lampe, ende weten wel bi haren lampen als yemant van hem steruen sal want die claerheyt der vlammen beghint te verwandelen ende te crancken. Ende als een ander ghecoren is, yst dat hijt niet waerdich en is, zijn lampe en wert niet bernende. Ende eenige lieden hadden mi gheseyt dat die monick die de misse celebreert in ghescrifte vint den name des gheens die si tot eenen prelaet kiesen sullen, so dat ic hem dit vraechde doe ic daer was, den eenen voor den anderen na, maer si en woudens mi niet berechten noch segghen. Doe seyde ic hem dat si met rechte niet helen en souden die gracie die hem god gaue, maer soudent openbaren, om tvolck in meerder deuocien te brenghen ende dat si sonde deden in desen dinghen te helen als mi docht, want die mirakelen die god doet, ende ghedaen heeft ende noch daghelicx doet, zijn ghetuyghenis van zijnder cracht. Doe antwoorden si mi dat si dicwils ghesien hadden deen ende dander, ende niet meer antwoorts en mocht ic van haer crighen. Jn dit clooster en comen gheen vlieghen, padden noch sulcke onreynicheyt bi miraculen van god, want daer placher also veel te zijn in die tiden die leden zijn,dat die monicken dat clooster wouden laten varen, ende waren wt ghegaen ende opten berge gheclommen om dese stede te schouwen ende te laten, ende daer quam onse vrouwe teghen hen, ende seyde dat si weder keeren souden, want nemmer meer en souder voort aen vlieghen noch ander vuylicheyt in haer clooster comen, doe keerden die moniken weder, ende noyt en quam daer sulcke onreynicheyt in dyen clooster. Jtem voor die poorte van dyen clooster is die fonteyne daer Moyses den steen sloech, ende het water quam wt. Ende van desen clooster climtmen op met veel trappen tot Moyses berch, ende daer vint men eerstwerf een kercke van onser vrouwen daer si die moniken ghemoete doen si vloden wten clooster, als voorscreuen is. Ende noch hooger opten berch daer is Helyas des propheten capelle die si heeten Oreb daer die heylighe scriftuere af spreect. Hi wandelde in stercheyt der spise totten berghe gods van Oreb, endedaer neuen staet die wijngaert die sinte Jan euangelist plante ende sette diemen hiet die druyuen stapis, ende een luttel opwaert is Moyses capelle ende oock die rootse daer Moyses vloot doen hi onsen heere ghesien hadde aensicht teghen aensicht, ende in dese rootse is gheprint die forme van sinen lichaem, want hi viel so seer in die rootse dat hi daer in sanc met miraculen, ende daer neuen is die stede daer god Moyses gaf die .x. gheboden vander wet. Ende op dyen berch is oock het hol daer hi in woonde doen hi vaste veertich daghen. Maer hi {==14v==} {>>pagina-aanduiding<<} starf bi dat lant van beloften ende gheen mensche en weet waer hi begrauen is. Uan desen berghe te gaen totten anderen berghe daer die enghelen sinte Katherijn begroeuen, so moetmen liden door een dal daer een kerck staet van veertich martelaren, ende daer singhen ende doen dicwils die moniken van desen clooster misse. Ende in dit dal ist seer cout. Daer na so climtmen opten berch van sinte Katherijn die veel hogher is dan Moyses berch, ende daer sinte Katherijn begrauen was daer en staet kercke noch capelle noch ander woninghe Daer plach een capelle te zijn, mer die is of ghebroken so dattet niet en is dan een hoop steens daer ontrent. Al yst dat die collecte van sinte Katherijn seyt dat haer lichaem wert gheleyt opten berch van Sinay daer god Moyses die thien gheboden gaf, dat is te verstaen dattet in dat selue lant was oft in die selue stede ghedraghen, want dat een metten anderen is gheheeten den berch van Synay, maer tusschen beyden is veel weechs ende een groot diep dal. Den wederkeer van Sinay tot Jherusalem. ALsmen dese heylige stede heeft gheuisiteert ende men wil weder tot Jerusalem, so neemtmen oorlof aen dese moniken, hem biddende dat god voor hem bidden willen. Ende dan gheuen si den pelgrims ghenoech van haer vitaelgie om die wildernis te passeren die wel derthien dachreysen lanc is. Jn dese wildernis wonen veel lieden die heeten Darrabris, bedinis, ende ascopras ende si zijn van quader natueren. Si en hebben gheen huysen dan tenten die si maken van huden van beesten die si eten, ende onder dese tenten wonen si, ende si draghense daer si best water moghen crighen want in dese wildernisse is groot ghebrec waters. Ende het gheualt dicwils dat si het water vinden op die een tijt, ende op dander tijt yst al wech ende daer om maken si gheen huysen. Dese lieden en bouwen noch en eeren gheen lant, want si en eten gheen broot, het en si dat eenighe van hem die biden goeden steden wonen daer in gaen ende eten somtijts ende braden haren visch ende vleesch op heete steenen teghen die sonne,ende het zijn seer stercke lieden ende wel vechtende. Ende daer ysser veel sonder ghetal, ende si en doen gheenen arbeyt het en si dat si beesten iagen om te eten, ende si en achten haers leuens niet. Daer om en ontsien si den soudaen noch ander princen niet, ende si hebben dicwils oorloghe ende strijdt teghen den soudaen. Ende si souden wel dorren oorloghen teghen hem dede hi yet dat haer niet en ghenoechde, ende sonderlinghe inden tiden doe ic daer was hadden si oorloghe teghen den soudaen, want ick was doen met hem ende zijn soudenier. Dese lieden en draghen maer een grote trache, ende een glauie sonder eenich ander wapen, ende si bewinden ende bewimpelen haren hals met eenen ghesticten laken ende zijn felle lieden van quader natueren. Alsmen dese wildernisse leden is ende coemt dan weder tot Jherusalem. ALsmen door dese wildernisse gheleden is comende tot Jerusalem waert, so reystmen tot Bersabeen daer een seer scoon stadt plach te zijn ende lieflijc, ende behoorde den kersten. Ende noch zijn daer sommighe vanden kercken der kerstenen. Jn dese stadt van Bersabea woonde Abraham die patriarc. Dese stadt maecte Bersabea die Urias wijf was, in welcke stadt coninc Dauid won Salomon den wisen die na Dauid coninck was ende regneerde veertich iaer ouer die twaelf gheslachten van Jsrahel. Uan Bersabeen coemtmen totter stadt van Ebron die daer in twee milen na is, ende men heetse ooc dat dal van Mambre, ende noch anders dat dal van tranen om dat Adam daer weende om de doot van zijn sone Abel hondert iaer lanc, die Chaym hadde ghedoot. Ebron plach te zijn een hooftstadt vanden palestinen, ende {==15r==} {>>pagina-aanduiding<<} daer woonden die ruesen, ende het was die priesterlike stadt vanden gheslachte van Juda, ende was so vry datmen daer plach te onthouden alle dye ghene die ontulien mochten wt ander steden ende landen om haer misdaden. Jn Ebron lande eerst Josue ende zijn gheselschap om te verspien ende te vernemen hoe dat si souden moghen winnen dat lant van beloften Jn Ebron regneerde eerst Dauid seuen iaer ende een half. Ende in Jerusalem regneerde hi .xxxiij. iaer ende een half ende daer zijn alle die grauen der patriarcken Adams Abrahams, Jsaacx, ende Jacobs ende haer wiuen, Jeuen, Sara, Rebecca, en[de] Lya. Jnt nederhelden vanden berghe staet een schoon kercke ghetorneelt als een casteel die de sarasinen seer naerstelijc hoeden, ende hebbense in groter waerdicheyt, om die heylighe vaders die daer begrauen ligghen, ende en laten daer nyemant in gaen, kersten noch ioden si en hebben sonderlinghe gracie vanden soudaen want si achten die kersten ende die ioden ghelijc honden, ende si segghen dat si niet waerdich en zijn in sulcke heylige steden te gaen Ende die steden daer si in ligghen heeten si die dubbele speloncken oft grauen, om dat deen op die ander leyt, ende die Sarasinen heetent in haer sprake carya, carba, dat is te segghen in duytsche die steden der patriarcken, ende die ioden heeten dese stede Abroch. Ende op dese stede was Abrahams huys, ende daer wast dat hi voor zijn dore sadt ende sach daer drie personen, maer hi en aenbede maer eenen alleen, als ons die heylighe scriftuere tuycht. Daer ontfinc ooc Abraham den heylighen enghel gods in zijn herberghe. Bi dese stadt staet een hol in een rootse daer Adam ende Eua in woonde doen si wten paradise gheworpen worden ende daer wonnen si te samen haer kinderen. Ende als sommighe lieden segghen so was Adam daer gheschapen ende ghemaect, want men plach dese stede te heeten Adams velt, ende van daer wert hi gheuoert int paradijs. Ende na dyen dat hi daer wt gheworpen wert, wert hi daer weder gheset. Daer beghint dat dal van Ebron ende gaet tot Jherusalem toe, daer gheboot die enghel gods dat Adam bi sinen wiue soude zijn, ende daer wan hi Seth van wiens gheslachte onse here wort gheboren. Jn dit dal staet een velt daermen wter aerden trect beroest dinck datmen heet calib, ende dat eetmen ende vercooptmen voor cruyt. Ende men mach daer gheen gracht so diep, so groot, noch so breet maken, si en wert weder al slecht ende ghelijck gheuult eert iaer om coemt ende het is twee milen van Ebron. Daer is ooc dat graf van Loth die Abrahams broeders soon was. Bi Ebron is die berch van Mambre daer af Ebron heeft sinen name. Daer is eenen boom die de sarasinen heeten drip die daer noch staet van Abrahams tijt. Men seyt dat desen boom daer ghestaen heeft sint beghinsel der werelt, ende was altijts groen ghebladert totter tijt toe dat onse heere sterf aenden curyce, ende doe begonde hi te droghen ende te dorren, ende is al hol binnen alsmer veel vint in die werelt Sommighe propheten segghen dat een prince van occidenten, dat is van westen, noch sal winnen dat heylighe lant van beloften, ende sal onder desen boom misse doen, ende dan sal desen boom vergroeyen ende crighen loueren ende bladeren, ende draghen vruchten midts miraculen gods, so dat menighe sarasinen ende ioden hem sullen keeren totten heylighen kersten ghelooue, daer om houtmen desen boom met grooter eeren ende met grooten cost. Al yst dat hi drooghe is nochtans heeft hi grote cracht, want wie een luttel van desen boom crigen can ende aen hem draecht die gheneest vanden vallenden euel, ende veel ander crachten heeft hi ouer hem, daer om houtmen hem seer waerdelijck ende neemt hem oock nauwe waer. Uan Bethleem. {==15v==} {>>pagina-aanduiding<<} UAn deser stadt van Ebron coemtmen tot Bethleem op eenen haluen dach wel te ghemake, want daer en zijn maer vijf milen tusschen, ende is seer schoon wech ende ghenoechlijc te gaen. Bethleem is een cleyn stadt lange ende enghe, al om beuest met grooten graften ende plach wel eer te heeten effrata, also den souter seyt. Ende ten eynde waert van dese stadt ter oosterside staet een schoon kercke die alder gracelicste vander werelt, ende daer zijn veel toornen ende casteelen ontrent die kerc seer frisch ghemaect. Ende in dese kercke daer staender thien pilaernen van marberen, ende tusschen dese kercke ende die stadt staet campus floridus, dat is te seggen ghebloeyt velt. Ende is ghebloeyt velt gheheeten om dat een ioncfrou ende maghet met onrechte was ghewroeghet dat si soude ghedaen hebben oncuysheyt, ende men soudese ghebernt hebben in dese plaetse dat nv ghebloeyt velt heet, ende het was so nae dat die houten ende berninghe ontsteken waren. Dese maget storte haer ghebet tot god, biddende dat god openbaer woude maken ende kennelijc dat si dese sake ontschuldich waer. Ende op die hope die si tot god hadde ghinc si in dat vier, ende dat vier ghinc terstont wt, ende dese houten ende risen die bernende waren ende vierich, worden alle rode roosen, ende die niet ontsteken en waren noch bernende, worden ooc schoon cierlike roosen, dat noyt dier ghelijc ghesien en waren dan op dyen dach. Ende dit waren die eerste roosen die in die werelt waren. Aldus so wort die ioncfrouwe verlost metter gracien gods ende daer om si die plaetse gheheeten ghebloeyt velt, want het was al vol van ghebloyde roosen. Ende neuen dese voorscreuen kercke op die rechte side neder gaende .xvi. trappen, is die stede daer onse heere Jesus gheboren wert, die seer chierliken ende heerliken gheciert was met marmoren ende seer gracelijc ghescreuen met goude ende met lasuere ende met ander verwen, ende daer neuen is die cribbe des osses ende des ezels, ende daer bi is die put daer die sterre in viel die den drie coninghen leyde. Dese drie coninghen offerden gout wierooc ende myrre. Ende si en quamen daer niet van so verre met dachuaerden maer met mirakel van god, want si vonden malcanderen in Jndien, in een stadt gheheeten Casset, ende leyt .Liij. dachreysen van Betheleem, maer si reysdent in .xiij. daghen. Ende doen deen den anderen sach in dese stadt Casset, hadden si die sterre ghesien vier dagen te voren, ende quamen also van die stadt binnen negen daghen tot Bethleem, daer .Liij. dachreysen tusschen zijn. Ende op die rechter side van deser kercken is die groote put, daer die ghebeenten van al den kinderen in ligghen die Herodes dede doden. Ende voor die stede daer onse heere Jesus gheboren was, is dat graf van sinte Jheronimus. Jn .xl. vademen na deser kercken staet een kerck van sinte Niclaes, daer haer onse vrouwe rustede doen si Jesum baerde. Ende want si doen te veel melcx hadde in haer maechdelike borsten, deden si haer seer, so dat si daer van haer melc wt melcte op die roode marbersteenen datmen noch die roode plecken daer af siet op die steenen. Ende dat meestendeel vanden luyde die te Bethleem woonen zijn kersten, ende ontrent die stadt van Bethleem staet seer veel goets wijngaerts ende die kersten maken daer noch veel goets wijngaerts, want die heydenen en winnen gheen wijn noch en drincken gheenen wijn Want dat boec van Mameth, dat si heeten alkoran, ende sommige heetent melhal, ende in anderen landen heetmen Horme, dat verbiet den wijn te drincken, om dat Mameth in dronckenschap dode eenen heyligen cluysenaer, so vermaledide hi den wijn ende alle die ghene dyen drincken ende vercoopen Maer die maledictie is op hem seluen ghebleuen. Jtem die Sarasinen en voeden noch en eten gheen verckenen, want si seggen dattet des menschen broeder is, ende dattet ver-] {==16r==} {>>pagina-aanduiding<<} boden is int oude testament, ende si versmaden seer die vercken vleesch eten. Ende in dat lant van palestinen ende int lant van Egipten en eetmen gheen calfs vleesch, het en si dat si out zijn dat si niet meer arbeyden en moghen. Dit vleysch en is hem niet verboden te eten maer si voeden die calueren op om dat si daer niet veel en hebben om tlant mede te bouwen ende te eeren. Vander stadt van Bethleem was coninc Dauid gheboren, die .xl. wiuen hadde vanden welcken die eerste ende die ouerste was gheheeten Michol, ende hi hadde .CCC. vriendinnen oft amyen. Uan bethleem tot Jherusalem en zijn maer twee milen, ende in den wech tusschen beyden staet een kercke op een half mile na bethleem, daer die engel bootscapte die gheboorte ons heeren den herderkens. Jn desen wech is tgraf Rachael Josephs moeder des patriarcken die terstont sterf als si Beniamin ghebaert hadde. Daer wert si van Jacob haren man begrauen, ende dede op haer graft legghen twaelf groote steenen tot een teeken dat si hadde twaelf sonen. Jn desen wech so openbaerde haer weder die sterre den drie coningen die si verloren hadden doe si tot Jherusalem waren. Jn desen wech zijn veel kersten kercken, door welcke men gaet te Jerusalem. Uander stede Jherusalem. DJe heylighe stede van Jerusalem is ghelegen tusschen twee berghen Daer en zijn riuieren noch fonteynen mer dat water coemt daer wt conduyten van Ebron waert. Ghi sult weten dat Jherusalem in tiden die leden zijn plach te heeten Melchisedech ende plach te heeten Jebus, ende daer na wert si geheeten Salem bi des conincx Dauids tiden. Die welcke dese twee namen te samen sette, ende hietse Jherusalem. Ontrent Jerusalem in conincrijck van Zurien,daer bi yst lant van Palestinen Jherusalem is int conincrijc van Juda om dat Judas Machabeus sone daer af coninc was. So ist also gheheeten, ende paelt int ooste aen dat conincrijc van Arabien ende zuytwaert aen tlant van Egipten. Ende opt westen aen die groote zee, ende opt noorden aen dat conincrijc van Zurien ende aen die zee van Cypren. Jn Jerusalem plach te zijn een patriarcke, ende int lant plagen te zijn veel eertsche bisschoppen, ende ontrent Jerusalem zijn veel goede steden gheleghen inden eersten Ebron op .xij. milen na Bersabeen, op .xi. milen na Jherico, op ses milen na Aston, op .xvij. milen na Jaffe, op xvi. milen na Aromathia, ende op drie milen na Bethleem. Ten suyden waert is die kerc van charitaten daer een abt was, om welcken abt die moniken grooten rouwe hadden doe hi steruen soude, noch staen si daer in sulcker manieren als si den rouwe deden, dat welc seer ontfermelijc te sien is. Dit lant van Jerusalem heeft gheweest in handen van menigherhande volc ende dicwils heeft dit lant verdriet gehadt om die quaetheyt vanden volcke datter in plach te wonen, want daer hebben menigerhande manieren van volc in ghewoont, ende hebben tlant na haer hant gehadt. Als ioden, Chananeesen, Assyrien, Perssen, Meden, Machedomen, Griecken, Romanien, Kersten, Sarasinen, Bergants, Turckien, Tartarien, ende menigherhande volck. Uander kercken des heylighen graefs. IN dese kercke vanden heyligen graue noortwaert is die stede daer onse heere Jesus gheuangen wert. Ende daer is ooc een deel vander ketenen daer hi mede ghebonden was. Ende daer openbaerde ons heere eerst Maria magdalena nae zijn verrisenisse doen si waende dat hi een hofman gheweest hadde oft een gardenier Jn dese kercke plagen te zijn canoniken oft regulieren van sinte Augustijns oorden, ende hadden eenen prioor, maer die patriarcke was haer ouerste, ende buyten der dore van deser kercken staen .xlviij. trappen ende op dese trappen clam ons heere doe hi dat cruys op zijn schouderen droech. Onder die trap {==16v==} {>>pagina-aanduiding<<} pen staet een capelle daer doen priesters misse in van Jndien, niet na onse maniere, ende si makent sacrament van broode, seggende vijf woorden die daer toe behorende zijn, ende si seggen ooc dat Pater noster, ende sommighe ander ghebeden want si en weten niet die ordinancie die veel pausen ghemaect ende gheordineert hebben, maer si doen seer deuotelijck misse. Ende seer na daer bi is die stede daer onse heer hem rustede doe hi moede was van zijn cruyce te dragen. Weet dat die stadt van Jerusalem op die side van deser kercken vanden heylighen graue is crancker ende niet so sterc als si elders is, om dat grote dal dat om dese kercke leyt. Ten oosten waert aen die mueren vander stadt is dat dal van Josaphat, daer staet sinte Steuens kercke daer hi ghesteent wert, ende daer bi is die vergulden poorte diemen niet op doen en conste. Door dese poorte quam onse heere binnen Jherusalem sittende op een ezelinne opten heylighen palmsondach, ende dese poorte ghinc doe op doen hi inden tempel woude. Ende noch zijn daer die voetstappen vander ezelinnen want si staen in seer veel herde steenen. Ende voor dese kercke vanden heylighen graue ten suyden waert in twee hondert vademen na staet dat grote hospitael oft gasthuys van sinte Jan. Ende binnen int pallays van dit gasthuys staen .Liiij. pilaernen die steenen zijn. Ende buyten dit gasthuys oostwaert staet een schoon kercke, die hiet tot onser vrouwen die grote. Dan ysser een kercke daer na diemen hiet tot onser vrouwen der latijnscher. Daer waren Maria magdalena, ende Maria Cleophe die hem seluen toghen biden hayr van rouwen, doe onse heere ghecruyst ende ghestoruen was. Templum dei. {== afbeelding TEMPLVM DOMINICI SEPVLCHRI hic est lapis super quo christus crucem basulaus cecidit ==} {>>afbeelding<<} Dit is die forme oft figuere vanden tempel des heylighen graefs nae zijn rechte wesen gheconterfeyt. {==17r==} {>>pagina-aanduiding<<} Vanden tempel gods. ENde alsmen gaet vande kerckevan den heyligen graue in acht passen na so staet templum dei, dat is te segghen den tempel gods dat alte schoonen huys is ende is ront seer hooch ende ghedect met loode ende daer is een groote plaetse sonder eenighe huysen ontrent den tempel, ende dese plaetse is wel gheplaueyt met marbersteenen. Die sarasinen en laten daer ingaen gheen kersten noch ioden, want si seggen dat sulc quaet volck in so heylighen stede niet en betaemt oft en behoort te gaen. Mer ic was daer in ende ic ghinc daer ic woude, ouermits die cracht des soudaens, ende zijn letteren inden welcken hi gheboot alle zijn ondersaten dat si mi souden thoonen die steden ende heymelicheyden ende nv ooc souden laten gaen daer ic woude ouer al ende dat si mi souden bedieden ende seggen die steden ende dat si mi leyden souden van stede tot steden had icx te doen, ende mi vriendelijc ontfaen ende mijn gheselschap te voldoen, ende al dat ic hem bidden soude redelijc, op dattet niet teghen die soudaen oft zijn weten waer. Maer ander lieden die hem om gracie bidden ende dienen willen hi gheeft hem zijn signet oft teeken ende dat doen si voor hem draghen hanghende aen een glauie. Ende die sarasinen doen dan grote waerdicheyt dit teeken ende knielen daer voor ghelijck dat wi doen voor dat lichaem ons heeren Jesu Christi, ende noch doen si veel meer reuerencien zijn letteren ende veel meer eeren sonder ghelijc. Want die ammiralen ende die andere heeren diemen zijn letteren toocht ende presenteert eer sise ontfangen, so nighen si hem, ende dan nemen si dat teeken ende leggent op haer hooft, ende dan cussen zijt al nigende met groter waerdicheyt, ende daer na so bieden si hem al te voldoen met grooter waerdicheyt, dat die brengher van sulcken teeken eysschen sal. Jn desen temp[el] plaghen te zijn canoniken ende hadden e[e]nen abt die si onderdanich waren. Jn dese kercke oft tempel was coninck kaerle doen hem die enghel bracht die besnidinghe ons heeren, ende van daer bracht hijt tot Aken in onser vrouwen capelle. Noch vanden seluen. GHi sult weten dattet niet die selue tempel en is die Salomon maecte, want hi en duerde maer duysent iaer ende twee, want Tytus Uespasianus sone des keysers van Roomen die hadde Jherusalem beleghen, ende meende die ioden te destrueren ende te storen, als hi oock dede om dat si onsen heere ghedoot hadden sonder oorlof des keysers van Roomen. Doe hi die stadt ghewonnen hadde doe brande hi Salomons tempel ende werpen ooc daer neder als hi voorghedaen gheweest hadde, ende hi versloech veertich duysent ioden ende dander leyde hi in vanghenisse ende vercochtse, ende gaffer dertich om eenen penninck. Daer om seyde hi dat hi beteren coop soude gheuen die ioden, want hi gaffer om eenen penninck dertich. Daer na gaf Julius apostata doen hi keyser was den ioden oorlof dat si den tempel weder maecten om dat hi die kersten hatede, nochtans hadde hi selue kersten gheweest. Ende als die ioden bi na den tempel hadden volmaect quam een aertbeuinghe ende werpt al neder datter ghemaect was. Daer na so dede keyser Adriaen van Troyen den tempel maken ghelijckerwijs datten Salomon ghemaect hadde, ende hi en wilde niet datter eenighe ioden in souden comen mer alleen kersten luyden, want al en was hi self gheen kersten, hi hadde die kersten lieuer dan eenige ander lieden die van zijnder wet niet en waren. Dese keyser Adriaen dede die kercke vanden heyligen graue besluyten ende ombemueren metter stadt die te voren verre vander stadt stont ende hi woude haren name verwandelen ende hietene Helya[pole] {==17v==} {>>pagina-aanduiding<<} maer die name en hadde si niet langhe. [Weet]t dat die sarasinen dyen tempel seer [gro]ote eer ende weerdicheyt doen, ende seg[gh]en dattet een heylige stede is ende gaen [da]er al beruoets ende dicke knielende. Als ic ende mijn ghesellen dat sagen so ontschoeyden wi ons ooc, ende peynsden dat ons bet toe hoorde dan den ongheloouigen lieden ende den sarasinen ende daer hadden wi groote beweghinge van deuocien ons herten. Desen tempel is een schoon huys al ront, ende is wel .xliiij. cubitus breet, ende .xxxij. cubitus hooch, ende is ghedect met loot, ende int middel van desen tempel is een stellinge wel .xiiij. trappen hooch, ende daer staen al omme lange pilaernen, dat plagen die ioden te heeten sancta sanctorum, dat is te segghen heylich der heylighen. Daer in en ghinc niemant dan die prelaten die den dienst gods deden. Jn desen tempel zijn drie ingangen, ende drie doren van cypressen hout met schoon wercken daer op ghesneden ende binnen die dore ten oosten waert seyde onse heere Jesus Christus dit is Jerusalem. Ende binnen die dore ten noorden waert staet een fonteyne, van welcker die heylighe scriftuere spreect. Vidi aquam egredientem. Dat is te seggen. Jc sach dat water wtgaen. Op dander side van desen tempel is een rootse die men plach te heeten Moriach, daer na was hi gheheeten Bethel, daer die arcke gods was daer dat heylichdom der ioden in was Dese arcke metten heylichdom dede Tytus met hem voeren tot Romen doe hi die ioden verwonnen hadde. Jn dese arcke was die tafel vanden thien gheboden, ende Aarons roede des propheten, ende Moyses roede, met welcken hi dede scheyden die roode zee ende dede die kinderen van Jsrahel daer droochs voets ouergaen. Ende met deser seluer roede sloech hi die steenrootse, ende daer quam wt geronnen water, met dese roede dede hi grote mirakel. Daer was een gulden vat vol van manna, dat is hemels broot, ende daer was dat ornament, cleeders, ende die tabernakel Aarons, ende ooc een viercante gulden tafel met .xij. dierbaer ghesteenten ende een busse van Jaspis met seuen figueren der namen ons heeren, daer binnen een ander busse van goude .xij. palmen lanc, en den loop des hemels met eenen tabernakel van gouden ende silueren trompetten ende seuen ghersten brooden. Dit was al in die arcke met alle die ander heylichdommen die voor die gheboorte ons heeren waren. Op dese rootse van Bethel sliep Jacob doe hi den enghel sach opclimmen ende weder neder dalen, ende hi seyde. Waerlijc dese stede is heylich, ende ic en wistes niet, ende daer verwandelde hi Jacobs name, ende hi hiet hem Jsrahel Op dese selue stede sach Dauid eenen enghel diet volck al versloech met eenen swaerde, ende stack dat swaert al bloedich weder in die scheyde. Op desen berch van Bethel wert onse heer gepresenteert sinte Symeon, ende onse heere plach daer dicke te prediken. Doen die ioden onsen heere steenen wouden, doe schoorde dyen berch in een herde rootse een schore, ende daer in berchde hem onse heere, ende daer daelde een sterre neder die hem diende met haer claerheyt Op dese rootse sadt onse vrouwe, ende leerde haren souter. Daer vergaf ooc onse heere den wijfken die in ouerspel vonden was heer sonden. Onse heere wert daer besneden, ende die engel boetscapte daer Zacharias die ontfanghenis zijns soons sinte Joannes Baptista, ende daer offerde Melchisedech onsen heere broot ende wijn inder figueren des toecomende sacraments. Op dese rootse knielde Dauid biddende onsen here dat hi woude ontfermen zijns ende zijn volcx, doen hi den enghel zijn volck sach slaen, ende onse heere verhoorde zijn ghebet, daer om woude hi in dese selue stede den tempel maken. Maer onse heere verboot hem met eenen enghel om dat hi verradenis ghedaen hadde, want hi dede doden Urias den goeden ridder om die begheerte die hi hadde zijn wijf te hebben, ende daer {==18r==} {>>pagina-aanduiding<<} om alle die prouancie die hi tot des tempels behoef ghemaect hadde ende gheordineert die gaf hi sinen sone Salomon om den tempel te maken, ende aldus maecte Salomon den tempel, ende hadt onsen heere dat alle die ghene die desen tempel versochten ende hem daer in bidden met goeder herten dat onse heere haer ghebeden verleenen woude, ende dat hi hem ghetroostich waer in alle rechtuaerdighe saken, ende onse heere verhoorde zijn ghebet, daer om hiet Salomon desen tempel den tempel des raets ende der hulpen gods. Wt desen tempel iaechde onse heere den ghenen die cochten ende vercochten. Daer staet een outaer daer die ioden plagen te offeren duyuen ende tortelduyuen. Maer nv hebben die sarasinen daer op ghemaect een vrewerc, ende tusschen den outaer ende den tempel wert Zacharias ghedoot, ende op die vorst die seer hooghe is wort onse heere gheuoert ende becoort vanden viant. Uan desen tempel ten oosten waert in .xxvi. passen na een hoec vander stadt is dat badt ons heeren, in dit badt plach dat water vanden aertschen paradise te comen Ende buyten den ommeloop van desen tempel noortwaert so staet een schoon kercke van sinte Anna onser vrouwen moeder, ende daer wert onse vrouwe ontfaen, ende voor dese kercke staet eenen schoonen ende groten boom die opten seluen nacht begonde te wassen Beneden dese kercke .xxij. trappen dalende leyt Joachim onser vrouwen vader in een steenen tombe, ende daer onder plach sinte Anna zijn wijf te ligghen, maer sinte Helena dede haer voeren te Constantinopelen. Jn dese kercke is een fonteyne ghelijc een cisterne, diemen heet probatica piscina die plach te hebben ingangen. Jn dese fonteyne plaghen die enghelen te comen roeren Ende die eerste mensche die hem daer na baeyde wert ghesont van allen siecten die hem deren mochten. Daer ghenas onse heere den mensche die zijn leden verloren hadde van der gicht, die wel .xxxviij. iaer sieck hadde gheweest, want onse heere seyde. Neemt op dijn bedde ende wandelt. Ende daer bi is Herodes huys die de kinderen dede dooden, daer neuen is Pylatus huys Dese coninck Herodes was seer wreet want hi dede zijn wijf dooden, ende daer na was hi so erre daer om, want hi mindese seer so dat hi lange buyten zijn sinnen was ende namaels quam hi weder daer in, ende doen dede hi dooden twee schoon sonen, die hi hadde van desen voorscreuen wiue. Daer na dede hi doden een ander van zijn wiuen ende eenen schoonen sone die hi bi haer hadde. Daer na dede hi doden zijns selfs moeder, ende woude ooc zijn broeder doden, mer zijn broeder sterf eerst haestelijc, ende daer na dede hi al tquaet dat hi mochte, ende ten lesten wert hi sieck, ende doe hem dochte dat hi ymmer steruen moeste, so ontboot hi zijn suster, ende al die groote heeren in sinen lande ende als si ghecomen waren dede hi alle die heeren sluyten in een toorn, ende seyde tot zijnre suster. Jc weet wel datmen om mijn doot gheen rouwe hebben en sal, ende daer om sweret ende ghelooft mi hier also rasch als ic doot ben dat ghi alle dese heeren haer hooft af doet slaen. Ouermidts dat alle mijn lant grooten rouwe mach hebben van mijnre doot, want anders en soude ic niet beweent worden. Aldus so maecte hi zijn testament, maer zijn suster en hielt hem niet dat si hem beloefde, want doen hi doot was liet si die heeren wten thoren ende hietse thuys varen, ende seyde hem hoet haer broeder gheordineert hadde, so dat Herodes niet beweent en wert, als hi ghemeent had. Weet datter doe drie Herodes waren deen na den anderen ende waren vermaert van grooter vreeselicheyt. Die eerste hiet Herodes Ascolonica, die dode die onnosel kinderen. Die ander die hiet Herodes Antipa die dede sinte Johannes Baptist onthoofden. Die derde Herodes Agrippa die dede sinte Jacob dooden ende sinte Peeter vanghen. {==18v==} {>>pagina-aanduiding<<} Na dyen dat als Dauid seyt die fundamenten der stadt van Jherusalem in heylighe gheberchten ghelegen zijn, daer om heb ic bequamelijc voor mi ghenomen een luttel meer te onderwisen van die gheberchten des lants van Jsrael bisonder want daer dicwil af ghesproken wert in die heylighe scrifture. Ende inden eersten int ghemeene, daer na bisonder vanden sommighen. Uan die berghen des lants van Jherusalem int ghemeyn. DJe gheberchten van Jsrael zijn ghenaemt alle die gheberchten int ghemeyn des gheheelen lants van beloften waer dat si liggen ouer den iordaen oft aen dese side. Ooc werden dese dicwils ghenomen voor dat lant der thien gheslachten dat vol gheberchten was, ende sonderlinghe inden gheslachte Dan, ende Effraym. Want die thien gheslachten hebben hem seluen die name van Jsrael toe ghescreuen onder den coninc Jerobeam Naboths sone, die was vanden gheslachte Effraym ende regneerde alder eerst in Samaria ouer die thien gheslachten, als men leest in dat derde boec der coninghen int twaelfste capittel. Dese gheberchten waren seer vol weylants, vruchtbaer, vol vruchten ende coerndragende, gheplant met Olijfboomen ende met meer ander vruchtbare boomen. Si waren ooc vol medecijn cruyden, ende vol welrieckende cruyden, als Jsidorus seyt in zijn veerthienste boec int derde capittel. Want dat gheheele landt ooc voortijts met sonderlinge rijcdommen rijc gheweest is, vruchtbaer in koorne seer lustich van wateren, dat alder beste van balsamen Also dat die ioden om die volheyt van alle voetselen dit lant ghenaemt hebben te vloeyen met honich ende melc Want in die gheberchten des lants, om die oueruloedicheyt van weylant worden ontallike scharen van schapen ende beesten ghehouden ende gheuoet. Jn dese gheberchten waren ooc ontallike veel byen die daer van die honichuloeyende soeticheyt der bloemen ende der cruyden hem gheneerden ende gheuoet worden, voortbrenghende veel hoonichs. Die vruchten ende dat koorne worden daer gheringe rijp om die bequaemheyt des luchts, ende die oueruloedicheyt des daus, ende wt dese geberchten wort oock ghegrauen, gout siluer ende meer ander metael. Ooc quamen daer fonteynen ende riuieren springhende bouen wt die aderen der gheberchten, daer worden ooc ghemaect seer stercke vriheden ende bewaerde plaetsen. Alderhande wilde dieren leeuwen ende ander beesten waren in dese gheberchten ende bosschen, maer ghelijckerwijs al dat ander lant door die sonden der inwoonders, ende door ghestadighe verderffenisse seer snoode gheworden is ende gheheel woest ende onuruchtbaer. So zijn ooc die gheberchten seer vergaen van haer voorleden vruchtbaerheyt ende oueruloedicheyt Want nochtans dicwils daer af ghesproken wert in die heylighe scriftuere, so yst ooc openbaer ende van noode daer cortelijc wat af te segghen van elck bisonder. Hier na volcht vanden gheberchten des lants van Jsrahel van elck bisonder ende in den eersten vanden berch van Joye. BJ Jherusalem op twee milen nae is die berch Joye die seer schoon is om te sien, daer leyt Samuel die heylige propheet in een schoon tombe. Men heet dese berch Mons Joye om dat hi den pelgrimmen blijschap gheeft, want op dyen berch sien si eerst die stede van Jherusalem die van desen lande derwaert gaen. [Tusschen] Jherusalem ende den berch van Oliueten is dat dal van Josaphat, ende te middewegen van desen dale is dat beecxken oft dat waterken datmen heet Torrens Cedron, dat is te segghen loopende water van Cedron. Ouer dese beke dweers lach dat hout des cruycen ons heeren, ende men ghinc daer ouer als een brugge, ende daer bi op twater staet een put daer noch in is die voet vander ca- {==19r==} {>>pagina-aanduiding<<} lomnen daer onse heere eerst aen ghegheesselt was ende seer mishandelt. Jtem te middeweghen van desen dale van Josaphat is onser vrouwen kercke, in de welcke zijn veerthien trappen onder die aerde tot onser lieuer vrouwen graue, ende doe onse lieue vrouwe sterf was si .lxxij. iaren out. Ende biden graue van onser lieuer vrouwen staet een outaer daer onse heere Jesus sinte Peeter vergaf alle zijn sonden, ende westwaert van desen outaer staet een fonteyn die wten paradise coemt. Weet dat dese kercke staet seer leeghe in die aerde bina al binnen der aerden, maer ic waen wel dat si vanden eersten also niet ghemaect en was, maer om dat Jherusalem dicwils ghestoort heeft gheweest, ende die mueren neder gheworpen zijn gheweest ten dale waert, so is die aerde ghehoocht ende daerom si die kercke so leege inde aerde. Jn dese kercke van onser vrouwen plaghen swerte moniken te woonen ende hadden eenen abt, ende bi deser kercken neuen die rootse die Getsemani hiet staet een capelle daer onse heer Jesus ghecust was vanden verrader Judas, ende vanden ioden gheuangen. Daer liet onse heere zijn iongheren doe hi bidden ghinc sinen vader eer hi gheuangen wert doe hi seyde. Uader yst moghelijc so laet dese kelck der bitterheyt van mi gaen ende als hi weder quam tot zijn iongheren vant hise slapende. Aen dese rootse van Getzemani neuen dese capelle so staen noch die litteykenen van onse heeren vingheren doe hem die ioden vinghen, ende hi hem hielt aen die rootse. Ende in gheen side eenen appel werpens voort zuytwaert staet een capelle daer onse heere sweete water ende bloet, ende daer bi staet des conincx Josaphats graf, van wien dat dal sinen name heeft. Dese Josaphat was coninc van dien landen, ende hi wert van eenen cluysenare bekeert, ende dede veel goets. Uanden berch Syon. SJon was een berch in Jerusalem op welcx ouerste berch was dat casteel ofte toorn Dauids daer gheset om cierheyt ende bescherminghe der stadt. Ende aen die een side des berchs Syon stont Salomons tempel als een middel tusschen dat casteel, ende die neder stadt also dat die bewaringe des casteels beschermen soude mogen den tempel, ende die tempel met dat casteel souden beschermen die stadt. Ende daer om so noemt die scrifture dicwils Jherusalem een dochter Syon, want ghelijc een dochter beschermt wert van haer moeder, ende onder haer moeder staet so was die nederstadt onder den tempel ende dat casteel Den berch Syon was onder alle ander gheberchten also hooch geacht ende gheeert ende is so edel dat niet alleen die stadt van Jherusalem ende ooc dat ioetsce lant met die naem Syon beteekent wert, maer ooc die gheheel ghemeyn gheloouige kercke vergadert vanden ioden ende vanden heydenen wert dicwils in die schriften der propheten met die name Syon beteekent, gelijckerwijs als daer die berch Syon wert ghefundeert tot een verheffinge der ganser werelt. etcetera. Want die berch Syon was een berch seer hooch, sterc, ende vast, oueruloedich ende vruchtbaer, seer suuerlijc ende ghenoechlijck, wel bewaert ende seer vry, seer oueruloedich in rijcdommen vol blijscaps ende verheffinge der volmaecter rechtueerdicheyt ende heylicheyt, een berch der leeringen ende onderwisinghen Als ghescreuen staet. Uan Syon sal wtgaen die wet ende dat woort gods van Jherusalem Syon is een berch der prophecien ende der openbaringhe alsmen wt veel scriftueren ende wt veel edel condicien lanc vertrecken ende bewisen soude. Maer om die cortheyt al dese dinghen achterlatende keer ic my tot ander dinghen te segghen. Uanden berch Moria. MOria is een berch in Jherusalem op welcke Salomons tempel ghemaect is Als ghescreuen staet inden anderen boeck paralipomenon int vierde capittel. Desen {==19v==} {>>pagina-aanduiding<<} berch heeft Dauid ghecocht van Ornan Jebuzeo, om ses hondert vncen claer gouts op dat hi op desen berch mochte god den heer een outaer maken, doe dat volc gheslaghen wort van god om dat hi zijn volc had laten tellen, als men leest in dat boec paralipomenon int .xxi. capittel. Op desen berch heeft Dauid god den heer gheoffert ende ghebeden, ende god heeft hem verhoort vanden hemel in dat vier opten outaer des offerhants. Jn desen berch heeft Abraham offerhande gheoffert voor Jsaac zijn sone, den welcken god hem gheboden had daer te offeren, als men leest genesis int .xxij. capittel. Daer die glosa des heyligen mans sinte Jheronimus op seyt, op dat woort. Gaet totten lande des openbaringes ende offert dijn sone op een berch .etcetera. Die hebreeusche segghen desen berch te wesen dyen berch, op welcke daer na die tempel ghesticht is in die hofstede des mans Ornan Jebuzey, inden berch Moria die daer om also veel te segghen is, als verlichtende ende schinende. Want daer is Dabir dat is een huys gods ende een wet ende die gheest die den propheten ingheuet, ende leert den menschen die waerheyt tot noch toe Jheronimus seyt in dese selue stede is te gheloouen dat Jacob ghesproken heeft ende ghesien heeft dat visioen der enghelen op ende af climmende in die leeder, als ghescreuen staet in dat boec genesis int .xxviij. capittel. Daer die glose seyt, op dit woort. Hier en is niet anders dan een huys gods etcetera. Dat wert gheseyt want Jacob heeft voorsien dat daer noch den tempel staen soude ende gods dienst toecomende was. Dese stede is gheweest een hoeuel aen die side des berchs Syon, daer ghemaect wert namaels die toorn Dauid, wt welcke is te verstaen dat desen berch Moria gheweest is een berch des visioens ende des openbaringhes, een berch des offerhants ende des ghebets, een berch der prophecien ende der onderwisinghe, een berch des lichts ofte der verlichtinghen, een berch der enghelscher vandinge, een berch der godliker openbaringhe, een berch der barmherticheyt ende der goedertierenheyt. Uanden berch van Oliueten. DJe berch van Oliueten is een berch inden ioetschen landen bi Jherusalem also ghenoemt om die oueruloedicheyt der olijfboomen, die seer veel op desen berch wassen, ende wert daer om van sinte Augustijn ghenoemt een berch des crisdoms ende des saluinghes, een berch des lichts, een berch der medecinen ende der ghesontmakingen. Ende dat seyt hi om die oueruloedicheyt der oijfboomen die daer wassen, welcke vruchten seer vet zijn vol lichts ende vol ghenoechten, want als Jsidorus seyt Die olie der Oliuen wt die bitterheyt des wortels is een voetsel des lichts, een medecijn der wonden, ende een spise des hongerighen mensches. Jn die wortel oft in die voet des berchs van Oliueten vloeyt een riuierken dat ghenoemt wert die torrent Cedron, tusschen welcke torrent ende den berch gheleghen was dyen hof daer onse heere Jesus dicwils in plach te gaen om te bidden ende te rusten. Waer om hi daer eerst ghevanghen wert vanden ioden in den hof die Gethzemani ghenoemt is, als sinte Jan seyt in zijn .xix. capittel. Want daer in die voet des berch, was in voorleden tiden een dorpken Gethzemani ghenoemt was, welcke houen daer in dyen tiden noch stonden, als sinte Augustijn seyt, ende onse heer Jesus plach dese stede van ghewoonte dicwils te versoecken. Desen berch stont aen die oostside des tempels, ende daer om wert hi verlicht des morghens van die sonne opgaende, maer des auont ende des nachts wert desen berch verlicht vanden blinckenden schijnsel schijnende vanden barnenden lichten des tempels. Daer om mach desen berch wel ghenoemt wesen een berch des lichts, want hi ontfinc dat licht van- {==20r==} {>>pagina-aanduiding<<} den hemel ende vanden tempel ende ooc mede want desen berch door oueruloedicheyt des olijs heeft den anderen ghegheuen een voetsel des lichts, als sinte Augustijn seyt Jnt nedergaen van desen berch ten oosten waert staet een dorpken oft casteel dat ghenoemt is Bethphage, dat den priesteren van Jerusalem toe behoorde tot welc dorpken onse heere sinte Jacob ende sinte Jan sant opten palmdach om die ezellinne te halen daer hi op reedt. Besiden aen den berch was die stadt Bethania ghenoemt, welcke toe behoorde Martha Lazarus ende Maria magdalena. Jnt nedergaen van den berch van Oliueten ten oosten waert bi Bethanien daer woonde Symon de melaetsche, ende die herberchde daer onsen heere, ende daer vergaf onse heere Maria magdalena haer sonden doen si hem zijn voeten wiesch, ende met haren hayre droochde, ende daer verwecte onse heere Lazarum vander doot. Jtem na den berch van Oliueten is den berch van Galilea daer die apostolen vergadert waren doen haer Magdalena die boetschap brochte dat onse heere verresen was Ende int middel tusschen dese twee bergen staet een schoon kercke daer die engel onser vrouwen doot bootschapte. Op desen berch heeft Salomon ghemaect een tempel der afgoderien, als ghescreuen staet inden tweeden boec der coninghen int .x. cap. Ende daer om is desen berch ghenoemt een berch der Oliuen ende der goedertierenheyt, ende een berch des toornicheyts, alsmen leest int vierde boec der coningen int .xxiiij. cap. Want Salomon daer god vertoornt heeft in die afgoden. Uan desen berch van Oliueten voer onse heere ten hemel opten ascensie dach ende daer bekentmen noch wel in een stadt dat litteeken van sinen slincken voet, ende daer staet een schoon kercke, daer een abt ende canoniken plaghen te zijn. Ende daer neuen in .xviij. passen na is een capelle, daer dyen steen is opten welcken onse heere predicte die acht salicheden der sielen, ende sadt ooc daer op leerende zijn apostolen dat pater noster. Daer bi staet een kercke van sinte Maria Egiptiaca, daer si begrauen leyt. Uanden berch Ebron. EBron is een berch in Judea op welcke gheleghen was die vernaemde oude stadt Ebron in voorleden tiden die nv al veruallen is, die Ebron ghenaemt was vanden namen des berchs. Dat dal van desen berch heet Mambre bi welcke is een ander stadt ghemaect die nyeuwe Ebron ghenaemt is, bi die dubbelde speluncke. Dese berch ende dese stadt Ebron is met recht ende bequamelijck eerweerdich gheacht ende groot vernaemt om die heylige patriarcken die van beghin der werelt daer gherust hebben. Dese stadt is seer oudt want Ebron is ghesticht seuen iaer voor die stadt Thanni, een stadt in Egipten ghelegen, als men leest Numeri int .xiij. cap. Desen berch hebben met rechte erfliken beseten die seer machtige vrome stercke mannen als ghescreuen staet Josue int .xx. capit. Daer onder aldus geseyt wert dat Caleph wt dese steden vernielt heeft die sonen Enach Sezey, ende Achiman, ende Tholmay, vanden gheslachte Enach .etcetera. Jn desen berch als in een vry stede heeft god ingheset dat beghin des rijcx Dauid ende heeft Dauid gheboden na der doot des conincx Saul daer op te climmen daer hi seuen iaer lanc regneerde. Ten laetsten wert hi verheuen tot die hoocheyt des gheheelen conincrijcx van Jherusalem. Desen berch was alder eerst vanden ouden vaderen Chariatharbe ghenaemt, dat is een stadt der vier mannen, want daer vier die alder vernaemster mannen lichamen rusten. Als Adam, Abraham, Jsaac, ende Jacob, als Jheronimus seyt, daer oock haer huysvrouwen seer vernaemde vrouwen begrauen zijn. Als Eua, Sara, Rebecca, ende Lya. Dese zijn al begrauen in die dubbel speloncke teghen Mambre, de welcke Abraham ghecocht heeft van die kinderen Seth, als ghe- {==20v==} {>>pagina-aanduiding<<} screuen staet gene. int .xxiij. cap. Tot deser stede comen die Sarasinen dicwils pelgrimagien oft beuaert ende hebben daer een heerlike muschkeam dat is een heydensche kercke, si en laten in dese muschkeam gheen kersten menschen oft gheen ioden in gaen. Maer men mach door een veynster dese grafstede sien. Uanden berch Bethel. DJe gheberchten Bethel liggen in Judea na bi der stadt van Jherusalem daer dat huys gods in Salomons tiden ghemaect was. Die gheberchten Bethel zijn vol bosschagien ende gheplant met boomen vruchtbaer ende vol vruchten van gras van alderhande welrieckende cruyden, ende daer om zijn op dese gheberchten herten, hinden, ende wilde gheyten .etcetera. Uanden berch Sylo. DJe berch Sylo die heden sdaechs tot sinte Samuel ghenaemt wert is hooger dan alle die berghen in dat heylige landt omgaens ligghende, ende na die ghelegentheyt sietmen desen berch bouen alle die ander Daer wort lange tijt bewaert ende onthouden die arcke gods. Ende dat volc van Jsrahel plach dicwils te vergaderen op desen berch om sonderlinghe saken, als in veel plaetsen des ouden testaments ghescreuen staet. Uanden berch Garrisim. GArisim als sinte Jheronimus seyt is een berch bi Jherico daer bi teghen ouer leyt een berch Hebal. Op dese twee berghen die ghebenedijnge ende vermaledijnge ghecondicht worden den volcke van Jsrael comende in dat lant van beloften, op dat ghebenedijnge tot goet verwecken soude den ghenen die lief hadden die wet gods. Ende op dat die ouertreders des wets door die maledictie souden veruaert worden. Opten berch Garrasim hebben die ses edelste gheslachten met haren priesteren gheroepen ende ghecondicht die ghebenedijnge, als men leest int .xxvij ca. Deu. Ende daer om ist in die ghewoonte ghecomen dat desen berch in grooter eerwaerdichteyt ghehouden wert van die nacomelingen ende dicwils daer op quamen om offerhande te doen ende om te bidden waerom dat een tweedracht gheweest is tusschen den ioden ende den samaritanen van die stede des ghebets. Die Samaritanen seyden dat desen berch Garisim bequamer was om te bidden dan die tempel in Jerusalem. Die ioden seyden daer teghen, als ghescreuen staet inden euangelio Johannis int .iiij. cap. So wel inden texte als ooc inde glose. Uanden berch Hebal. HEbal is een berch ouer de iordaen op welcke ghestaen hebben die ses gheslachten na den ouerganc ouer den iordaen om te vermaledien den ghenen die niet houden en wouden die thien gheboden, als gescreuen staet in dat boec Deutronomij. int .xxvij. cap. Desen berch als men seyt is vol holen ende gaten daer dicwils aertbeuinghe op is als sinen name wtwijst, want Hebal is so veel gheseyt als een hole verslinende cuyl, want desen berch was een berch des vermaledijnges ende des winschens in welc den ouertreders der gheboden veel quaets toe ghewenscht ende begheert wort. Desen berch was ooc snoode ende verworpen geacht want die ses onedelste gheslachten als die kinderen der dienstmaechden waren gheschict op desen berch Hebal, om dat volc te vermaledien, als men leest inden boec deutronomij int .xxvij. capittel. Uanden berch Quarentena. QUarentena is een seer hooghen berch bi Jherico op een half mile alsmen gaet van Galgalis in Jherico. Op dat ouerste des berchs als sommige segghen was Christus vanden duyuel gheuoert daer hi hem toonde alle die rijcken der werelt ende haer vruechden ende glorie, segghende. Alle dese rijcken sal ick v gheuen ist sake dat ghi voor mi neder vallen wilt ende mi aenbeden. Als men leest inden euangelio Mathey int vierde capittel. Maer sommighe ander willen segghen dat Cri- {==21r==} {>>pagina-aanduiding<<} stus ghetempteert ende aengheuochten wert vanden boosen gheest Op eenen anderen berch drie milen ghelegen van desen berch in die woestine aen die zuydtside van Bethel ende Hay. Mer dit is nochtans warachtich dat Christus op desen berch was, doe hi gheuast hadde .xl. daghen ende .xl. nachten, ende gheleyt wert vanden heylighen gheest in dese woestine, als hi ghedoopt was, om dat hi ghetempteert ende aengheuochten soude werden vanden boosen viant Alsmen leest in dat voorghenoemde euangelio. Jn dese voet des berchs vloeyt wt dat loopende water des propheets Helizey, daer af ghescreuen staet int vierde boec der coninghen, int tweede capittel. Dat die mannen der stadt van Jherico toegaende tot Helizeum den propheet gheseyt hebben. Siet die wooninghe deser stadt is seer goet, als ghi heer self wel siet, mer die wateren zijn seer quaet, ende dat aertrijc onuruchtbaer, ende Helizeus gheboot dat men hem brenghen soude een nieu vat, ende sout daer in werpen soude, dat welc hem ghebrocht was, so is hi wt ghegaen totten fonteyn der wateren, die in die voet des berchs gelegen is, ende heeft sout daer in gheworpen. Ende die wateren ghesont ghemaect, op dat voortmeer in dese wateren gheen doot ofte onuruchtbaerheyt wesen en soude. Ende so zijn dese wateren ghesont ende soet gheworden, tot op den dach van huyden na dat woort Helizey dat hi ghesproken heeft. Dit loopende water ofte dese vloet Helizey is seer genoechlijc ende wel lustich biden welcken die pelgrims daer comende ghemeynlijc te rusten ende te toouen plaghen. Uanden berch Hermon. HErmon is een berch seer cleyn gheleghen opten Jordaen die vruchtbaer is van goede cruyden ende weyden want beneden bi den voet des berchs wert hi gheuuchticht vanden iordaen daer voorbi vloeyende ende hi dat ouerste des berchs wert hi besprengt met ouervloe[dicheyt] des daus. Ende daer om door die [vochtic]heyt des daus ende des waters is dese [berch] groen verciert ende edel, waer om ooc da[er] opgheuoet ende ghehouden worden die beesten diemen god inden tempel offeren soude ende want die beesten door die dau des vloets ende vanden cruyden vet worden ende inden tempel opten berch Syon gheoffert worden. Daer om wert gheseyt als die Hebreeuwsche segghen, door den propheet Dauid, dat die dau des berchs Hermon neder ualt opten berch Syon. Dat welc so nader letteren niet gheschien en mochte, want die berch Syon is hooger dan die berch Hermon, ende is ooc seer verre daer af gheleghen. Daer om so seytmen dat [d]ien dau des berchs Hermon ghecomen is opten berch Syon, want die vetticheden der beesten die op desen berch Hermon gheuoet waren worden gheoffert tot een offerhande ende tot een voetsel des viers opten outaer des tempels in Jherualem opten berch Syon, waer om ooc Hermon also veel te segghen is als een verheuen licht. Als die glose seyt opten psalme, want dat licht vermeerdert wort opten outaer, wanneer da[t] vier des offerhants met alsulcken vette voetsel der beesten gheuoet ende onthouden wort. Uanden berch Carmelo. CArmelus is een berch inden ioetschen lande, op welcke staet een stadt Carmela ghenoemt. Ende daer is tweederhande Carmelus, dat een int ouerste d[eel] des lants zuydtwaerts, op wecke al[smen] leest Nabel ghehoet heeft zijn bees[ten, als] inden eersten boec der coninghen [int .xxi.] capittel ghescreuen staet. Een a[nder car]melus is ghelegen in dat nederste [deel des] lants na dat meyr. Alle beyde dese [bergen] zijn vruchtbaer in weyden in vru[chten ende] cruyden. Uanden berch [Ziph]. SJph is een berch duyster[achtich ende] schemelachtich in wel[c Dauid hem] seluen verborgen ende ghescho[en heeft, doe] {==21v==} {>>pagina-aanduiding<<} [hi vlooch] vanden aenschijn des conincx [Saul, ende] leyt bi den berch Carmelum in [welcke N]abel carmelites voortijts ghe[woon]t heeft die van Caleps gheslachte [w]as. Als sinte Jheronimus seyt. Desen berch is seer vol boschagien vol doornboomen ende met ander onuruchtbaer boomen beset, ende vol ruychten daer die wilde dieren ende wilde gheyten door loopen, vol spelonken en hole gaten, en daer om ist een bequaem stede den voorvluchtighen, die hem seluen verborghen houden willen, ende is sorchlijck voor den ghenen die daer door reysen ende den wech niet wel en bekennen. Uanden berch Thabor THabor is een berch staende midden op een slecht veldt ende is een berch met wonderlijcke vrolicheyt verheuen, ghelegen van Cesaria thien milen na den oosten ende was bi den lande der gheslachten Zabulon, Jsachar ende Neptalim desen berch is aldermeest vernaemt bouen alle die gheberchten des lants van beloften om die gheleghentheyt, vruchtbaerheyt, ghenoechlicheyt, stercheyt, ende vast[h]eyt. Want dat cley ofte die vette aerde [de]s berch is vruchtbaer den wijngaer[den], olijfboomen ende ander vruchtbaer [bo]men ende cruyden, daer is bequaem ende [goe]de lucht, ghestadige soeten dau, ende mid[del]baer stofreghen, bi tiden vroech ende laet [daer]r is ooc bequaem edelheyt der boomen [die tot] gheen tiden vanden iaer dorre wer[den,] altoos des winters ende des so[mers gro]en bliuen. Daer is een luytruch[tich soet gh]eluyt der voghelen van meni[gherhande] gheslachten, ouermits welcker [soet gheluy]t ende sanc den mensche seer ver[uroecht we]rt te hooren, dat ghesicht wert [verblijt int] aensien door die menigerhan[de ondersch]eydenheyt der veren vanden [voghelen. D]ie smake wert veruruecht in [soeticheyt des] vleeschs der voghelen. Ende [daer om zijn d]aer veel voghelaers die [daer haer netten] ende knippen wt setten om die voghelkens dicwils daer comende te vangen als Jheronimus seyt op dat woort ozee int vierde capittel. Als een neth ontspreyt opten berch Thabor, etcetera. Maer bouen al is desen berch te prisen om die teghenwoordicheyt ons ghesontmakers Christi Jesu, die op desen berch den volck ouernacht ghebleuen heeft om te bidden. Die op desen berch dat volc gespijst heeft ende met gheestelicke ende lichamelicke voetsel vermaect ende verblijt heeft. Op dat ouerste van desen berch heeft god hem willen verclaren ende in groter claerheyt hem seluen vertoonen voor zijn discipulen, ende heeft daer gheopenbaert zijn discipulen, in zijn lichaem die glorie ende blijschap der toecomender claerheyt. Uanden berch Libano. LIbanus is een seer hooghe berch inden lande Phenicia ghenoemt daer dicwils die propheten ende die scriftueren af spreken ende is ghenaemt Libanus van dat wieroock. Als Jsidorus seyt dat daer vergadert wert, welcx deel dat na den oosten strect Libanus ghenaemt is. Als Isidorus seyt. Ooc is Libanus gheheeten so veel als een bleykinge oft blinckende schininghe want altoos blincket desen berch met snee des winters ende des somers, want in gheen tijt en smeltet die snee so gheheelijcken, oft men mach op desen berch tot eenighe plaetsen noch snee vinden. Desen berch is een oorspronc ende een beghin der riuieren ende der fonteynen, want beneden wt die wortel van desen berch beghinnen ende wtspringhen twee fonteynen als Jor ende dant die te samen ver gadert den iordaen maken, daerom is Libanus een berch van goeden roke ende van seer welrieckende costelike cruyden. Want daer welrieckende cruyden wassen ende ooc boomen daermen dat wieroock af vergadert, welcke gum ghenoemt wert vanden medecijn meesters electum Olibanum. Jtem Libanus is een berch des oueruloe {==22r==} {>>pagina-aanduiding<<} dicheyts ende des vruchtbaerheyts, want om die oueruloedicheyt des daus ende ghestadicheyt des reghens wassen daer veel cruyden ende is bisonder met seer vruchtbaer weyden ende met die alder beste ripe vruchten. Ende daer om op desen berch Libanus worden gheuoet ende gheweyt die beesten diemen inden tempel offerden ende worden ghehouden in die weyden van desen berch Jtem desen berch was seer hooch want hi staet bouen alle die berghen in die landen, in die ghelegentheyt des hoochtijts ende daerom die op dat meyr voeren om te comen totter stadt Tirus hebben seer verre ghesien, desen berch die heeft hem gewesen door zijn hoocheyt wat hauen dat si in varen souden. Jtem Libanus was een berch des oueruloedicheyts sonder ghebrec ende altijt vochtich, want al yst wel dat desen berch bouen ende buyten om drooch is, nochtans van binnen is hi oueruloedich van die alder edelste aderen ofte wellingen des waters. Alsmen dat openbaerlijc sien mach in die putten der leuender ofte opender wateren, die welcke als Salomon seyt, in canticis pleghen atijt haestelijc te vloeyen vanden berch Libano, als ghescreuen staet in dat boeck canticorum, int vierde capittel. Aldus als een put der leuendigher wateren. etcetera. Jtem Libanus is een berch des betrouwinghen ende des vriheyts, want die opten berch Libanum rusten zijn vri ende beschermt van alle fenijnde serpenten, den welcken van daer veriaecht ende verdrijft die soete lucht ende die crachte der cruyden ende der boomen die daer wassen, want die Cederbomen daer wassende veriaeghen met haren roocke alle die fenijnde dieren ende en laten daer geen cruypende fenijnde beesten leuendich bliuen. Jtem Libanus is een berch suyuerlijck ende ghenoechlick want daer wassen veel schoon cederboomen ende meer ander edel groene boomen ende is altijt groen van gras ende van cruyden, daer is dat soete gheluyt der wilder voghelkens ende die menichfuldicheyt der riuieren ende fonteynen die welcke maken desen berch Libanum seer ghenoechlijc ende vol vrolicheyts. Jtem dit is een berch der medicinen ende des ghesontheyts want daer wassen welrieckende costelijcke cruyden die seer profitelicken in medecinen zijn tot ontallike veel siecten ende ghebreken. Daer wassen cypressen ende oijfboomen, doer welcker vochticheyt ofte harse datter wt loopt een sonderlinghe goede medecijn is teghen alle ghebreken van menigherhande siecten ende crancheden. Jtem dit is een berch des blischaps ende vrolicheyts want op die houelkens des berchs Libani heeft hier voormaels ghewassen oueruloedelijc die alre beste wijn die bisonder dat menschelike herte tot vrolicheyt ende mildicheyt aldermeest verweckende is. Jtem dit is een berch des eerbaerheyts ende eerwaerdicheyts, want bouen alle die gheberchten des lants, Arabie, Phenicis, ende Syrie, is die berch Libanus die ouerste in hoocheyt, in vruchtbaerheyt ende genoechlicheyt, ende in bequaemheyt ende ghesontheyt des luchts, als sinte Jheronimus seyt ende Josephus. Uanden berch Semeron. SEmeron is een berch van welcke ghescreuen staet in dat tweede boec paralipomenon int .xiij. capit. Op welcken berch Sebaste die stadt ghelegen is, daer reliquien des heylighen mans sinte Johan Babtiste rusten, op desen seluen berch was eerst Samaria ghemaect van welcke daer na dat heele rijc ende lant Samaria ghenoemt is. Dese stadt was om datse op een berch stont seer sterc ende was seer quaet te beuechten ofte te winnen, waer om die coninghen van Assirien hebben door grote costen ende groote toereydinghe der st[ri]den ende oorloghen dese stadt drie iaer [aen] beleghen. Ende nauelijc om die lang[hic]heyt mochten si teghen die stadt met [alle] {==22v==} {>>pagina-aanduiding<<} haerder macht die ouerhant houden, want Als sinte Jheronimus seyt ende sinte Jan. Nemmermeer en mochten si dese stadt ghewonnen hebben hadt sake gheweest dat die inwoonders des stadts doen si god van Jsrahel tot toornicheden verweckende waren, volcomen ghelooue ende betrouwen in hem ghehadt hadden, ende zijn wet in gheenre wijs achter ghelaten en hadden. Hier eyndt die gheleghentheyt vander reysen des heylighen lants van Jherusalem, ende die ghesteltenisse des seluen lants, der steden, ende der gheberchten daer in ligghende. Ende hier volcht nv die reyse Ludowici Vertumanni nae Alexandrien ende voort na die vruchtbae Arabien. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dat eerste boeck seyt vander wtvaringhen Ludowici Vertumanni na Alexandrien. DJe begheerde ende ooc die aengheboren eyghentheyt heeft veel daer toe die oorsake geweest te sien die vercoren monarchien, ende ghelijckerwijs [mi] ooc mijns selfs ambacht daer toe trect [e]nde oorsake gheeft. Ende daer om dat me[n]ich landt ende plaetsen onser prouincien [zij]n bekent ende ooc die zeden ende dat wesen [so] nam ic voor te besoecken ander landen [ende] eynden, die den anderen bi ons ende mi[nen] bekenden ende vrienden niet condich noch [openb]aer en waren. Jn alsulcker mede ghe[leghe]ntheyt des wints wert op ghetroc[ken da]t seyl wtvarende te Uenegien met aenroepinghe der godliker hulpen, gaf ic mi int betrouwen der zee Ende quam met gheluckigher vaert tot Alexandria, in een stadt des lants Egipti. Aldaer mijn begheerte nieu dinghen te ondersoecken beweecht was, ghelijc een dorstighen ghelust te drincken van een verssche fonteyne Ende also veel in anderen ghescriften, ooc van anderen conscappen der seluer stadt gheuonden wert, daer ghinc ic, ende na weynich daghen schiet ic van daer te schepe op die riuiere Nilus ende quam tot Alkeyro. Dat ander capittel seyt van die stadt Alkeyro. ENde als ic quam in Alkeyro, ende ic veel vernomen hadde vander achtbaerheyt ende grootheyt deser stadt, so verwonderde ic mi. Nochtans dunct mi, dat si niet so groot noch so wijt en is alsmen {==23r==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} daer af seyt ende daghelijcx roept, ende na minen aensien ende duncken, so is si in haer begrijp ende omrinc van der widen ghelijc Roomen. Maer het is wel waer, datter veel meer huysen ende wooningen zijn, ende daer is ooc veel meer volcx. Maer datmense so groot acht, is die dwalinghe, want buyten der stadt Alkeyro zijn bisonder dorpen daer wt meynen die sommighe ende gheloouen dat die aen die stadt zijn, dat toch niet en is, het zijn rechte dorpen, twee oft drie milen daer af gheleghen. Jck moet oock wat vertrecken van haren zeden ende ghelooue, hoe wel dattet openbaer is dat daer woonen die heydenen ende mamaluycken daer is ooc veel anders volcx ende geslachten der menschen. Waer af die heere is die groote soudaen, die wort ghedient vanden mamaluycken, welcke mamaluyken domineren ouer die heydenen. Ende daer wort ghehouden alsulcken ghewoonte, wanneer een mamaluyck ghestorven is ende gheen kinder achter en laet die hi verloochent heeft, so neemt die soudaen alle zijn haue ende goet. Ende om dat te verhoeden so laten si haer sonen doopen ende makense tot christenen ende als die selue tot haren iaren comen, so brenghen si die voor den soudaen daer verloochenen si ende worden besneden ende tot heydenen, ende dan besitten daer nae die erue ende goeden haers vaders. Die selue mamaluycken hout die groote soudaen altijt bi en vijfentwintich duysent in zijn hof die altijt verloochende menschen zijn van anderen ghelooue, ende seer veel weendichse Albanesen, Cerchassen, Hungheren, sommighe walen, ende veel ioden, die al zijn goet crijsvolck. Met alsulcken mamaluycken sedt die soudaen alle officien ende ampten in alle sinen landen ende steden. Jn deser stadt is so veel volcx in alle landen straten ende platsen ghelijck te Roomen int gulden Jubileus iaer, ghesien mach worden, ende daer worden seer veel menschen vercocht om een cleyn ende snoode ghelt, die moeten herden arbeyt doen, bisonder die tichelen maken, daer mede die gheheel stadt ghetimmert ende ghebout wort. Daer zijn oock meer dan vijfthien duysent cameretten, daermen ghecoecte spise vercoopt, want die heydenen koocken weynich in haer huysen. Dat [lant] rontom die stadt, is seer vruchtbaer van[der] edelre riuiere Nilus, die dat lant bewaer[t] ende waer die riuiere niet ouer en loop[t,] daer en wascht noch loof noch gras. Dat derde capittel seyt van Bar[uti] Tripoli ende Alepo. AEnghesien die rijcdommen [ende] schoonheyt der voorghenoe[der] {==23v==} {>>pagina-aanduiding<<} stadt ooc die hooueerdicheyt der mamaluyken veel bi ons condich ende ghehoort is, so late ic bliuen. Ende van daer bereyde ic mi te water na Syrien, ende quam ten eersten tot Baruti, welcke is bi vijf hondert milen weechs te varen op die zee, die selue stadt is bewoont vanden heydenen, ende heeft ooc alle dinc ghenoech des men behoeft, tot der neeringhen, ende die zee strect tot aen der stadt mueren, ende die mueren en zijn niet gheheel om der stadt, daer alleen teghen den nederganck der sonnen. Ende daer en hebben ick niet weerdichs, oft ter pinnen weert ghesien om te scriuen, dan alleen een oude metselrie, ende segghen dat daer soude ghewoont hebben, des conincx dochter die de ridder sint Joris verloste vanden draeck, maer het was dier tijt al vergaen. Ende van daer rechte ick minen wech na der stadt Tripoli in Syriam, ende dat is van daer twee dachreysen, ende die leyt ooc ter herden lande ende is onderworpen ende onderdanich den grooten soudaen, ende het is een goede stadt vol van alle noot[d]rufte. Daer na porde ic mi tegen Alepo [o]oc een dachreyse oft twee van daer, een [s]eer schoone stadt ghehoorsaem den soudaen, ende is eenen slotel van Turckien ende des lants Syria, al daer is groote neeringhe ende hanteringhe van comenschap alder meest van perssianeren ende Azennin, die tot daer comen, want daer beghint die rechte strate die strect na Turckien ende in [S]yria. Dat vierde capittel seyt van Aman ende Memin. UAn daer resyde ick na Damassco, thien cleyn dachreysen, ende ten hal[ue]n weghe leyt een stadt ghenaemt Aman [ende] daer om wasset boom wolle oft catoen [gr]ote menichte ende menigherley goede [vruch]ten. Na bi Damasco op .xvi. milen [quam] ick in een ander stat, met namen [Memi]n, ende leyt bouen op eenen berch ende [wort be]woont met christenen des griexschen ghelooue, onder subiectie vanden heere van Damasco. Daer zijn ooc twee schoone hubsche kercken, diemen heet sinte Helena, die des keysers Constantini moeder doen maken heeft. Jn dese stadt wassen veel schoone goede vruchten. Bisonder die alder beste wijndruyuen, ende daer zijn ooc veel schoone lustige houen ende fonteynen, ende van daer reysde ick in die alder edelste stadt Damasco. Dat vijfste capittel seyt van Damasco. UOorwaer men en can niet ghenoech wt spreken ende seggen, van die edelheyt schoonte, ende rijcheyt van deser stadt van Damasco, in welcke ic sommighe maenden lach, om der neerstiger leeringhe der heydenscher spraken al daer woonde, want die inwoonders zijn alle heydenen ende mamaluycken van Machomets ghelooue, ende ooc veel cristenen wt Griecken lant, ende seggen ende gheuen wt datmen dat regiment van ander landen daer moet aennemen ende leeren vanden heeren van Damasco, welcke heere oock onderworpen is den groten soudaen tot Alkeyro. Jn deser stadt is een seer schoon sterc ende hupsch slot oft casteel van eenen Florentijn, die een mamaluyc ende een heere der seluer stadt geweest is. Ende op zijn eygen cost dat begonste te maken, die wapenen van Florenschen in marbersteen ghehouwen in die mueren, in veel plaetsen doen setten diemen noch ter tijt siet. Ende daer zijn ooc om seer groote ende wide grauen, vier stercke thorren met opgaende brugghen, ende wel bewaert met grooten gheschutte, ende daer is altijt een casteleyn die zijn soudye heeft met vijftich mamaluycken, die aldaer zijn inden naem des soudaens, ende het wort ooc neerstelijc bewaert ende behoet. Op sommighe thoornen zijn wachters, dien daer niet en roepen maer hebben groote trommelen ende reepen ghelijck een half vat, daer op slaen si eenen streck, ende een yeghelijck {==24r==} {>>pagina-aanduiding<<} op den anderen thoren, antwoorde hem met die ghelijcke, stucken. Wanneer die een dat niet en dede, so wort hi een gheheel iaer inde gheuanckenisse gheleyt. Maer dat een Florentijn een heere tot Damasco gheworden is, dat is also ghecomen, dat op een tijt, een soudaen met fenijn vergheuen was, dat hem niemant en heeft moghen helpen, maer die selue Florentijn die heeft hem gheholpen Daer om hi hem die stadt ende een groot deel des lants daer by ghegheuen heeft. Ende na zijn doot is dat slot den soudaens ghebleuen. Dese Florentijn heeft ooc een schoon heydensche kercke doen maken daer hi in begrauen leyt, daer in veel lichts ende lampen ter eeren ghebrant worden, ende ghelijck een heylich lichaem bi ons gheeert wort. Also wort hi bi hem luyden voor heylich ende in groter eeren ghehouden Ende als dan een soudaen sterft, ende een ander ghemaect wort, so verlicht hi die heerschappie inder beteringhe, om hondert, oft twee hondert duysent seraphi gouts, die snijt ende rooft dan een yeghelijc borgher ende inwoonder deser stadt ghelijc hi can na zijn behaghen. Want tusschen den mameluycken ende heydenen en wort gheen recht ghedaen, heydenen ende coopluyden woonen bi malcanderen, ghelijc die schapen onder die woluen, ende die mamaluycken zijn ghemeynlijc dieuen ende roouers ende die alder quaetste menschen deser werelt. Na dyen wi gheseyt hebben vanden heere tot Damasco ende vanden slote, so begheere ic mi te becommeren met sommige dinghen der stadt, welcke seer rijc van volcke, ende machtich van goet is, also dat ict niet ghenoech vertellen en can, die handelinge ende constigen arbeyt ghelijc men daer maect ende daer in is. Si is ooc van grane ende vleesch oueruloedich van nootdruft voorsien, ende dat alder vruchtbaerste aertrijc daer om diesgheliken ick noyt ghesien en hebbe. Daer wassen garnaet appelen, vigen soet als honich, ooc amandelen ende olijfboomen seer groot. Ende bisonder die grootste wijnbesien bi ons ghenaemt muscedellen die altijt versch ende groen zijn, ende veel ander costelijcke vruchten Desghelijcx van bloemen ende schoone welrieckende roose[n] root ende wit, dier ghelijcken ic noyt ghe[sien] en hebbe. Die vruchtbaerheyt coemt als [ic] meyne,om dat dat daer is seer goede lucht ende een ghesont schoon water, midden door die stadt ende landt loopende. Si hebben ooc een groot deel fonteynen ghemaect, met backen ende ghehouwen steenen. Ende die wooninghe der menschen ende huysen en zijn wtwendich niet seer schoon, maer inwendich zijn si wel verciert ende schoon van marbelsteenen ende verheuen werc. Jn dese stadt zijn ooc veel kercken, die si noemen Muschea ende onder dander is die overst[e] hooftkercke in die grote ghelijc sinte P[e]ters kercke te Roomen, maer si is int middel ombedect ende open ouerwelft, daer i[n] houtmen dit lichaem van sinte Zacharias des heylighen propheten in groter eeren met lichten van veel lampen. Aen der seluer voorghenoemder kercken zijn vier poorten van metael, ende veel fonteynen daer in. Ooc siet men daer waer die domkercke is gheweest vanden cristenen, in welcker staen veel outaren ende metselrie van cierlijc werc wel ghewracht, dat schoon om sien is. Daer wert ooc ghesien die plaet se daer sinte Pauwels van god, neder gheslaghen ende bekeert is gheworden, buyten der stadt bi een mile weechs, daer begraeft men die cristenen, die in die voorscreuen stadt steruen, daer is ooc eenen thoren in der stadt alsomen seyt, daer in sinte Pauwels gheuanghen gheleghen heeft die open ende ghedestrueert is, ende die heydenen hebben hem dicwils willen laten vermueren, maer men heeft hem altijt weder op ghebroken gheuonden, ghelijc hem die enghel ghebroken hadde Als hi sinte Pauwels daer wt verloste. Jc hebbe ooc daer ghesien, dat huys daer Ch[aim] {==24v==} {>>pagina-aanduiding<<} [g]elijc men seyt, sinen broeder Abel ver[mo]ort heeft, ende het is op eenen anderen [hor]t oft plaetse der stadt een mile weechs [ver]re op eenen anderen wech aen een dal [han]ghende, voort aen willen wi hooren vander vriheyt die de mamaluycken hebben in deser stadt, ende ooc al om aen allen plaetsen der landen des groten soudaens Dat seste capittel seyt vanden mamaluycken tot Damasco. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} MAmaluycken zijn verloochenende cristenen ende die van anderen gheloo[ue] tot Machomets ghelooue comen ende [ve]rcocht zijn gheweest. Ende voorwaer te [se]gghen, so en verliesen si die tijt nemmer[m]eer met ledicheyt, maer si oeffenen hem [m]et wapenen oft gheweer, oft ghescrift, [ende] dat doen si daghelijcx, dat si die dingen [se]er wel vast hebben ende ghi sult weten dat [ee]n yeghelijck mamaluyc het si rijck oft [a]rm ghelijc hi wilt heeft sinen soudt alle [m]aenden ses seraphi, ende daer toe die spi[se] voor hem ende voor zijn peert, ende voor [ee]nen knecht. Ende hoe si gheschicter zijn, [ho]e si meer soudts hebben, die hem voor [ee]n andere redelijc ghebruycken can inden [cr]ijch. Als die mamaluycken gaen door die [st]adt spaceren, so gaen si ghemeynlijc twee oft drie in een gheselschap met malcanderen, want het waer een grote schande als een alleen ghinck, ende alsser een ontmoet twee oft drie vrouwen, so hebben si die vriheyt welcke gheen en heeft, so nemen si [die.] Daer zijn ooc bisonder huysen, ghe[lijc die] grote herberghen, die si noemen Chano, daer voor staen die mamaluycken ende wachten die vrouwen als si voor die dore gaen, so nemen si die ende leydense mede in die huysen ende volbrengen haren wille met haer alsoot hem belieft. Maer die vrouwen zijn al ghedect, want si dragen alle die aensichten verdect met doeken, also dat si vanden mamaluycken niet bekent worden. Ende als daer een is die seyt dat hi se wel soude willen kennen, so spreken die vrouwen lieue broeder laet v ghenoeghen dat ghi uwen wille met mi volbrenghen moecht ende doen ghelijct v belieft. Waer wt is te gheloouen dat also bi wilen der vorsten ende groote heeren vrouwen oock dochteren ende sommighe ooc haer eygen wijf crighen, ghelijct wel ghebuert is, dier tijt als ic te Damasco was Die vrouwen gaen seer wel ghecleet met siden cleeren, daer op draghen si bisonder witte fine doecken ende costelijck ghelijc siden. Ooc witte leersen, roode schoenen ende veel costelicheyt rontom dat hoeft, in den ooren ende aenden handen, die selue vrouwen {==25r==} {>>pagina-aanduiding<<} [vercieren hem] seluen na haren wille ende behaghen. Ende wanneer si niet meer bi haren [mannen] bliuen en willen, so gaen si op dat raethuys, oft haer huys des geloofs, daer doen si hem roepen ende scheyden van haren mannen, ende daer in dyen si willen moghen si eenen anderen man nemen, ende des ghelijcken die man een ander wijf. Ende hoe wel men seyt dat die heydenen hebben vijf oft ses vrouwen ende meer, so en hebbe icker gheen ghesien noch ghekent dier daer meer hebben dan twee oft drie te meesten. Die heydenen eten meestendeel ooc op der straten, ghelijc daermen coect ende spise vercoopt, daer laten si die sieden ende coken ghelijc peerden vleesch, cameeldieren, buffelen, castron, ende seer veel gheytkens, een yeghelijc na dat hi ghelts oft macht te betalen heeft, veel goede keesen. Jst datmen melc coopen wil, so drijft men alle daghe veertich oft vijftich gheyten die lange ooren hebben wel een spanne lanc, die drijft die patroon der gheyten op een camer bouen al waermen wil, zijn tobbeken heeft drie bodemen bouen malcanderen, ende in teghenwoordicheyt vanden ghenen diet melc coopen wil, melct hi die gheyten om so veel melcx alsmen hebben wil. Men coopt ooc een groote somme tartosoli, ende somtijts so commender twintich oft dertich cameeldieren, daer mede gheladen, ende in drie oft vier daghen so zijn si al vercocht, ende die brengtmen wt turckien ende wt Armenia. Die heydenen gaen ghecleet met suyver langhe cleederen seer wit, die meestendeel van siden eens deels van laken, si dragense onghegort. Den meestendeel draecht groote wide cousen van catoen ende witte schoenen. Ende wanneer die selue, het si rijck of hoe si zijn ontmoeten op eenen wech eenen mamalluyc, so moeten si hem eer bewisen, ende den mamaluycken wt den weghe wiken, waert dat si dat niet en deden, so souden sise met coluen slaen die si dragen. Daer zijn ooc in die voorscreuen stadt siden ende wollen laken, veel coophuysen der cristenen daermen vercoopt siden ende wollen laken, ooc coopers ende menigherley comanschap maer die cristenen worden daer seer qualijc ghetracteert ende ghehouden. Dat seuenste capittel seyt hoe datmen coemt van Damasco tot Mecha daer af sommighe Araby scriuen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DAer is nv ghenoech ghescreuen ende ghesproken vander stadt Damasco, want minen voorghenomen wille heeft mi weder om verlanghen ghebracht, om te vorderen mijn reyse daer om dat ic wt gheuaren ben int iaer duysent vijf hondert {==25v==} {>>pagina-aanduiding<<} ende drie den achtsten dach Aprilis voorder te besoecken. Daer begonste in ordinancie die Charoana om te trecken tot Mecha, om te vernemen dat woort Charoana, want het wort hier namaels dicwils verhaelt Maer het bediet ende bewijst die vergaderinghe der menschen ende der cameel dieren, ende dat si voeren nader stadt Mecha, daer te laden ende te halen die specerie ende coopmanscap. Die schare ende ladinge wort dan ghenoemt die Charoana. Also was ic bereyt te besoecken voorder, ende meer vreemde landen ende ghesciedenissen ende ic en wist niet in wat lant dattet gheschieden soude. So dochte ic in mi eenen wech, ende maecte vrientschap met eenen mamaluyc, den hooftman der Charoana, die was een verloochent christen ende ic ouerquam met hem, also dat ic hem gaf een somme ghelts ende ander dinghen. Ende hi cleede mi ghelijck eenen mamaluyc, ende hi gaf mi een goet peert, ende dede mi int gheselscap vanden anderen. Ende also reden wi in die strate ende toghen drie dachreysen tot een stadt ghenaemt Metzerib Daer laghen wi stille drie daghen om te voersien ende te fornieren die cooplieden ende die camelen, ghelijct van noode was tot die verre reyse. Jn dese Metzeribe is een heere ghenaemt van henluyden Zambey, een heere vander gaerde Arabia, die hadde daer drie broeders ende vier sonen, ende hi hadde veertich duysent peerden ende voor zijn hooft thien duysent snelle peerden. Ende dese heere hout alle iaer by drie hondert duysent cameeldieren, die welcke reysen met haren vee, als si gheladen zijn ende deen nae den anderen ghedreuen worden, als bi wilen gheschiet twee dachreysen lanc. Dese heere Zambey als hijt doen wilt, so crijcht hi den groten soudaen tot Alkeyro, ende den heere van Damasco ende van Jherusalem. Jn dyen tide als men die vruchten snijdt ende vergaeren soude, so reysen si met grooter menichten in een lant dat daer aen reyct onuersiens in eenen dach ende nacht, hondert [milen weechs] somtijts meer, somtijts min [op den voor]screuen peerden die daer loopen snelliken weynich zijn si stille. Ende also maken si een oproer int landt, ende laden op die peerden wat si vinden, ende voeren also menichmael groot goet met hemluyden wech ende als si dat ghedaen hebben gheeft men hem melc vanden camelen te drincken want dat is seer coel. Jc hebbe ooc bisonder bi hem luyden ghesien, dat die peerden schinen te vliegen ende niet te loopen, van groote snelheyt. Diese beriden en legghen gheen sadels daer op, ende si en zijn maer in haer hemden sonder alleen die ouersten ende edelen die hebben sadels ende si zijn met siden ghecleet haer wapenen zijn lancien, van rieten wt Jndien ghemaect, thien oft twaelf ellen lanck ende vore scherp yser daer aen. Als si reysen om eenen oploop te maken so houden si hem luyden enghe ende nau bi malcanderen ghelijc die sterren. Si zijn cleyn van swarter verwen ende hebben vrouwe stemmen, ende lanc slecht swart hayr. Ende dese Arabiskens zijn een seer grote menichte diemen niet wel ghetellen en can, ende striden ghemeynlijc tegen malcanderen. Dese woonen aen die berghen, ende comen tot dier tijt als die Charoana trecken tot Mecha. Ende si wachten opter straten om te beroouen die Charoana, ende voeren met hem luyden wijf ende kinderen, ende al dat si hebben. Ooc die huysen op die camelen ghelijc een tente van quader wollen ghemaect. Op den elfsten dach vanden Aprille schiet die Charoana van Metzerib met vijf en dertich duysent camelen, bi veertich duysent personen, onder die waren tsestich mamaluycken om te bewaren, die luyden ende goeden, ende dat derdendeel der mamaluycken trocken voer aen metter banieren, dat ander deel midden ende dat derdendeel den achtersten hoop nader Charoana. Ende ons reyse was tot dier tijt alsoe ghestelt, dat wi reden dach ende nacht .xxij. uren, ende daer {==26r==} {>>pagina-aanduiding<<} en tusschen gheeftmen bisonder teekenen den hooftman van hant tot hant, ende alsmen hem op der heyden wil neder leggen ende rusten, om die menschen ende dat vee te spisen, daer blijftmen met den cameel dieren, tot op die .xxiiij. vre. Als dan so worden die camelen beter verladen, so sitmen daer op ende vaert weder voort, ende weder om .xxiiij. vren den dach ende nacht. Om also daghelijcx te volbrengen die reyse, veertich dachreysen van Metzerib tot in Mecha Die voederinge der camelen en is niet anders, dan een yegheylijc vijf brooden van gersten meel, een yeghelijc broot der groten van eenen granaet appel Ende ghemeynlijc ouer acht daghen so coemtmen tot water dat graeftmen wt dat aertrijc, oft wt sandt. Ooc vindtmen onder weghen sommighe fonteynen ende sisternen daer rustmen eenen dach oft twee, ende daer en tusschen maectmen ende betertmen datter ghebroken is. Die camelen draghen meer last een yeghelijc dan twee muylen doen, si en gheuen hem ooc niet te drincken dan eens opten derden dach. Ende alsmen hem also neder leyt te rusten, so heeftmen altijt aenstoot ende oploop vanden Arabien, die in een grote menichte toe riden, om ons te beroouendie ons op deser vaert nochtans, maer twee mannen af en sloegen ende een vrouwe doot schoten, want het is ghemeynlijc een onnut ende verschaect volc. Men mach dat gheloouen dat tsestich mamaluycken zijn ghenoech om alsulcken grote menichte te wederstaen, ofter schoon veertich oft vijftich duysent zijn. Die mamaluycken zijn wter maten vrome luyden gheschict ter oorloghen ende ter wapenen, ghelijc ic dese reyse menichmael van hemluyden ghesien hebbe Ende ic sach onder die datter een mamaluyc was, die sinen ghecochten knecht, eenen hooghen hoet op zijn hooft gheset heeft, ende sette hem twaelf oft .xv. screden van hem, en schoot den seluen tweemael af vanden peerde met eenen boghe Jc sach ooc eenen, dat hi zijn peert inden vollen loop den sadel van onder hem nam ende leyde dien op zijn hooft ende daer na weder onder hem ghesadelt ende ghegort sonder vallen, ende altijt met loopende peerde. Dat achtste capittel seyt vanden stede Sodoma ende Gommora. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALs wi ghereden waren twaelf dachreysen vonden wi dat dal, daer in ghelegen zijn die steden Sodoma ende Gomorra ende ander, ghelijc men leest in die scriftuere, die voorwaer niet en liecht. Want men noch huyden des daechs siet hoe si onder ghegaen ende verdoruen zijn Ende sonderlinghe die drie oft vier berghen ghele- {==26v==} {>>pagina-aanduiding<<} ghen, die ghebroken mueren die bi drie oft vier ellen hooch zijn, ende ten siet niet ongelijk den bloede oft root was ghemengt met dat aertrijc. Ende ic ghelooue wel dattet een quaet boos volc gheweest is, want noch daer ront om een quaet ongescict volc woont, ende is een onuruchtbaer aertrijc, ende si behelpen hem meestendeel metter spisen des hemelschen broode: datmen noemt Manna. Maer daer om dat si alsulcken goetheyt niet en hebben willen gheloouen daerom heeftse god bi auontueren gheslaghen, met alsulcker plagen ghelijc men daer voor ooghen siet. Daer na toghen wi door dat selue al wel twintich milen lanc, ende daer storuen ons driendertich persoonen af van dorste ende die worden begrauen int sant, ooc sommighe die niet gheheel doot en waren, dien lietmen allen dat aensicht onbedect. Daer nae quamen wi tot eenen berge, ende daer bi stont een gracht met water, dies wi wel te vreden, ende seer verblijt waren, ende daer ghingen wi nedersitten om ons te rusten. Den anderen morghens seer vroech voor den dage, so quamen ontrent .xxiiij. duysent Arabi, ende begheerden van ons datmen hem soude betalen haer water. Daer op gauen wi hem antwoorde, dat wi dat niet doen en wouden, want dat water heeft ons god toe gheuoecht so wel als hemluyden. Also begonsten si met ons te vechten. Daer stelden wi ons vast op den berch ende stelden die camelen ront om ons, ghelijc voer eenen muer ende die cooplieden onthielden hem luyden int middel der seluer camelen, ende voort so stonden wi ende streden tegen hemluyden, also dat wi ons twee daghen ende twee nachten daer teghen hielden, ende het quam daer toe dat wij noch si niet meer waters en hadden, daer besetten si den berch rontom met volcke ende groot ghescrey, ende in dier meyningen, dat sy ons die charoana meynden te beroouen. Maer om dat wi met so grooten menichte van volc niet en dorsten striden, hielt onse hooftman raet met den coopluyden, ende schoncken hemluyden .xij. hondert ducaten in goude. Die namen si, ende seyden daer na, dat si dat water om thien duysent gaerne weder coopen wouden also becommerden si ons wederom op en nieu. Waer wt wi wel verstonden, dat si wat anders begeerden dan alsulcken ghelt, Ende onse wise hooftman gheboot daer door alle die daer waren inder Charoana dat alle die weerachtige mannen, niet op die camelen en souden sitten, maer haer wapenen in die hant nemen ende hem verweeren inden strijt. Als nv die morghen quam lietmen die Charoana op ende scicten die vore wech Die mamaluycken, ende andere tot drie hondert persoonen ende niet daer ouer bleuen bi malcanderen in goeder ordinancien ende begonden met hem luyden te slaen een goede wile, ende sloegen hem af bi tsestich hondert mannen, ende onser en wert niet meer dan twee mannen verslaghen ende een vrouwe gheschoten metten boghe. Maer op datmen hem dies te min vewonderen mach, dat is die oorsake dat die Arabes al naect zijn, ende te peerde sonder sadels, ende daer na verlieten si ons ende trocken wech haerder vaerden. Dat neghenste capittel seyt van eenen berghe daer niet en woonen dan ioden. DAer na in acht daghen quamen wi aen een gheberchte die schijnt int ronde groot te sine thien oft twaelf mylen weechs, ende daer en woonen niet dan bi vier oft vijf duysent ioden, die welcke al bloot ende naect gaen. Het zijn corte luyden bi vijf oft ses spannen lanc, maer swert bouen ander verwe, ende hebben vrouwen stemmen, ende en leuen van gheenen anderen vleessche dan van carstanien, si zijn besneden, ende kennen ioden te sine. Ende waer si eenen heydenen crighen moghen, dyen vanghen si ende si sniden hem leuendich oppe. Ende onder aen den berch vonden wi een toeghemaect water ghelijc van regen {==27r==} {>>pagina-aanduiding<<} water vanden seluen water layden wi .xvi. duysent camelen, dies waren die selue ioden seer qualijc te vreden, ende liepen om den berch met groten hopen, ende screyden ghelijc die gheyten oft bocken, maer si en wouden niet tot ons neder climmen vanden berch op den effenen wech, hoe wel dat si den heydenen dootelike ende groote vianden zijn. Ende onder bi dat selue water stonden ses oft acht doornen boomen die schoon waren, ende daer bi saghen wi twee schoon tortelduyuen, welck mi ende den anderen seer verwonderde. Want wi bi vijfthien dachreysen ghereden waren, dat wi gheenen voghel noch eenich dier ghesien en hadden, dan aen die plaetse. Des anderen daechs trocken wi onser straten ende quamen na twee dachreysen weder tot eender stadt ghenaemt Medina Talnabi. Tot der seluer stadt vonden wi op vier milen na een fonteyne daer stelden wi ons neder te rusten, ende wiesschen onse cleederen ende ghereetschap. Want die maniere is dat niemant vreemders onghewasschen in die stadt comen en mach, die si heylich achten Die selue stadt heeft bi drie hondert voorsteden, ende eenen aerdenen wal daer om. Die huysen daer in zijn van steenen ghemuert, maer dat lant is rontom onuruchtbaer, ende heeft den vloeck ende maledictie van god, alleen wtghenomen die stadt bi twee steenworpen weechs, daer staen bi vijftich oft tsestich dayboomen in eenen lustigen hof, ende daer onder in den hof is een bisonder behoudenisse des waters in steenen ghemetst ende ghehouden. Uan den seluen water versietmen die Chaorana: anderwerf climtmen nederwaerts vierentwintich trappen. Dat .x. capittel seyt waer Machomet begrauen leyt ende zijn medeghesellen. HEt is ooc te weten dat sommighe luyden willen segghen, dat dat ver[u]loect lichaem des quaen Machomets [b]egrauen leyt tot Mecha hanghende inder locht. So segghe ick dattet niet en is, ende met gheender waerheyt ghetuycht en mach worden, want ick selue in die stadt Medina Talnabi zijn begrauenisse ghesien hebbe. Jn welcker stadt wi bleuen drie daghen, ende alle dinc besochten wi wel ghelijc hier na staet. Den eersten dach ghinghen wi daer in, na den inganck der kercken dore, daer hi in leyt, ende een yeghelijc van ons moeste hebben eenen ghesel, het si dat hi ionc oft out was, die hem bi der hant nam, ende leyde hem also in tot den hont Machomets graf. Die muschea oft kercke, is ghemaect vierhoeckich ende is bi hondert screden lanc, ende .lxxx. inder widen ghewelft, ende drie dueren daer om, aen die drie hoecken ende daer aen zijn bi .CCCC. pileernen van ghebacken steen, al ghewit. Daer om zijn bi drie .M. lampen. Aen een plaetse alsmen gaet aen die rechte hant, so voer inder kercken, is eenen thoren, bi vijf screden wijt, die is aen alle plaetsen rontsom behanghen met siden doecken. Na bi die dore op twee screden, is eenen schoonen trap met metael ghemaect, daer die menschen op staen die den thoren sien willen. Maer op die ander side ter slincker hant is eenen thoren, door welcken men ingaet inden voorscreuen thoren, aen den selue is noch een ander thorreken, aen een plaetse der dueren, daer ligghen wel twintich boecken, inhoudende die wet ende dat leuen Machometi ende zijnder ghesellen. Jnwendich der doren is een graf ende begrauenisse inder aerden, daer in Machomet gheleyt ende begrauen wert, met sommige van sinen hulperen ende vrienden, diens namen hier na volghen Want eerst is te weten dat Machomet een Araber, ende een hooftman der booser luyden, dieuen, ende roouers gheweest is. Daer na Hali Machometis dochters man, Fattoma een huysweert, Bubacker, die wi segghen een cardinael gheweest te sine, dien ic toch gheen ghelooue en gheue, Otmari was een van sinen hooftluyden, Au- {==27v==} {>>pagina-aanduiding<<} maer was ooc een van sinen hooftluyden Ende dese voorscreuen boecken segghen van elcken bisondere, ende die een seyt inder wet dat dander gheheel contrarie teghen dat ander is. Daer om dicwils onder dese honden crijch ende oorloge is, dat is malcanderen in stucken slaen. Haer tegen partie zijn ketters ende si des seluen ghelijcke, om te houden, dat toch al quaet ende boos is. Dat .xi. capittel spreect vanden tempel ende begrauenisse Machometi ende zijns gheselschaps. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} TOt schanden ende laster der secten ende des ongheloofs Machometi wil ic aen dat licht brenghen die valscheyt ende boeuerie die daer volbracht wert. So ist nv te weten dat op den seluen thooren bouen is eenen ommeganc oft tuba ghenoemt op welcken men mach rontom den thooren gaen. Des auonts als wi nv ghesien hadden dat graf Machometi, liet ons hooftman roepen vanden voerscreuen oppersten knechten die si voor hare hooghe priesters houden. Tot dien sprack hi dat hi hem thoonen soude den lichaem des propheten Machomets, daer om woude hi hem schencken drie duysent seraphi gouts, ghelijc hi ooc wel vermocht te doen want hi seer machtich ende rijc was. Hi en hadde vader noch moeder suster noch broeder, noch wijf, noch kint. Hi en was ooc anders nieuwers om ghecomen dan om zijnder sielen salicheyts wille, ghelijc hi meynde, ende dat lichaem des propheten Machometis ende zijn begrauenisse te besoecken. Die ouerste gaf hem antwoorde wt grooter thoren, hoomoedicheyt ende hooueerdicheyt, ende sprac. Hoe wilt ghi oft meynt ghy met dinen oogen, daer mede ghi ghesien hebt, so veel quaets der werelt, aen te sien dat lichaem vanden ghenen, van dies weghen god gheschapen heeft hemel ende aerde. Doen antwoorde hem onse hooftman in heydensche sprake. Sidi inte cate melie dat is. Heere ghi segt waer, maer doet mi so veel ghenaden, ende laet mi dat lichaem des propheten sien, ende als ic hem ghesien hebbe, wil ic mi om zijnder liefden wille die oogen laten wt nemen. Doen antoorde hem die ouerste ende sprac. O heere ic wil v seggen die waerheyt Het is waer dat ons prophete aldaer heeft willen steruen, op dat hi ons een goet exempel geuen soude. Hoe wel dat hi hadde moghen steruen tot Mecha hadde hi ghewilt, maer hi heeft ghewandelt in armoede om onser meesterscap wille, ende van stonden aen na dat hi ghestoruen is hebben hem die enghelen op gheuoert inden hemel, ende daer is hi die naeste bi god, ende {==28r==} {>>pagina-aanduiding<<} seyde onsen hooftman vele dier saken ende dier gheliken, ende ghelijc onse hooftman nv een mamaluyc ende een verloochent christen was, vraechde hi den ouersten also Gijse he bene Mariam phion, dat is Jesus Christus die sone Marie, waer is die. Antwoorde hi. Machel alnabi, dat is. Bi den voeten Machometi. Doen sprac onse hooftman. Besbes hicfi, dat is soe vele gheseit. Het is ghenoech ick en wil niet meer weten. Daer na quam ons hooftman naerder tot ons wt, ende sprac. Segget hoe onnuttelijc woude ic wech werpen drie duysent seraphi in goude. Dien auont ten drie vren inder nacht quamen tusschen die Charoana van die oudtste sette thien oft twaelf mannen, want wi hadden ons met onsen heyr neder gheleyt, ontrent twee steen weechs wijt vander poorten, die begonden te roepen ende te screyen, die een hier, die ander daer. Leila illala Machomet resullala. Jam nabi hiala hiara sullala stafforale, dat is. God vergeeft mi. Leilla illala. Beduyt god, wat god is, ende Machomet Resulla, dat is. Maghomet die bode gods sal bliuen staen. Jam nabi, bediet. O prophete, o god, Hiara sullala, dat is. Machomet sal bliuen staen Stafforala. God vergheeft mi Als onsen hooftman desen oproer vernam liepen wi met onsen wapenen te samen ende meynden, het hadden gheweest die Arabers die hadden comen invallen, ende wouden die Charoana berouen. Ende spraken tot den ouden, wat wesens hebt ghi hier, ende waer om roept ghi also ende hoe maect ghi een oproer onder ons? Dese ouders gauen antwoorde. Jntema absormiri igunem elbeit elnadi vramen elsania, dat is. Siet ghi niet den schijn die daer wasset ende op climt wt den graue des propheten. Onse hooftman sprac ende sach op Jc en si gheheel niet. Vraget den anderen oft si niet en sien oft ghesien en hebben. Doe spraken si. Fulgi. Dat is, neen. Doen sprac een vanden ouders. Sijt ghi vercochte luyden als Mamaluyken. So sprac die hooftman. Ja wi zijn. Antwoorden si. O ghi heeren, so en moecht ghi dat niet sien, want het zijn hemelsche dinghen, ende ghi en zijt noch niet wel ghefundeert int ghelooue vanden heyligen prophete Machomet. Doen antwoorde onsen hooftman. Jame lanonatica teleche elphi. Seraphi nulilla anemaiati celpmenel cheli Dat is soe vele gheseyt. O ghi sotten ic hebbe v willen gheuen drie duysent Seraphi gouts, by god nemmermeer en gheue ic v die, ghi zijt honden ende sonen der honden, ende hi mercte wel dat den rooc ende dat vier in valsheyt ghemaect was op die hoochte des thoorens, ende tracteerdese qualijck ende sprack. Meynt ghi ons also te bedrieghen, meynt ghi niet dat wi v boosheyt sien. Also gheboot ons hooftman dat om gheenderley saken wille onser gheen daer meer in en souden gaen indie muschgea oft kercke. Ende ghi sult inder waerheyt gheloouen dat daer niet en is sarc noch oock tombe oft verheuen sepulture oft berch, bi vier milen weechs ghelijcmen gheseyt heeft ende noch seyt. Wi bleuen daer drie daghen om der crancken wille die wi daer lieten rusten. Dese stadt ontdraecht haer op dat vruchtbaer Arabien ende van Alkeyro, ooc van Ethiopia op die zee. Want het en is maer drie dachreysen van daer tot aen die roode zee. Dat twaelfste capittel seyt vander straten Media Talnabi tot Mecha. WI willent also van die schanden ende ydelheyt der Machometisten laten, ende voorder reysen, ende onsen wech nemen na die carten ende compassen des loops der zee, ende het is ons van noode goede opsieninghe te hebben. Also braken wi weder op ende reysden voorder eenen haluen dach, daer vonden wi een seer schoone fonteyne, met oueruloedich waters genoech. Ende die heydenen seyden ons dat sinte Marcus die euangelist door een {==28v==} {>>pagina-aanduiding<<} wonderlijc teyken van god tot nut ende profite ghemaect heeft. Also en wouden wi niet scicken te ondersoecken die sandige zee, ende lieten dat voor ons ende ghenaecten dat gheberchte der ioden, daer door toghen wi vijf dagen ende vijf nachten, ende quamen daer na op een seer groote heyde ende al effen gelijc wit sant, dat subtijl ende cleyn is ghelijck meel. So wel bi wilen bi fortuynen ghebuert dat die wint coemt int suyden, oft als hi coemt int westen so zijn die beesten ende die menschen bedoruen, ende oft men wint hadde nae alle wille, so en can die een den anderen op thien screden niet sien. Die daer riden op die camelen in bisonder huyskens van houte ghemaect daer slapen ende eten die in, ende die riden vore aen met den compas, ghelijc men op der zee doet. Op den seluen wech sterf ons een groot volc af van dorste, want dat sandt ende stof seer wee doet. Ende yst dat si dan water vinden, so drincken si so vele dat si swillen, ende daer sterft ooc veel volcx af. Jn dat selue sant vintmen manimia, dat is wt ghedroochde menschen vleesch, dat besicht men in die medecinen. Ende als hem die windt verheft van oosten so voert hi dit sandt te samen, dat aen sommighe grote berghen worden. Ende so is die meesten deel des berchs Sinay. Ende doen wi daer selue op die hoochte des berchs quamen, vonden wi daer een[en] thooren met handen ghemaect. Op die slincke side is een hol met eender yseren dore, daer af seggen sommige heydenen, dat Machomet daer den meestendeel zijn ghebet ghedaen heeft. Ontrent deser dueren hoorden wi een seer groot oproer, ende togen ouer den berch met groter vaer, dat wi dachten wi en souden dat eynde nemmermeer reycken. Daer nae scheyden wi ons van desen eynde, ende toghen bi .x. dachreysen ende tweemael moesten wi slaen met vijftich duysent Arabers, niet te min ten lesten quamen wi tot die vernaemde stadt, Mecha daer in wi reden, ende in deser tijt vonden wi groten crijch int lant, want daer vier ghebroeders waren, die yeghelijc gaerne tot Mecha heere gheweest waren. Dat derthienste capittel seyt vander stadt Mecha ende waer om die heydenen also daer henen reysen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NU voort aen willen wij segghen vander edelder stadt Mecha, vander vreemdicheyt die daer is ende hoe si gheregeert wort. Dese stadt is seer schoone, ende wel bewoont met volcke ende heeft bi ses duysent heertsteden. Die huysen zijn ooc goet gelijc onse huysen, sommige die drie oft vier .M. ducaten weert zijn. Die stadt {==29r==} {>>pagina-aanduiding<<} [en] heeft gheenen muer rontom haer. Ten [n]aesten op een vierendeel van eender milen vander stadt, is een geberchte daer in is die strate gehouden met groten costen, daer clommen wi op die pleyne ende effenheyt, ende die gheberchten zijn die mueren deser stadt ende si wert gheregeert van een soudaen een van den vier broeders, ende is van den gheslachte Machometi, ooc onderdanich den groten soudaen tot Alkeyro. Op den xvij. dach van Meye toghen wi in die voorghenoemde stadt Mecha tegen den opganck der sonnen dat is int oosten, ende clommen daer na opwaerts bouen op dat plat lant aen der siden tegen tsuyden, daer zijn twee gheberchten ende tusschen beyde staet den wech ter poorten waerts. Op die ander side daer die sonne op gaet, daer is een ander gheberchte ende een dal, door [d]en seluen wech gaetmen op den berch daerop men den offer brenghet. Ende Abraham soude op den seluen berch alsomen seyt sinen sone Jsaac hebben willen offeren, ende die leyt bi acht oft thien milen vander stadt, in die hoochde, ontrent drie steen worpen weechs ongheuaerlijc van bisonder steenen, ende nochtans gheen marbersteenen. Ende op die hoochde des berchs staet een heydensche kercke, na haer maniere ghetimmert, die heeft drie thoorenen Ende onder aen den seluen berch zijn twee poelen ghemaect daermen water mach behouden, die een heeft die Charoana van Alkeyren, die ander Charoana van Damasco, toe behoorende. Dat water wort vergadert vanden regen seer wijt, ende daer gheuoert tot zijnder tijt. Hier na willen wi segghen van den offer der heydenen so si plagen te doen, onder aen den berch. Als wi quamen in die stat vonden wi daer Chaorana van Alkeyro, die was bi acht daghen daer voor ons ghecomen Want si den wech die wi gheuaren waren niet en trecken, ende in der seluer Chaorana waren .lxiiij. duysent camelen ende hondert mamaluyken, hoe wel dattet een groote somme is daer af men wel verwonderen mach, so yst nochtans inder waerheyt also. Dit lant ende dese stadt is geheel onuruchtbaer, ende daer en wasset boom noch cruyt noch dies ghelijck Men seyt dat dat aertrijc daer ronts omme is veruloect Daer is ooc groot ghebrec vlietende waters, ende dat is daer seer dier als men des waters eens op eenen dach ghenoech hadde te drincken, dat soude costen bi vier quertrijn. Ende een groot deel van haerder neeringhe coemt hem luyden van Alkeyro, ende op die roode zee, daer is een poorte bi veertich milen weechs van der stadt gheleghen, die si heeten Zida. Daer coemt oock veel nootdruft van die vruchtbare Arabia ende Ethiopia. Wi vonden tot Mecha een grote menichte van pelgrims, die daer waren ghecomen wt Ethiopia, wt cleyn ende groot Jndia, wt Persia, wt Syria, ende wt veel ander landen ende palen, also dat ic soe veel volcx aen gheen plaetse noyt ghesien en hebbe, een deel in comenschap, ende een deel in pelgrims wise om hier ghenade te soecken, daer ghi hier na af hooren sult. Dat veerthienste capittel seyt vander coopmanschap tot Mecha, oock van haer ghenade, die de heydenen daer selue soecken. TEn eersten willen wi segghen vander coopmanschap te Mecha die daer coemt van veel plaetsen, bisonder wt groot Jndien, daer comen seer veel edel ghesteenten ende peerlen, ende voer al specerie, daer comen ooc die mooren wt Ethiopia ende sonderlinghe wt neder Jndien, van eender stadt Bange hella ghenaemt, veel catoens ende doec daer af ghemaect, ende siden, alsoe dat in deser stadt Mecha een seer grote hanteringe is. Die heydenen reysen oock pelgrimagie tot dier heyligher stadt om ghenade ende aflaet der sonden aldaer te halen, daer om si aldaer comen, Ende int middel vander stadt staet eenen {==29v==} {>>pagina-aanduiding<<} schoonen huepschen tempel ghelijc bi nae Colisco te Roomen, niet van ghehouwen steenen, maer van ghebacken steenen ghetimmert ende ghebout, in die ronde, yst ghewelft, ende heeft rontom wel .lxxx. oft hondert doren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jnden eenen ganck des voorghenomenden tempels gaetmen af twaelf oft vijfthien trappen van marbersteen, in den seluen inganc zijn veel mannen Jndianen ende heydenen die saey ende ander cleynheyt vercoopen ende anders niet. Ende als men die trappen af climt, so sietmen den tempel rontom beleyt ende bedect met goude ende grote costelijcheyt, ooc onder die welfsels, zijn bi vier oft vijf duysent personen, mans ende vrouwen die daer vercoopen alderley costelicheyt van menigherley soerte, ende een goet deel des puluers om te behouden die doode lichamen der menschen, want van hier worden si gheuoert in alle landen der heydenen Ende voorwaer men en can niet wtspreken die soeticheyt des ruecx, diemen ontfanget in desen tempel, want met alsulcker manieren meynen si den Machomet grote eere te bewisen, Op den .xxiij. dach van meye, dan begint dese beuaert, daer mede si hopen hem luyden deelachtich te maken der ghenaden ende aflaets. Midden inden tempel die daer op is ende ongedect, ende binnen effen, ende in midden staet eenen thoren. Die grootheyt des seluen thorens is vijf oft ses screden, op elcken hoec daer om ghespannen een reyn siden cleet, eens mans lengde hooge. Daer is ooc een silueren dore, da[er] dore men in gaet in den thoren, op elck[er] siden des thorens staet een vat ghelijck een becken, welcke si segghen dat vol balsems is, dat thoontmen op den pinxsten dach ende dat is, als si seggen, een deel des schats vanden groten soudaen. Op alle die hoecken thorens is in elcken winckel eenen rinc. Ende altijt op den .xxiiij. dach van mey begint al dat volc, ende gaen seuen mael om den thoren, ende elcke reyse cust ende roertmen den seluen rinc in den winckel ende eenen yegheliken rinc bisonder. Ontrent .x. oft .xij. screden van desen thoren is eenen thoren ghemaect ghelijc een capelle bi ons, ende noch drie oft vier thorreckens ront daer aen. Jnt middel des seluen thorens is (als si seggen) een schoon fonteyne met ghesouten water, diep wel lxx. ellen. Daer bi staen vijf oft ses mannen daer toe gheordineert, ende die scheppen water voor dat volc, ende als een seuenmael om den thoren ghegaen heeft, so gaet hi tot den water, ende hout hem met den rugghe onder den eemer, ende laten hem drie mael daer mede beghieten vanden hoofde bouen af al zijn si ghecleet met siden ende costelike cleederen ghelijck ick oock selue ghesien {==30r==} {>>pagina-aanduiding<<} hebbe. Ende spraken daer toe Biz milen crachman erachim, stofor la, aladin, dat is in duytsche. Dat si in den naem gods. God vergheue mi mijn sonden, ende meynen dat alle haer sonden bliuen in dit opghetrocken water. Si segghen ooc dat desen thoren daer si omme gaen, dat eerste huys gheweest is dat Abraham gheboudt ende ghetimmert heeft, ende also gaen si door dat dal van den voorscreuen berch, daer ic te voren af gheseyt hebbe ende bliuen aldaer twee daghen ende eenen nacht, ende als si onder aen den berch zijn, so doen si haer offerhande ghelijc hier na ghescreuen staet. Dat .xv. capittel seyt hoe si haren offer tot Mecha doen oft volbrenghen. DAer om dat die nieuwe ghehoorde dinghen den edelen verstande lustich zijn om hooren den seluen vorder te berechten, so wil ic ooc bewisen, hoe si plegen haren offer te volbrengen tot Mecha, een yeghelijck man oft wijf, dooden op dat weynichste twee oft drie, sommighe vier oft ses castrons, dat maect een alsulcken grote somme, dat ic gansselijc ghelooue, dat den eersten dach ghedoot worden wel dertich duysent castrons, die sniden si tegen der sonnen opganc, ende een yeghelijc gheuet dat om gods wille den armen lieden, dier ooc wel is als si meynen dertich duysent. Die maken eenen groten put inder eerden ende doen daer in mesch van den cameeldieren, ende maken een vier, ende wermen dat vleesch een weynich daer bi ende also eten si dat, ende also yst wel te gheloouen dat die arme menschen meer daer comen van honger, dan si doen van des aflaets weghen, want het is een arm allendich volc. Want wanner wi ons concommeren, die wi wt Arabia ghebracht hebben ghegheten hadden, ende wi die scellen daer af voor ons henen wierpen, soe stonden daer altijt veertich oft vijftich personen, ende vochten om dat ghene wi wech wierpen. Des anderen daechs stont een vanden ouersten haers gheloofs op die hoochte van den voorscreuen berch ende dede een predicatie tot alle den volcke ontrent een ure, ende riep tot den volcke in haer sprake, ende seyde, si souden beweenen haer sonden, ende riepen tot hemluyden met luyder stemmen. O Abraham die wel ende liefghetal is gheweest bi god. O Jsaac wtuercoren van god ende een vrient gods, bidt god voor dat volc des propheten, ende als dan hoort men een seer groot ghescrey ende weenen. Ende doen hi die predicacie volbracht hadde, doen hief op die Chaorana, ende liep al in die stadt Macha met groten rumoer, want op ses milen weechs na waren ghecomen wel .xx. duysent Arabiskens om die Choarana te beroouen, oft wat af te breken. Ende als wi comen waren op die helft van onsen wege, neuen dat gheberchte daermen den offer doet, vonden wi een muerken vier ellen hooghe. Onder bi dat muerken lach eenen grooten hoop cleynder steenkens, die daer gheworpen waren vanden volck, die daer voorbi gaen tot alsulcker meyninghen ende seyden, ter seluer tijt, als Abraham sinen sone Jsaac op desen berch heeft god willen offeren, so is Jsaac sinen vader na ghegaen, daer is onder bi dit muerken, die duyuel tot hem ghecomen in die ghedaente van sinen goeden vrient, ende heeft tot hem ghesproken, waer wilt ghi henen gaen mijn goede vrient? Jsaac antwoorde hem Tot minen vader Abraham, die wacht mijnder aen die plaetse. Doen sprac die duyuel, en gaet daer niet mijn lieue sone, want dijn vader wil v gode offeren ende sal v dooden Doch antwoorde Jsaac, laet hem dat doen, yst die wille gods so geschiedet. Daer schiet die duyuel van hem, ende een weynich daer nae so quam hem die duyuel weder om teghen, int schijn van sinen goeden vrient, ende sprack weder om die selue woorden. Soe segghen si dat hem Jsaack thoornichliken antwoorde ende nam eenen steen, ende heeft {==30v==} {>>pagina-aanduiding<<} den duyuel daer mede int aensicht gheworpen. Ende also worpen si steenen tot den seluen muere, om den duyuel te steenighen Ooc saghen wi bi der straten, bi veertich oft vijftich duysent duyuen, ende si seggen dat die zijn vander aert der duyuen die met Machomet ghesproken heeft int schijn des heyligen gheests. Die selue duyuen vlieghen door die gheheele stadt waer si willen, ghelijc totter plaetsen daermen coren en ander rijs vercoopt, ende het en derf hem niet gheweygert worden, daer en gaetse niemant soecken noch dooden. Waert datter yemant desen duyuen leet dede, dat soudemen houden voor een groote sonde ende men spijstse ooc midden inden tempel met oueruloedighe spise. Dat .xvi. capittel seyt vanden eenhoren tot Mecha, diemen weynich vindet in ander plaetsen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP een ander plaetse des tempels in een mueragie daer zij in ghesloten twee leuende eenhoornen. Eenen eenhooren die schadtmen voor een wonderlijck dinck, ghelijct ooc voorwaer is. Van die ghesteltenisse wil ic seggen, het is groter dan een wel ghewassen vuelen bi dertich maenden oudt, ende dat heeft eenen hooren int voorhooft bi drie ellen lanck. Dat ander was cleynder ende hadde eenen hooren drie spannen lanc, zijn verwe is ghelijck een doncker bruyn peert, ende hebben een hooft ghelijc eenen hert, eenen langhen hals met gecrolt hayr dat op die een side hanget, cleyn beenen opgherecht ghelijc eenen bock, zijn voeten ghesplet voor ende die clauwen ghelijck een gheyte. Ooc bisonder hayr op dat achterste deel der beenen. Jck ghelooue oock wel voorwaer dattet een vry wilt dier is, ende die dieren waren gheschoncken den soudaen tot Mecha voor dat schoonste ende selsaemste dinc vander werelt, ende voor eenen rijcken schadt van eenen coninc der Moren wt Ethiopia die met den soudaen tot Mecha vrientschap begheerde. Dat seuenthienste capittel seyt van sommighe toevallen van Mecha, van der poorten Zida aen die roode zee. MJ coemt inden sin v te vertrecken ende te vermanen sommighe auontueren die mi gheschiet zijn ende mi oorsake gauen te vlieden vander Chorana, als ic was ghegaen inder stadt om wat dincx te coopen voor minen hooftman so wert ic bekent van eenen heyden, die sach mi recht int aensichte ende sprac tot mi Jnte mename dat is. Uan waer zijt ghi? Jc antwoorde hem Jc ben een heyden. Doe sprac hi (Jnte chede {==31r==} {>>pagina-aanduiding<<} us) dat is. Het en is niet waer. Doen sprac ick. Orazalna ennez muz lema (Dat is bi also vele) bi dat hooft Machameti so ben ic een heyden. Hi antwoorde mi (Tale bey thane) Coemt met mi thuys, also ghinck ic met hem. Doen ic in zijn huys quam, so begonde hi met mi walschs te spreken Jc kenne v wel dat ghi gheen heyden en zijt. Segghet mi van waer ghi zijt, ende hi seyde tot mi hoe hi tot Genua gheweest hadde, ende te Uenegien, ende gaf mi licteekens ghenoech dattet waer was, als dat ic van herten vrolijck wert. Als ic dat van hem hoorde, seyde ic hem, hoe dat ic een romeyn was, ende tot Alkeyro tot eenen Mameluyc ghemaect was. Als hi dat van mi vernam so was hi wel ghemoet, ende dede my seer groote eere. Ende daer om dat ic inden sin hadde veel plaetsen voorder te besoecken, ende te reysen, so begonde ick voorder met hem te spreken, oft dat die stadt Mecha ware daer men so veel al die werelt doer af seyt. Ende ic vraechde hem oft daer ooc so vele edel ghesteente ende specerie, ende so menigherley coopmanschap te coop was, ghelijc ic dicwils verhoort hadde. Ende dat gheschiede al wt die oorsake ghelijc hi mi ooc seyde, ende ic wt sinen monde vernam, die mare, daer af ick ooc eens deels wel kennisse hadde. Want het was mi wel kennelijc, dat die cooplieden niet meer so vele te Mecha en reysden ghelijc si plagen te doen, om dies wil dat die coninc van Portegael een heer was van sommighe landen, ende op der zee Oceanum ende aen Persen. Daer begonste hi my die oorsake van woorde te woorde te segghen, waerom die cooplieden niet meer so veel tot Mecha en quamen. Doen hi mi dat al gheseyt hadde, ende hoe een coninc een christen tot Portegael daer af die oorsake was, hoe wel ic daer in van haren onghelucke groote vruecht hadde, so gheliet ic mi nochtans als oft mi van herten leedt gheweest hadde, ende voor haer luyden een misual ware, dat alsulcken costeliken lant soude bedoruen wesen van den coninck van portegale, daer mede hi meynde dat ic een viant der christenen ware. Doen seyde hi mij die sake noch breeder, ende berechte mi van alle dingen wat ic van hem begheerde te weten, also badt ic hem ende seide. Menaha mealhabi, dat is. O mijn lieue vrient, ic bidde v gheuet mi raet hoe ic ontulieden mach van dese Choarana, want minen wille ende meyninghe is te besoecken meer landen ende conincrijcken die der christenen viant zijn, so souden si van mi weten ende leeren verstant van crigen teghen die christenen, si souden mi doen halen al hier tot Mecha. Doen sprac hi. Bi dat hooft des propheten. Segget mi wat condy maken. Doen seyde ic hem. Jc waer die alder beste meester om te maken grote bussen. Doen hi dat hoorde, sprack hi Machomet si altijt gheloeft, die ons alsulcken man toe ghesonden heeft te dienste den heydenen die van god zijn. Also verberch hi mi in zijn huys, bi zijnder vrouwen, ende badt mi dat ic door minen hooftman, hem soude verweruen, dat hi .xv. camelen met specerie wt Mecha driuen mocht, dat dede hi daer om, dat hi geenen tol betalen en dorste, dat is dertich serphien gouts, die soude hi den soudaen daer af hebben moeten gheuen. Doe gaf ic hem antwoorde, waert dat hi mi behouden mocht in zijn huys ende aldaer verberghen so woude ic hem vry maken tegen hondert cameelen in dien hi so vele dede want die Mamaluken hebben also die vriheyt. Doen hi dat hoorde was hi geheel wel te vreden. Doe gaf hi mi daer na een onderwisinge, hoe ic mi daer toe scicken ende houden soude, hi gaf mi ooc kennisse ende recommendacie aen eenen coninc die daer woont in groot Jndia die ghenaemt was die coninc van Decham. Tot zijnder tijt sullen wi voorder seggen van dien coninc. Nv eenen dach te voren eer die Charoana wech voer van Mecha, verberch ic mi in zijn huys op een hey- {==31v==} {>>pagina-aanduiding<<} melike plaetse. Ende alst nv tegen den morgen was twee vren voor den dage, so ghinghen door die stadt een groote menichte met instrumenten, om te singhen op haer wise ende maniere, ende met trommelen door alle straten, dat alle mamaluycken, bi der straffenissen haers lijfs ende leuens op haer peerden souden sitten, ende weder haren wech nemen souden na Syrien. Doen ic dat ghebot hoorde dattet so strenghelijc gheboden wert, so bedroefde ic mi van herten, ende menichmael beual ic mi der vrouwen vanden huyse. Te voren god den here dat hi mi soude helpen wt deser noot. Des morgens op eenen pinxten dach so reysde die Choaranae met den seluen tooch mijn weert ooc wech, ende liet mi thuys bi zijnder vrouwen met beuel, dat si mi den naesten vridach met goeder ordinancien, in dat Choarana, die daer gaet tot der poorten Zida, dat zijn veertich milen weechs, helpen soude. Die vrientscap ende gheselscap, die mi dese vrouwe dede en can ic niet wel gheseggen, ende sonderlinge een haers broeders dochter vijfthien iaren out wesende, beloefde mi hadde ic aldaer willen bliuen, si soude my rijc maken. Maer om des perikels wille, beloefde ic haer om mijnder reysen wille, als ic weder quame op een ander tijt, so woude ic al doen dat si begheerde. Als die vridach comen was, so reysde ic met die Chaorana wech, niet met cleynder onrusten ende hertleyt, om der vrouwen wille, die daer weenden ende claechden mijn afscheyden ende wech reysen. Op dien middernacht quamen wi in een dorp der Araby, daer bleuen wi dien gheheelen nacht, tot dattet weder dach wert. Des anderen daechs braken wi weder op, ende toghen tot der middernacht ende quamen tot aen die ghenoemde poorte tot in die stadt Zida. Dat achthienste capittel seyt vander poorten Zida ende van der rooder zee. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HOe wel dat dese stadt gheen mueren om haer en heeft so staender nochtans in veel schoone huysen seer na onser manieren ghebout, welcke wi int cortste willen begripen. Dit is een stadt van groter neeringen ende hanteringen want daer te lande ende te water een groot volc coemt van den heydenen, ende daer en behooren christenen noch ioden te comen Als ic in die stadt comen was, so ghinc ic inden tempel, daer in ende daer bi waren, bi .xx. of .xxv. duysent armer menschen, die ghewesen waren op den aflaet van Mechia die weder om tot huys varen wouden, also berch ic mi in eenen hoec des tempels, ende onthielt my daer met weynich spisen .xiiij. daghen, liggen= {==32r==} {>>pagina-aanduiding<<} [de den gheheelen dach op der eerden met minen cleederen ghedect, clagende dat ic grote pine hadde in mijn mage ende in mijn lichaen. Sommige cooplieden die daer voorbi ghingen, vraechden wie ic was so seyden die arme luyden die om mi stonden, het is een arm heyden ende die wil steruen Op een auont ghinc ic wt den tempel, ende ic cocht te eten, want ic goeden lust hadde te eten, want ic den voorgaenden dach niet meer dan eens een weynich gheten en hadde. Dese stadt wort gheregeert door eenen heere eenen broeder Baracher, des soudaens tot Mecha maer onderdanich den grooten soudaen van Alkeyro, ende daer af en is niet veel sonderlincx te seggen, si zijn heydenen, ende dat lant en brenget gheenderley vruchten, nochtans heeftmen aldaer neeringen ghenoech wt Alkeyro datmen daer brenget, vander vruchtbaren Arabien, ende van ander plaetsen Daer is ooc groot ghebreck ende dierte van suet water. Die roode zee die coemt tot aen die huysen der stadt, die heeft vijf hondert heertsteden, een ongesonde lucht, daer wt ic ooc een groot deel siecken daer sach. Na die .xl. dagen, so bestede ic met eenen patroon van eenen schepe die woude wesen in Perssen, ende in der seluer poorten waren wel hondert schepen Uan daer binnen drie daghen trocken wi op ons seyl, daer om ic seer verblijt was, dat ic ongemelt wt der stadt quam, ende van daer scheepten wi ouer die roode zee. Dat .xix. capittel seyt van die roode zee, ende waer om datter niet goet varen en is. HEt is te weten dat die roode zee is gelijc een ander water, ende niet root en is ghelijc men meynt, dan dattet root sant heeft, daer op voeren wi eenen dach tot dat die sonne onder was, om der clippen ende steenrootsen die daer in zijn ende dies ghelijc deden wi alle daghe, tot dat wi quamen in een eylant datmen noemt Chameran, van daer machmen wt varen dach ende nacht seker sonder sorghe oft perikel. Dat ander boeck seyt van dat vruchtbare Arabien. Dat eerste capittel seyt vander stadt Gezan ende van haerder vruchtbaerheyt. NAdien wi nv vertelt hebben die plaetsen seden ede steden des volcx ende lants der woesten Arabien opt cortste. So is mi liefliker te scriuen vanden vruchtbaren, dat si noemen die salige Arabia. Na ses daghen die wi gheuaren waren quamen wi in een stadt die ghenoemt is Gezan die heeft een schoon poorte der zee, daer vonden wi .xlv. schepen staen van menigherley landen, ende die selue stadt hout haer den meestendeel met crige op der zee, ende hoort eenen heere die een heyden is onder worpen, ende heeft een vruchtbaer aertrijc rontom, van alle vruchten ghelijcsi bi ons wassen, gelijc wijndruyuen amandelen ende arian appelen, ende goet looc ende alle ander ghelike vruchten, seer goet om appetijt te hebben ende te crighen. Die menschen in deser stadt gaen meestendeel al naect, ende leuen heydensche wise. Die stadt heeft oueruloedicheyt van coren, gersten, rijs, ende vleesch, daer bleuen wi drie dagen, ende versagen ons met spise na onser nootdruft. Dat ander capittel seyt van sommich volck datmen noem Baduin. ALs wi scheyden van Getan so voeren wi vijf dagen dat wi altijt dat landt int ghesichte hadden, op den anderen dach daer na sagen wi wooninghen op die slincker side der zee daer landen wi aen ende onser .xiiij. personen clommen opt lant, om ons nootdruft ende ander dingen te coopen om ons ghelt. Maer haer antwoorde was dat si steenen met slingheren opt schip werpen, ende meynden ons die staende wateren te benemen, ende haerder was meer dan hondert personen, ende hoe wel onser maer .xiiij opt lant en waren, vochten wi met hem luyden nochtans meer dan een vre, ende daer bleuen van haerders siden meer dan .xxiiij. dooden ende die ander gauen alle gader die vlucht {==32v==} {>>pagina-aanduiding<<} si waren al naect ende si en hadden gheen ander gheweer dan die slingheren ende coluen, doe namen wi opt lant wat wi vonden, calueren ende goede hinnen Ende ouer twee oft drie vren, hadden si vergadert die inwoonders des lants, also datter haerder was bi ses hondert, daer om moesten wi achterwaerts wiken tot in ons schip, ende reysden metten seluen van daer wech. Dat derde capittel seyt van den eylande Chameran aen die roode zee. NA dien seluen dach namen wi den wech te varen, teghen een eylant ghenaemt Chameran, welcke schijnt te hebben om hem thien, oft twaelf milen landts, ende een stadt die in haer heeft bi twee hondert heertsteden bewoont van den heydenen. Si hadde ooc een goede poorte der zee teghen dat lant ghelegen, dat bi acht milen weechs daer af leyt, daer hebben si snel water ende vleesch ghenoech, ende men maect daer oock in dat schoonste sout dat ic oyt ghesien hebbe. Dat eylant is onderworpen den soudaen oft den coninc van Aman dat is van die vruchtbare Arabien, daer bleuen wi twee dagen, ende namen daer na onsen wech, na den stroom van die roode zee. Doen wi die na gheuolcht waren, doen docht ons dat wi waren in een besloten bewaernisse, want dit gat scheen bi vier milen wijt, ende op die rechte hant is dat aertrijc aen die zee bi nae thien screden wijt ende nochtans onwadelbaer,oftmen mach daer niet op gaen so verre alsmen sien mach. Op die slincke hant is een hooge steenachtich gheberchte. Jnt middel des waters quamen wi tot eender cleynder Jnsulen oft eylant, woest ende niet bewoont datmen heet Bebinendo. Ende wie daer varen wil totter Zeyla, moet hem houden op die rechte hant. Also namen wi voort tot Aden te varen, ende hadden altijt dat eertrijc int ooghe Ende van dit voorgheseyde eylant Bebinendo quamen wi tot der stadt Aden in drie [da]ghen ende eenen haluen. Dat vierde capittel seyt vande stadt Aden ende van sommighe ghebruycken der cooplieden. ADen is een stercke vaste stadt des ghelijcken ic noyt ghesien en hebbe, si is aen twee siden ghemuert, ende aen die ander twee siden heef si bouen maten groot gheberchte, daer op liggen vijf goede sloten, ende die stadt leyt al inden effenen gront ende daer in zijn vijf oft ses duysent heertsteden oft huysen. Ten twee vren der nacht houtmen eerst die merct, om der groter hitten wille die daer is, ende eenen steen worp weechs vander stadt leyt een seer sterc slot, onder aen den berch. Dese stadt is seer schoon ende die opperste hooftstadt in die vruchtbare Arabia, ende aldaer worden alle die scepen, die wt Jndia, Ehtiopia ende wt Persia comen opghehouden, ende wat in Mecha varen wil, die moet in dese hauene landen ende also haest als een scip in die poorte oft hauen varen wil, so comen des soudaens dienaers ende officiers, ende vragen van ware si comen gheuaren, ende wat si met hem luyden voeren, ende hoe lange dat is dat si zijn wt gheuaren, ende hoe veel persoonen dat in een yeghelijc schip is, ende na dien si alle dinc ondersocht hebben, so nemen si in haer den mast ende dat seyl, dat dexel, ende den ancker ende draghen alle dinck inder stadt. Dat doen si daer om, dat si sonder betalinghe des tols niet en moghen wech varen, die groot is want den Soudaen die stadt toe behoort. Dat vijfde capittel seyt van Ludowico Vertomanus hoe hi ghevanghen wert. DEs anderen daechs als ick in die stadt was ghecomen quam mi eenen grooten vaer ende anxt aen, want een die met mi gheuaren quam sprac tot my. Ghi christen hont ende honts sone, dat hadden sommighe heydenen ghehoort ende vernomen. Uan stonden aen vielen si mi aen, met grooter thoornicheyt, ende vinghen mi {==33r==} {>>pagina-aanduiding<<} leyden mi voor dat pallays des Uici soldaens oft stadthouder. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maer die soudaen en was inde stadt niet ende terstont hielden si eenen raet datmen mi dooden soude, ende seyden dat ic was een verspieder, ende een verrader der Christenen, want die coninc van Portegale dese prouincien ofte plaetsen eens deels met crighe becommerde. Si zijn den christenen wtermaten groote vianden, maer aenghesien dat die soudaen in deser stadt niemant en hadde doen dooden, so ontsagen si mi daer om te dooden, ende so hielden si mi vijf oft ses daghen gheuanghen met .xviij. pont ysers aen mijn voeten, maer omtrent den derden dach, als ic gheuanghen wert so quamen gheloopen bi veertich oft vijftich heydenen opt pallays, ende seyden hoe dat si van sommige schepen der portugeloosers ontloopen ende wt gheswommen waren. Daer ghinc dien roep dat ic een van die portegheloosers was, ende daer ghecomen was om die stadt te verraden. Ende sommige liepen op dat pallays met wapenen, in haren handen om mi te dooden, maer die almachtige god gaf ghenade dat die ghene die mi te bewaren hadde, die duere toe sloech ende van desen oproer so quam die geheele stadt int harnas, ende begheerden datmen mi ende mijn mede ghesellen die bi mi gheuangen laghen dooden soude, ende sommige die waren daer teghen. Ten lesten so quam des soudaens stadthouder, ende die belette dat wi niet ghedoot en werden. Daer na binnen ses oft seuen dagen sandt die soudaen om ons, also worden wi voor hem gheuoert op camelen met stercken boeyen aen die voeten, ende waren also acht dagen op die strate, daer na werden wi voor den soudaen ghebracht, in een stadt ghenaemt Rahda. Als wi nv quamen inder seluer stadt, daer monsterde die soudaen wel met .lxxx. duysent mannen, want hi woude eenen slach doen met eenen anderen soudaen, in een stadt ghenoemt Sana, ghelegen van Rhada drie dachreysen. Dese stadt leyt ten deel in die bergen, ende een deel ten platten lande, vast ende schoon, ende een oude stadt, rijc van lieden ende van goede. Ende als wi nv voor den soudaen ghebracht werden, vraechde hi mi van waer ic waer Ende ic antwoorde hem Ana letro iasidi anaigi aflaem meueltheyro anegi medina talnabi et me cha et ba danigi bledheech culragel calem in te sidi seic hiasidi auebdech in te maars sidi ane musolimin. Dat is, van waer sidy, ende wat is v hanteringe, doen antwoorde ic hem, hoe dat ic was een romeyn, ende een mamaluc ghemaect was tot Alkeyro, ende was gheweest tot Medina bi der begrauenissen {==33v==} {>>pagina-aanduiding<<} des propheten ende ooc tot Mecha ende quamen om te besien zijn heerscappie, want ic in Syrien ende al omme heb hooren segghen dat ghi zijt heylich, endei c geloofs wel dat ghi zijt heylich, ende ghelouelijc so sult ghi weten dat ic gheen verspieder noch verrader der christenen en ben, maer een goede heyden ende dijn vercochte knecht. Doen sprac die soudaen tot mi seggende Leila illala Machumet resulla la, ende dat en conde ic niet spreken noch ghesegghen, hoe wel ict voormaels wel hondertmael gheseyt ende ghesproken hadde, moghelijc het was also die wille gods, oft die vreese die my ouer quam. Uan stonden aen beual die soudaen dat ic in eenen kercker soude gheleyt worden, ende dat men mi neerstelijc soude bewaren met sommige mannen van .xviij. sloten,datter altijts vier mannen souden bliuen voor elcke duere, ende alle vier dagen quamen dan ander vier mannen ende die eerste ghingen wech also hielden si haer ordinancie, ende also bewaerden si mi drie maenden lanc sonder eenige ander spise te gheuen dan weynich broots des morghens ende eens des auonts, dat ic wel des daechs sesmael so veel ghegeten soude hebben ende hadde ick waters ghenoech ghehadt, so hadde ic beter te vreden geweest. Na twee daghen trac die soudaen te velde om die stadt Sana te winnen met den volcke, ende alder rustinghen. Onder dat selue volc seyden si mi waren wel drie duysent mannen al christen kinderen, wt priester Joannes lant, die in dat selue lant ouer acht oft neghen iaren vercocht waren, die laetmen leeren ter wapenen ende die zijn tot bewaringhe gheordineert van des soudaens lijf, ende si worden meer gheacht van manlijcheyts wegen van dat gheheel heyr geacht wert, want dat anderdeel was die meestendeel naect, met eenen linen liue in die stede van eenen mantel ghecleet. Ende also si trecken in eenen strijdt, so ghebruycken si sommige taetschen schilde, oft ront van twee ossen oft coe huyden leyr op malcanderen ghelijmpt, inder grooten ghelijc eenen bodem van eenen vate, die dragen si in die hant, ende in die ander hant een cort breet sweert ende ghecleyt met rooden swilch oft ander verwe met catoen ghenaeyt oft ghestict. Ghemeynlijc so dragen si ooc slingheren om daer mede te worpen, die binden si om haer hooft, ende daer onder eenen bout van eender spannen lanc, die heeten si mesueck daer branden si die tanden mede. Ende ghemeynlijc die mannen van .xl. oft .L iaren draghen twee hoornen ghemaect van haren hayre, ghelijck die gheyten. Die soudaen voerde met hem in dese reyse oft strijdt tot sinen behoef bi vijf duysent camelen gheladen met tenten ende ander dinghen daer toe dienende, ende die selue stricken van catoen ghemaect. Dat seste capittel seyt van die coninghinne, hoe dat si Ludowicum verloste vander gheuanckenissen. ALs ic nv sach die rustinghe ende dat crijchs volc wech riden, so gaft my een weynich verblidingen in mijnder gheuanckenissen, daer af ic voorder segghen wil. Jn deser stadt was een van den drie vrouwen oft wijfs des soudaens die woonde daer met .xij. oft .xiij. schoonder ioncfrouwen, in haer pallays. Der seluer vrouwen verwe is meer swert dan ander werwe, die hadde mi ghesien, doen ic gheuangen ghebracht wert. Als die coninc wech ghereden was, soe maecte si ons wat beters om te eten, ende en werden ooc so strenghe niet meer ghehouden noch ooc gheuanghen, het welck wi oock wel lieden mochten ende begheerlijc waren. Als wi dat nv mercten so maecte ic ende mijn gheselle, ende oock een heyden die ooc bi ons gheuanghen lach menigerley aenslaghen tot onser vertroostinghe, ghelijc nv oock ghelucte, ende dochte ons oock goet te zijn dat onser een soude wesen ghelijc eenen sot, op auontuere oft alsoe onser een wt {==34r==} {>>pagina-aanduiding<<} mocht ghelaten worden, ende den anderen te beter hulpe mochte bewisen, daer viel dat lodt op mi, ende doen ic dat aenghenomen hadde, so wast noot dat ic ooc dede ghelijc eenen sot toe behoort {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dit selue vernam die coninghinne, die maecte dat ick wt ghelaten wert, maer nochtans moest ic altijt metten boeyen aen die voeten gaen Maer voorwaer mi gheschiede somtijts wee ende verdriet, sonderlinge van den boeuen, ende ander ghesinne, die mi somtijts xl. oft .L. na liepen, die mi weder om dreuen ende met steenen na mi worpen, des ghelijc ic ooc dede ende droech ghemeynlijc steenen bi mi, die schoot ic wel in mijn hemde. Die coninginne lach in die veynster met eender ioncfrouwen, des smorgens verlangede si om met my te spreken, ende te sien hoe dat hofghesin ende die cooplieden met my ommeghingen. Jc mercte wel der coninghinnen wille, ende in der sotternien so tooch ic dat hemde wt, ende liep also naect ende bloot tot der coninghinnen, die hadde een welbehagen daer in, ende en woude niet dat ic so terstont van haer soude scheyden ende dede mi goede spise halen om te eten, also dat ic triumpheerde ende wel te vreden was, ende si seyde, slaetse als si v quaet doen ende ooc op die beesten, ende in dyen dat ghise doot slaet, dat si haer schade. Also ghinc ic op een tijt doort hof ende pallaeys, ende vant eenen castrom seer groot, diens steert was wel .xl. pont swaer, den seluen greep ic, ende vraechde hem oft hi een heyden, christen, oft een iode ware, ende daer na sprac ic tot hem, het ware een heyden, ende sprack Leila illalla Machomet resullala. So stont hi daer ghelijc een pacientich dier dat niet spreken en conste, daer nam ic eenen stock ende sloech hem die voeten alle vier af. Daer loech die coninghinne mede, ende gaf mi daer nae drie dagen van desen vleessche te eten Also dat mi dochte, ic en hadde noyt badt gheleeft ende beter vleesch ghegheten. Ouer drie dagen daer na doode ic eenen esel, die dat water int pallays droech, in dier manieren ghelijc ic met den castron ghedaen hadde, daer om dat hi hem tot gheenen heyden en woude laten maken, ende ic dede ooc also eenen iode, dien doude ic also, dat ic hem voor doot liet liggen.Maer op eenen morgen stont woude ick doen ghelijck ick te voren ghedaen hadde, ende so was daer een die een opsien ende hoedinghe op mi hadde, om te besien wat ic doen woude, die seyde tot mi. Ghi cristen hont ende honts sone, daer werp ic hem met steenen, also keerde hi hem om met alle zijn boeuen die hi ghecrigen conde, ick wert vast seer gheworpen met eenen steen op mijn borste, dat mi een wile {==34v==} {>>pagina-aanduiding<<} den adem docht vergaen, also en conde ic hem niet wel gheuolghen, ooc om die sware ysers die ic aen die voeten hadde, also nam ic die vlucht na die gheuanckenisse, maer eer ic daer toe quam, so raecten si mi met eenen anderen steen achter op mijn schouderen, die mi seerder dede dan den eersten ende hoe wel ic mi voor hem luyden hadde mogen wachten, so woude ic nochtans mijn sotheyt openbaren, ende ghinc in die gheuanckenisse. Terstont vermaecten sise ende sloten mi den wtganc van der gheuanckenissen met veel groote steenen, ende lieten mi also daer in ligghen twee daghen ende twee nachten lanc, sonder eten oft drincken Also dat die coninghinne ende die ioncfrouwen twifelden, oft ic doot oft leuende waer So lieten si die duere weder op breken, ende die honden mijn bewaerders, brochten my steenen toe, ende spraken eet dat, dat is soe soet als suyker, ende sommighe gauen mi wijn besien, die waren met stront gheuult. Op den seluen dach lieten sommige cooplieden twee mannen bi mi comen, die waren bi hem luyden voor heylich ghehouden in dier manieren ghelijc bi ons die Carthuysers zijn, die houden haer wooningen in berghen ende holen,daer wert ic voor ghebracht. Die coopluyden der stadt vraechden den twee mannen, wat si van mi hielden ende wat ic ware, oft ic sot oft heylich ware Die een van hen luyden sprac, ic houde hem voor heylich. Die ander sprac ic houde hem voor sot, en stonden in deser disputacie, bi een vre. Op dat ic mocht van hen luyden verlost worden, so raepte ic dat hemde op, ende stiet op hen luyden alle beyde ende riepen Migenon, Migenon, suffi maffi. Dat is so vele gheseyt, hi is een sot, ende niet heylich. Die coninghinne die bouen aen die veynster lach met haren ioncfrouwen die dit al sach, die begonste te lachen ende sprack. O ach ala, o razaal nabi aderagel maphe roma methalon (dat is) bi den goeden god ende thooft van Machomet, so is dese die quade man der werelt. Als die morgen stont quam so vant ic den ghenen die mi den oploop ghedaen hadde, ende metten steen gheworpen hadde, ligghen slapende, ende ic nam hem bi den hayre, ende stopte hem den mont, ende leyde mijn knien op zijn maghe oft borste, ende gaf hem so veel slagen op sinen muyl, dat hi bloedende wert, ende liet hem half voor doot ligghen. Die coninghinne sach dat al, ende sprac mi toe. Doodet die dieren die v niet en willen met vreden laten. Hier inne beuant die dienaers des Conincx, dat mijn ghesellen met practiken souden gheuloden zijn, ende inder gheuanckenissen een gat ghemaect hadden, ende datsi los wt den yseren waren, maer dat en vant hi niet bi mi. Ende daer om dat hi wiste dat die coninghinne groot behagen hadde van mijnder sotter manieren, daer om en woude hi niet quaets aen mi doen, maer eerst der coninghinne daer af spreken Als nv die coninghinne alle dinc hadde vernomen, so dacht si in haer seluen dat ic gheen sot en ware, maer dat ic cloec ende verstandich ware, so sant si tot mi ende beual datmen mi soude legghen in een wooninge bi den pallayse, die en hadde gheenen thooren, maer niet te min en hadde ic altijt die ysers aen die voeten. Dat seuenste capittel van der vriheyt der coninghinnen. ALsoe haest als die nacht naecte so quam die coninghinne mi heymelijc besoecken met ses ioncfrouwen ende begonde mi stillijc te vragen, daer op ic haer antwoorde gaf, ende seyde dat si mi voor gheenen sot en achte, nochtans niet seer wijs, ende dat daer om, want ick mijns vaders lant ghelaten hadde, ende mi in so veel anxsten, nooden, ende periculen begheuen hadde, waer wt icxse voor een wise vrouwe achte, ende sonderlinge daer om, dat si mijn aenghenomen dwaesheyt bekent hadde, so begonst si mi te lieflocken ende vriendelijc te zijn, ende seynde mi eenen goeden bode {==35r==} {>>pagina-aanduiding<<} na haer wise, ende sandt mi van als genoech wel te eten ende te drincken. Den nauolgenden dach doen liet si mi een badt make[n] na haer ghewoonte, met veel welrieckende roken, ende altijt vriendeliken bewisinghen .xij. dagen lanc, daer na begonste si mi alle auont te besoecken met drie oft vier vren inder nacht, ende bracht mi altijt met haer goede confortacien ende spise. Als si tot mi quam so riepse mi, Junus tale inte iohan, dat is so vele gheseyt. Lodewijc hier hebt ghi honger, dan stont ic op mijn voeten, ende ghinc alleen tot haer in mijn hemde. Eens so sprac si tot mi, leis leis camis foch, dat is so vele te seggen, waer om en heft ghi dat hemde niet op. Doen antwoorde ick, laseti anemao migenon delam. O vrouwe ic en ben nv niet sot, ic moet mi nv anders ghelaten. Doen sprac si tot mi. Unalla ane arffin te habedeminte migenom in te maff duma metalon. Dat is bi god ic weet wel dat ghi noyt gheen sot gheweest en zijt maer wel verstandich, ende seer loos, meer dan ic oyt ghesien hebbe. Maer opdat ic haren wille een ghenoeghen mocht maken, so dede ic dat hemde wt, ende hielt dat voor mijn schamelheyt, om der schaemten wille, ende also hielt si mi twee vren lanc voor haer staende om met mi te spreken, om mi aen te sien, ende haer te versadigen, als oft ic gheweest ware haer boelscap, ende begonst te suchten ende te clagen teghen god, segghende Lalla in te stacal ade abiat me tel sams inte stacalane asuet lalla inanabi iossane assiet villetane asuet ade ragel abi ach in salla ade ragel rosane in salla oet binch mi tlade, dat is. O god ghi hebt desen mensche wit gheschapen ghelijc die sonne, waer om hebt ghi minen man ende mi swert ghemaect ende mi in eenen swerten sone woude god dat dese mensche mijn man ware, ende dat ghi wout dat ic eenen sone brachte ghelijc dese mensche is ende met weenen sprac si dese woorden ende taste mi also aen met haren handen aen mijn lijf ende beloefde mi so haest als haer heer die soudaen quam so woude si mi die yseren vanden voeten doen slaen. Den nacht daer na so quam si weder tot mi, met twee ionckfrouwen, ende bracht mi weder om wel te eten, ende riep mi Tale lunus, dat is, coemt hier Lodewijc. Aneigiandech. Antwoorde ick haer, leis setti ane macho et uchsio, dat is wilt ghi Lodewijc dat ic tot v come ende een wijl bi v si. Doen antwoorde ic, neen, want het stont mi daer op, coem ic in dier manieren wt den yseren, so salmen mi dat hooft afhouden. Daer om wast mi van noode dat ic in die yseren bleue. Dat mercte si, ende sprack tot mi. Let caffane darthi alararame. Ureest v niet, bi mijn hooft ic wil v seker houden Jnte meirichane gaezella in sichulle tegia in sichulle galezerana in scih, dat is. Wilt ghi dat ick met een come so wil ic v seynden dese gatzilla tegia oft gazerane, welcke ghi hebben wilt,dat seyde si alleen daer om, dat si selue inder cleederen haerder ioncfrouwen comen woude, ende met mi ghemeynscap hebben. dat en woude ic niet ghehengen want ic dachte, in dien ic alsulcken spel met haer aengripe, ende si mi na haren wille ghehadt hadde so sal si mi gheuen siluer oft gout, peerden ende dienaren, ende al dat ic begheert hadde, mi aenghehangen .x. ghecochte knechten, die een op sien op mi hebben ende mi altijt bewaert ende gade gheslagen hebben, dat ic nemmermeer, oft ooc in langer tijt, niet en soude hebben mogen wiken wt den lande, want so ic alleen wit was, ende dat ander volc al swert was, ende ic ooc vermaert was inder stadt ende int gansche landt, so soude aen allen bassen oft passagien bestelt worden datmen mi niet door laten en soude. Als ic dan eens hadde willen vlieden, so hadde ic mijns leuens quijt geweest, oft die ysers moeten draghen mijn leuen lanc, om dies aensiens wille en woude ic haer niet te wille zijn. Ende ooc om dat ick god vreesde alsulcken sonde met eender ongheloouiger {==35v==} {>>pagina-aanduiding<<} vrouwen te doen. So claechde ic dien gheheelen nacht ende weende biddende ende beuelende mi god ende zijnder ghenaden. Daerna eer ict dachte ouer drie dagen quam die soudaen, doen quam een bode die de coninghinne van stonden aen tot mi ghesonden hadde ende seyde haer heere waer comen, ende woude ick ghelouen bi haer te bliuen so woude si mi ledich vanden boeyen verlossen ende rijck maken. Doen sprac ic dat si mi eens die ghenade dede, ende mi met willen des soudaens ledich wt de yseren ofte boeyen maecte, ende als ic mijn belofte volbracht hadde die ic god ende Machomet beloeft hebbe, so wil ic daer nae doen al dat haren wil ware. Also maecte si mi dat ick van stonden aen voor den soudaen quam, die vraechde mi waer ic henen woude als ic die ysers niet meer aen die voeten en hadde Daer op antwoorde ic Jaside habunafis ochu, mafis alla alnali intebes sidi inte iaei lamlane abdec, dat is. O heere ic en hebbe gheenen vader noch moeder wijf noch kinder, suster noch broeder ende hebbe alleen god ende den prophete, ende v vorsten ende heeren, ende is dat uwen wille, dat ghi mi gheeft eten ende drincken in dijn hof so wil ic mijn leuen lanc v vercochte knecht ende dienaer wesen, slulcx sprac ic met bedroefder herten ende weenenden oogen ende al in tegenwoordicheyt der coninghinnen die sprac totten soudaen. Ghi sult god rekeninge daer af gheuen, van desen mensche, die sonder alle schuldingen die yseren so lange aen die voeten ghedraghen heeft ende vreest v voor den thoren gods. Doen sprac die soudaen, nv siet daer, die vriheyt is v ghesconcken, ende gaet waer ghi wilt, ende beual mi die ysers vanden voeten te doen. Doen knielde ic voer hem neder ende custe hem die voeten ende der coninghinnen die handen, Doen nam si mi met der hant ende sprac, nv coemt met mi ghi arm mensche, ic ghelooue dat ghi schier van hongher ghestoruen zijt ende leyde mi in een camer, ende custe mi meer dan hondert mael, ende bracht mi eten ende drincken vanden besten. Jc mercte ooc dat die coninghinnen heymelijc met den soudaen sprac ende badt hem dat hi mi der coninghinnen voer haren eyghen knecht schencken soude. Dies ic mi van herten op een nieu becommerde ende bedroefde, ende sprack tot haer. Voorwaer soe en wil ick eten noch drincken het en si dat ghi mi beloeft, dat ic vry zijn mach. Daer sprack si, Scut mi iami inte maarfe fiati ala, dat is swijcht ghi sot, ic sal v wel vry ende ooc rijc maken, ende ghi sult met my zijn als mijn eyghen knecht voer minen heere, maer voer mi als mijn boelschap, doen gaen, ende riden waer dattet v belieft, alsoe verre als ghi bi mi bliuen wilt, ende mijn eygen zijn wilt, Maer dat ic segge, dat doe ic om des soudaens ende mijns heeren wille, om hem te belieuen, ende v alle vrienscap te thoonen ende te bewisen. Waer op ic haer beloefde dat si mi laten gaen soude in een logijs, so wanneer si mijn begheerde, so soude ic haer te wille wesen. Also liet si my gaen ende so sandt si alle dage tot mi, ende liet mi halen ende soecken meynende dat ic met haer soude hebben gheboeleert. Waer om ic op eenen morgen haer ontboot, hoe dat ic een belofte ghedaen hadde, tot god ende Machomet ende beloeft te besoecken eenen heylighen man tot Aden, van welcken men seyt dat hi groote teekenen doet, ende ic swoer dat alsulckx waer was, op dat ic mijn voornemen mocht volbrenghen, ende daer mede so becoute icxse dat ic ghelooue van haer creech ende was te vreden dat ic weder comen soude, ende si gaf mi eenen cameel, ende .xxv. seraphi gouts, dies ick seer wel te vreden ende wel ghemoet was. Des anderen daechs sadt ic op minen cameel, ende reysde also acht daghen tot dat ic quam tot Aden, daer besocht ic den heyligen man, daer si so veel af houden, om dat hi leefde in reynicheyt ende in armoeden, ghelijc der moniken leuen] {==36r==} {>>pagina-aanduiding<<} is, ende van dien ysser vele in dien lande, die veel luyden bedriegen. Ende als ic bi hem gheweest was, dede ic ghelijc oft ic geheel ghesont ende ghenesen ware, van dat ghebet des heylighen mans ende liet die coninghinne scriuen, hoe dat ic vander ghenaden gods ende des heyligen mans ghesont was worden, ende na dien dat mi god so veel ghenaden ghedaen hadde, so woude ic voort riden en haer conincrijc besien. Dat dede ic daer om, want aen alle die palen rontsom lach crijsvolc, ende ic en conde van daer niet riden voor een maent, dat die vertrocken waren, doen sprac ic heymelijc met eenen hooftman oft capiteyn van eenen schepe, ende seyde hem hoe dat ic in Jndia reysen woude, ende oft hi mi mede nemen woude, ic soude hem wel loonen ende betalen, ende hem een eerbaer gheschenc gheuen. Doen gaf hi mi antwoorde als hi in Jndia reysde, so woude hi ooc comen in Persia, dies was ic ooc wel te vreden, ende also vertrac ic met hem op zijn wech varen. Dat achtste capittel van der stadt Agi in dat vruchtbare Arabia, ende van Aygatz, ende vander merct ende van die stadt van Dant[e]. DEs anderen daechs so sadt ick op minen cameel ende reedt also .xv. hondert milen, doen quam ic in een stadt ghenoemt Agi, die leyt op eenen effenen wech vol volcx, ende daer wassen ooc veel dayen ghelijc in onsen landen, si hebben ooc veel vleeschs, maer gheen wijnbesien, maer si hebben groot ghebrec houts, ende daer is een onborghelijc wesen, ende die inwoonders zijn Arabers, ende niet seer rijck, daer om reysde ic van daer, ende quam in een ander stadt een dach reyse van daer, ende is ghenaemt Aygatz, die leyt op twee berghen ende tusschen dien een schoon dal, ende daer in leyt een merct. Daer quamen die menschen van beyde die bergen, ende selden zijn daer mercten daer en coemt twist, wt die oorsake, dat die daer also woonen op den bergen tegent westen, die willen dat die ghene die woonen int suyden, met hem sullen gheloouen in Machomets ghelooue, ende zijnder ghesellen, ende die ander gheloouen alleen in Machomet ende den Haly, ende seggen dat die ander hooft lieden des vleeschs gheweest zijn, ende daer om dooden si die een den anderen, ghelijc die honden. Nv willen wi weder comen tot der marct, daer wort ghebracht veel catoens ende siden laken, ende veel vruchten ende ander neeringe, ende op elcken berch leyt een slot. Ende als ic dese dinghen ghesien hadde reysde ic van daer twee dachreysen ende quam in een ander stadt geheeten Dante sterc, op dat opperste van den berch ghetimmert ende met Arabers bewoont, die arm zijn want dat lant daer om en is niet seer vruchtbaer. Dat neghenste capittel spreect van Almacarana der stadt in dat vruchtbaer Arabia gheleghen. UAn deser plaetsen schiet ic ende nam den wech tot eender ander stadt twee dachreysen van daer, die wert gheheeten Almacarana, ende si leyt bouen op eenen hooghen berch, also datmen seuen milen van beneden op riden moet, ende in den seluen wech en mogen niet meer dan twee personen neuen malcanderen gaen oft riden, om dat die wech so enghe is, ende die stadt leyt bouen op den berch, op een schoon effen pleyne, ende is een schoone, hupsche stadt, ende mi dunct dattet die stercste ende die vaste stadt is die ic oyt ghesien hebbe, ende daer en is gheen ghebrec waters noch spise, daer is oock een cisterne inne die altijt waters ghenoech gheuen mach voer hondert duysent personen. Die soudaen heeft alle sinen schat daer, want van daer is sinen oorspronc, ende die soudaen hout daer selue eenen groten tijt des iaers zijn hof ende ooc een van sinen wijfs ende kinderen, om der stercte ende bequaemste plaetse vander stadt ende dat volc is meestendeel al swert volck Daer zijn veel rijcke cooplieden, ende dat {==36v==} {>>pagina-aanduiding<<} lant is oueruloedich vruchtbaer, dan si hebben daer niet veel houts. Jn deser stadt zijn wel twee duysent heersteden oft woningen, op die een side vander stadt is eenen vruchtbaren berch, daer op staet een schoon vast slot. Men vindet aen die selue plaetse castron oft bocken, dat ic ghesien hebbe dat haren steert ghewegen heeft .xliiij. pont ende en hebben gheen hoorens, ende om haerder grootheyt wille en moghen si niet wel gaen. Men vint daer ooc druyuen van eenen sonderlinghen aert die wit zijn ende sonder steenen seer lieflijc om eten, ende daer is een ghesonde lucht ende het is waer dat ick met veel personen in desen lande ghesproken hebbe die hondert, ia hondert ende .xxv. iaren out zijn, ende hebben noch redelike sterckheyt. Die cleedinge der seluer lieden is meer naect dan anders maer die eerlike ende rijcke coopluyden dragen hemden aen maer die andere eenen witten doec van catoen om den hals ghewonden, op die een side hangende. Ende door alle Arabia dragen die mans hoornen van haer selfs hayr ghemaect, ende die vrouwen draghen bocxsens bouen met broecken, ghelijc die schipluyden, ooc van linen oft catoen ghemaect. Dat thiende capittel spreect vander stadt Sana in dat vruchtbare Arabia, ende van der stercheyt, ende wreetheyt des seluen conincx die daer woont. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DAer na dat ic wech reet, quam ick nae drie dachreysen in een stadt ghenoemt Sana dat leyt op eenen hooghen berch sterc ende vast, in die selue stadt was die Soudaen wel met tachentich duysent mannen acht maenden lanc om die stadt te nemen ende hi en conste die noyt ghecrighen, dan met appointemente. Die mueren van deser stadt zijn van eerden ghemaect thien ellen hooghe end twintich ellen dicke, also datter acht peerden deen neffens dander daer op gaen moghen. Jn deser plaetsen ende landen wast alderley vruchten goet ende nuttelijc, ende daer zijn veel goede fonteynen, ende het wort bewoont van eenen eyghen soudaen, die hadde dier tijt twaelf sonen, onder welcken eenen is ghenaemt Machomet die rasende is ende bijt dat volc doot ende eet van haren vleesche totdat hi sadt is. Si seyden dat hi was .iij. ellen lanc, ende een wel ghestelt mensche van leden, swart ende bruyn van liue. Jn deser stadt vintmen veel cleyn specerie, ghelijc die aptekers ghebruycken, die in dese landen wassen. Ooc veel wijndruyuen ende veel lustige houen daer om. Dese stadt heeft bina vierduysent heertsteden ende schoon huysen daer ghetimmert na die zeden van onsen lande. {==37r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat .xi. Capittel van Taesa, van Zibit ende Damat, in dat vruchtbaer Arabia. ALs ick ooc dese stadt gesien hadde, quam ick in een stadt genoemt Taesa, drie dachreysen van Sana ghelegen, die leyt in een geberchte. Dese stadt is seer schoon van allen cloecken dinghen ende costelijcken arbeyt, ende sonderlinge distileren ende branden si dat alderbeste rooswater een groote menichte Den lof ende prijs van deser stadt is, dat si een seer oude stadt is. Ende daer in staet eenen tempel getimmert, gelijc die kercke Maria rotunda tot Romen met vele anderen oude plaetsen ende timmeringhen. Ende in deser stadt sijn oock veel treffelijcke cooplieden gecleet gelijck tot Sana, ende ooc ghelijcker cleedinghen sijn die vrouwen. Van daer reysde ick ooc drie dachreysen van daer geleghen in een ander stadt Zibit geheeten, ooc groot ende goet, nyet meer dan een halue mijle van die roode zee ghelegen. Daer is wtermaten grote hanteringe van cooplieden ende comenscap. Die vander rooder zee coemt, daer wasset een groot deel suyckers, ende ander vruchten, Dese stadt is getimmert op een pleyn tusschen twee bergen ende en heeft gheenen muer om hem. Die cleydinghe ende verwe van desen volcke is ghelijc [ick] hier vore vander naester stadt geseyt hebbe. Van deser stadt quam ic in een stadt een dachreyse van daer gelegen, genaemt Damar, bewoont met heydenen ende rijcke cooplieden, ende daerom ist een vruchtbaer lant. Dat leuen ende seden des volcx is ghelijc die voorghenoemde steden. Dat .xij. capittel spreect vanden Soudaen der voorscreuen steden. ALle dese voorghenoemde steden sijn onderworpen den Soudaen van Aman, ende dat is den Soudaen des vruchtbaren Arabia, ende die wert met sinen naem genoemt Sechamir ende Sechio, dat is so vele geseyt als heylich, amir vorst oft heere. Ende wt die oorsake, heetmen hem heylich, om dat hy van allen sinen leefdage geenen mensce en heeft laten dooden, dan alleen als hi inden crijch is, ende ic macht met der waerheydt spreken, dat hi tot dier tijt als ic inder gheuanckenissen was, by den .xv. oft .xvi. duysent menschen allen dage geeft .ij. quatrijnen voor haer spijse, ende laetse also in die gheuanckenisse steruen als si den doot verdient hebben Diesghelijcken so hout hi ooc bi hem xvi. duysent vercochter ende eyghender knechten dat mooren sijn, dien gheuet hi alle daghe spijse. Dat .xiij. Capittel van Meercatten Ende ander dieren den menschen hatich. NA sommighe daghen so scheyde ic van daer, ende quam wederom in die voorghenoemde stadt Aden, vijf dachreysen van desen wech gelegen, so quam ic met den anderen met mi rijdende op eenen hoogen berch, op den seluen sagen wi meer dan thien duysent meercatten ende bi den seluen ooc seltsame dieren, als leeuwen, welcke den menschen seer scadelick sijn waer si mogen, ende daerom so en canmen die strate nyet wel reysen oft wandelen, dan met veel volcx, opdat weynichste met hondert persoonen oft meer teenemael, wy toghen daer ouer met grooter sorghen ende vreese, seer iaghende die dieren, dier wy vele dooden met onse hantbogen, ende met slingeren, ende ooc met honden dye wy met ons voerden, ende also quamen wi met gheluck ende sonder schade daer af. Also quam ic in die stadt Aden, ende daer was ic cranck ende bleef inden tempel den {==37v==} {>>pagina-aanduiding<<} gheheelen dach. Des nachts so ghinc ick soecken den patroon vanden schepe, daer ick te voren mede ghesproken hadde, ende badt hem dat hy mi heymelick in dat schip verberch Dat .xiiij. Capittel seyt van die schepinghe in Ethiopiam. ALs ick nv hadde ghesien die landen ende steden in beyde Arabien quam die tijt dat oock de patroon sach goeden wint dat hy dat seyl op tooch, ende voeren onsen wech na Persia. Ende doen wy na twee dagen gheuaren hadden quam ons aen een seer groote fortuyne, ende werp ons met ghewelt ende fortse eenen verren wech in Ethiopia, dat is inder Mooren landt, ende noch met ons .xxv. schepen, gheladen met Rubeo, dats root daermen wollen laken mede verwet, die alle iare daer eens varen, Ende dat Rubeo wascht in dat vruchtbaer Arabia, ende met grooter moeten ende arbeyt voeren wi in een hauen bi eender stadt genaemt Zeyla, daer bleuen wi vijf daghen om te verwachten goet weder. Dat .xv. capittel seyt van Zeyla een stadt in Ethiopia. DEese stadt Zeyla is groot, ende daer wert groten handel in gedaen. Ende sonderlinge van gout dat daer coemt, ende wtermaten vele menschen, die daer in priester Jans lant in den crijch ghecregen ende gherooft ende wech gheuoert worden, ende daer vercochtmen die in alle dat lant. Jn deser stadt is een goet borgherlijck wesen ende goede gherechticheyt. Ende daer is vele vleeschs, corens ende ander graens ghenoech, ende sonderlinghe vele olien, die welcke niet van olijuen ghemaeckt en wordt, maer van zazalmo een vrucht alsoo bi henlieden ghenaemt van honich. Aldaer sijn Castron die steerten hebben, die weghen vijfthien oft sesthien pont Dat hooft ende den hals is swart, ende dat ander deel is meest al wit, daer sijn oock Castron van een ander wesen, al gheheel wit, die hebben steerten een elle lanck, ghecronct ghelijck een wijngaertrancke, Sy hebben groote buycken, ende lanck hayr ghelijck eenen stier, hanghende bi na by der aerden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Jck sach oock op dese plaetse een bysonder aert van coyen, die hoornen hebben ghelijck bi ons die herten, en- {==38r==} {>>pagina-aanduiding<<} de sijn wilde dieren, dye welcke gheschoncken ende gegheuen worden den Soudaen deser stadt, ick sach daer ooc coeyen dye maer eenen horen en hebben voor aen dat hooft, anderhalf spanne lanck, dyen seluen horen siedt meer achterwaerts dan voorwaerts, haer verwe is root, Maer dye andere met den herts horen sijn swart. Jn deser sadt ist seer goet woonen, Ende daer sijn vele rijcke coopluyden. Deze stadt heeft eenen slechten muer ende quade poorten, ende si leydt op eenen effenen wech, ende ten platten lande. Haren coninck ofte Soudaen is eenen Machomitaen, hy hout vele volcx te voete ende te peerde, Haer verwe is wel swardt ende bruyn, ende het is cloeck volck ter wapenen, mer qualick ghewapent, Haer cleyders sijn hemden ende alle van der Machometsce secte. Dat .xvi. Capittel seyt van Barbara een eylant in Ethiopia. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALs den wint quam, trocken wi ons seyl weder op, ende quamen in een eylandt ghenoemt Barbara. Dye heere van desen eylande met sinen volcke, sijn Machometanen, dat eylant is seer goet, maer cleyn. Ende daer inne woonet veel volckx om haer vruchtbaerheydts wille, Si hebben oock seer vele vleeschs, ende vele rijcx volckx daer inne. Ende den meesten deel des rijckdoms des seluen volx dat si hebben, is vee ende beesten, Si sijn oock meestendeel swart. Aldaer bleuen wi eenen dach, ende sceepten van daer nae dat lant Persia. Dat .xvij. Capittel spreeckt van Dinobandijerrimi van Goa, Giulfar den steden ende hauenen Meschet in Persia. ALs wi scheepten tweelf daghen so quamen wi tot een stadt ghenoemt Dinobandierrimi, is soo vele gheseyt als die salige hauene der turcken. Dese stadt en is niet verre gheleghen vanden vasten oft rechten lande daer die zee toe loopt, so ist ghelijc een eylant, ende alst af loopt, machmen te voete in die stadt loopen, Dye stadt is onder die macht des Soudaens van Cambeya, ende in dye stadt is een hooftman {==38v==} {>>pagina-aanduiding<<} dien si heeten Menacheaz. Wi bleuen daer twee dagen, ende daer is seer grooten handel van comanschap, ende sonderlinghe vanden Turcken, die daer ghemeynlijc liggen wel tot vierhondert toe al cooplieden, si is ooc ommuert, ende vele gheschuts is daer in, ende si hebben bisonder groote schepen, die si noemen Talaee, een weynich cleynder dan die fusti, van daer schieden wi in een ander stadt drie dachreysen van daer gheheeten Goa. Jnder seluer stadt is ooc grote hanteringhe, ende daer ligghen oock vele cooplieden, ende si is een goede stadt van allen neeringen. Daer na quamen my in een stadt met namen Giulfar, oock een goede ende bequame rijcke stadt, Daer is oock een hauen der zee, ende in alle dese drie steden houden si dat gelooue van Machomet, ende met goeden winde quamen wi daer na gheuaren in een ander hauen geheten Meschet. Dat .xviij. Capittel seyt van der stadt Ormus een eylandt in Persia. OM te veruolghen onsen wech, scheyden wi van Meschet ende quamen in een edel stadt Ormus geheeten, bouen dander een schoone stadt, ende si leyt in een eylant ende wort gehouden voor dye ouerste stadt der seluer zeen. Het is vanden vasten lande bi .x. oft xij. mijlen. Jn desen eylande so en vintmen gheen water noch neringhe maer daer wort al ghenoech gebracht vanden lande. Drie dachreysen van daer visschet men dye alder schoonste peerlen die in ons lant comen. Jn sulcker manieren, het sijn bisondere cleyn scheepkens die worpen eenen grooten steen aen eenen strick int water vander pompen, diesgelijcken een vanden boorde voor dat scipken stil leyt, ende eenen anderen strick worpen si aenden bodem. oock met eenen steen midden inden stroom. Ende een van desen visschers neemt desghelijcken ghewichte aen den hals, ende bindet hem oock eenen grooten steen aen dye voeten, ende laet hem seluen also vijfthien screden oft meer in dat water, ende blijft also daer onder tot dat hi die mosselen vindet daer in dat die peerlen sijn, als hi dan wat peerlen inden modder vindet, so neemt hi den steen dien hi aen die voeten heeft, ende coemt weder in dat sceepken met die voorscreuen stricken Jnder seluer stadt sijn altoos wel driehondert schepen van allen landen om der comanschap wille, Die Soudaen deser stadt is van Machomets gheloue. Dat .xix. Capitte seyt van den Soudaen tot Ormus, van dye wreetheydt sijns soons teghen den vader ende moeder ende sinen broeders. IN desen tijt als ick verkeerde in dien lande, so gheschiedet dat dye Soudaen van Ormus hadde elf sonen onder welcken den ioncsten worde gehouden simpel, ghelijck eenen haluen sot, ende den outsten voor eenen ghebondenen duyuel. Ende de Soudaen hadde oock opgheuoet twee ghecochte knechten welcke waren gheweest kinderen van sommighen Christenen wt priester Jans lant, die hadde hy so lief als oft sijn sonen hadden geweest om haer redelicheyt wille, ende haer mannelijcke daden wille die si dicwils hadden bedreuen, ende hadden sommighe sloten in sijn lant, So gheschiedet dat de outste sone des soudaens op eender nacht sinen vader ende moeder haer ooghen wt crabde, ende alle sijn broeders sonder alleen sinen ioncsten broeder dye half voor sot ghehouden wert, ende leyde daer- {==39r==} {>>pagina-aanduiding<<} na sijn broeders al tot by sinen vader ende moeder in een camer, ende stoocte daer een groot vier onder, ende sloot die camer vast toe, ende verbrande also al dye daer binnen waren. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Des morgens vernammen watter gesciet was, ende die geheele stadt was in roeren ende oploop ende hy hielt hem machtelic int palleys ende int slot, ende maecte hem seluen soudaen met ghewelt. Als nv dye ioncste broeder dit hoorde so en was hi niet so sot als hi ghehouden wert, ende vloot totter heydenscher kercken, ende riep met luyder stemmen. Jmalla o cu ane seichauchate labu eculo cuane. Dat is so vele gheseyt. O God mijn broeder is een duuel, hi heeft ghedoot mijn moeder ende alle mijn broeders, en heeftste daer na verbernt. Jn .xv. daghen was dat rumoer al gedaen ende die stadt te vreden gestelt. Daer na sant die Soudaen na een van die twee gecochte knechten, ende sprac tot hem. Tale in te Machometo. Hi antwoorde, er escult iasidi, wat segget ghi here So sprac hi An ne Soldan. Jc ben soudaen. Doe antwoorde hem dese knecht, ende was genoemt Machomet. Hen valla siti in te Soldano. Jck weet bi God dat ghi Soudaen sijt. Also nam hem die Soudaen bider hant, ende dede hem veel reuerencien ende eere en sprac tot hem Roacha tel zaibi an neciati arba, o can schala. Dats so vele geseyt als gaet henen ende slaet dinen geselle doot, so sal ic v heere maken van .v. casteelen voor uwen loon, ende ic sal v maken een groot here. Doe antwoorde hem Machomet. O iasidi erone iacul menan menseibi telet in sane voalla sidi ancassent. Js so vele geseyt. O heere ic heb met mijnen geselle van ioncheyts op tot nv toe met hem gegeten ende gedroncken, met hem gewoont ende gehandelt dertich iaren lanck, ic en can so vele stouticheits niet gehebben te volbrengen alsulcken quaet. Daer sprac die soudaen. So latet staen. Daer na ouer vier dagen so seynde die soudaen na den anderen ghecochten knechte ghenoemt Chayn. Ende begeerde aen hem gelijc aen den eersten, met vele grote beloften, dat hy sinen geselle soude dootslaen. Doe sprac hi ten eersten Erachman erachin iasidi. Nv heere dat gesciede inden name gods ende dijnen, ende ghinc also wech ende wapende hem heimelijck ende quam tot sinen gheselle, dyen hy wel wiste te vinden. Also haest als Machomet sinen gheselle aen sach, so mercte hy sijns ghesellens verkeert {==39v==} {>>pagina-aanduiding<<} aenghesichte, ende sprack tot hem. O du verrader ghi en cont mi niet ghelogenen, ick sacht wel aen v ghesichte, Nv wil ick ten eersten v dooden. Als nv Chayn mercte, dat sijn quaet voornemen den Machomet openbaer was, daer tooch hi wt sijn mes, ende werp dat voor sijns ghesellen voeten, knielende neder voor hem ende sprack. O mijn Heere vergheuet my, want ick die doot wel aen v verdient hebbe, ghelieuet u soo neemt mijn mes ende wapenen ende doodet mi, want ic ben tot v ghecomen dat ick v dooden soude. Doen antwoorde sijn geselle Machomet, hoe wel dat ick spreken mach dat ghi tot eenen verrader ende een moorder gheworden sijt, ende my nv meer dan .xxx. iaren oft meer bi malcanderen ghewoont, ghegeten ende ghedroncken hebben, ende dat ghi mi soo schandelick hebt willen vermoorden, so staet op ghy arme mensche, ick wilt v vergheuen. Siedt ghy niet dat dese onse Soudaen is een duyuel ende geen mensche, daer in hebbe ick v quaet voornemen ghemerct, want het is drie dagen gheleden dat ick v soude hebben ghedoot, maer ick en woude hem niet geloouen, maer wi willent god opgheuen, maer doet ghelijck ick v segghen sal, ende gaet tot den Soudaen, ende segghet hem dat ghy my hebt ghedoodt. Doen sprack hy, dat wil ick gheerne doen. Ende ghinc tot den Soudaen, dye vraechde hem, oft hi de sake volbracht ende hem ghedoot hadde. Antwoorde hem Chayn. Heere ia, bi god ende Machomet. Daer sprack dye Soudaen, Coemt hier tot mi. Als Chayn nv nae quam, daer vinck hem die Soudaen met der borst, ende stack eenen deegen in sijn borst dat hi sterf. Dit vernam Machomet, ende wapende hem heymelick, ende ghinck in een camer tot den Soudaen, die sprac tot hem, ghy hont ende honts sone leuet ghi noch. Doen antwoorde Machomet, Jae ick leue al ist u leet, Ende ick wil v dooden, want ghy sijt veel arger dan een hont, ende ghi sijt die Duyuel, met dien grepen si beyde haer wapenen, ende sloegen also na malcanderen, also da[t] Machomet den Soudaen doot sloech, ende hielt hem vast int pallaeys. Ende ghelijc hem alle dat volc gunstich was, so liep die menichte inder stadt tot den pallayse, ende riepen met luyder stemmen, hi leeft, hi leeft Machomet ons heere ende Soudaen. Also bleef hi Soudaen bi twintich dagen. Daer naer so seynde hi tot alle heeren, borgheren ende cooplieden der stadt, ende sprac tot haer lieden, Wat hi ghedaen hadde dat hadde hi van noots wegen moeten doen, ende hi wist oock wel dat die heerschappie oft dat rijck hem niet toe en hoorde, ende badt alle dat volck om ghenade, ende begheerde dat si den iongen sone des Soudaens, die noch leuendich was, tot eenen Soudaen maecten, Ende also werde dye selue tot eenen coninck ghemaect. Als dat gheschiede, so regeerde Machomet euen wel dat rijck, die stadt ende dat lant also wel, dat men seyde dattet een vrient Gods was Ende by wille ende consente vander gheheelder stadt was hi ghesedt een Gubernatoor ende regeerder der stadt ende des lants. Jn deser stadt sijn ghemeynlijcken vier hondert cooplieden, al meest wtlantsche cooplieden, om te coopen side peerlen, edel ghesteente, ende ander costelijcke ware die daer coemt. Die gemeyne speijse deser stadt is rijs, want aen die selue plaetse en wast geen coren Dat .xx. Capittel seyt van Eri in Corozaim in Persia, ende sijnder rijckdommen. {==40r==} {>>pagina-aanduiding<<} SO wy gheseyt hebben van dye saken alsoo si gheschiet sijn tot Ormus, Oock vander ghewoonten ende zeden des seluen landts, soo hebbe ick voordaen ghescheept in Persia twelf dachreysen, so quamen wy in een stadt genoemt Ery, ghelegen inden lande Corazanij, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ende in deser stadt woont dye Coninck van Carozanij. Dat landt ende dye stadt heeft goets ghenoech daer rontomme, ende den meestendeel der handelinghen die daer gehanteert wordt, is al meestendeel met siden, alsulcken hoopen datmen op eenen tijt daer sien mach wel drye ofte vier duysent Kemelen geladen al met sijden. Daer coemt oock in deser stadt een groot deel reberbe, datmen somtijts in soo grooter menichte nyedt in dye werelt en vindet, alsoo ick daer selue ghesien hebbe ses pont goeder reberbe om eenen ducaet gheuen. Dese stadt heeft wel seuen duysent heersteden ende is groot, Dye inwoonders van deser stadt sijn Machometers, ende houden Machomets ghelooue. Ende doe reysde ick twintich dachreysen van daer, ende dye reysde ick ten harden lande, ende aldaer sach ick vele dorpen vol met volck bewoont. Dat .xxi. Capittel seydt vander vloet Eufra, dat ick gheloue dat si is de vloet Eufrates. NAe desen dach soo quam ick tot eender schoonder grooter riuieren, dye welcke dyeselue lantlieden ende inwoonders noemen Eufra, ende na mijnen duncken so ghelooue ick dattet is dye vloet Eufrates. Alsoo tooch ick drye daghen op die slincke hant rontsomme na dat water, soo quam ick in een stadt ghenoemt Schirazo ende heeft eenen heere voor haer seluen, een Persianer ende van Machomets ghelooue. Jn deser stadt vintmen een groot deel edel ghesteente vele torcoeysen. Hoe wel si daer niet ghegrauen noch gheuonden en worden, soo worden si nochtans wt anderen steden daer oueruloedelijcken ghebracht, ghelijcmen seydt van een der stadt genoemt Balachsam, Men vint oock aldaer veyl inder stadt vele seer costelijcke blauwe verwe, dyemen {==40v==} {>>pagina-aanduiding<<} heet oltramarin, oock tution ende baldum seer vele. Den balsem die vintmen seer weynich in onse landen dye goet is, want hi wort geualst ende ghemengt Maer daer heb ick ghesien haer werclicheyt in alsulcker manieren, want ic heb aldaer ghesien op eenen morghen nuchteren ghenomen balsem wt eenen vaetken op ghedaen, ende drie ofte vier mannen te proeuen gegeven ende hielden dat voor die nuese, van stonden aen werden si bloedende, ende die cracht moet si hebben indien dat si goet is. Jck vraechde hoe lange dat si goet soude blijuen, So wert mi geseyt van somige cooplieden. als si niet geualst en wort, so blijft si wel goet thien iaren lanc ofte meer. Daer wt ist goet te verstaen dat die balsem die in onsen landen coemt seer gemenget wort vanden Persianeren ende coopluden, want si sijn die subtijlste luden der werelt. Als ick nv sommighe daghen inder stadt om ghinc alle dinc te besien met verwonderingen, so sach mi een Persianier coopman, dye hadde mi voor twee iaren tot Mecha ghesien, ende met mi ghesproken, die sprack mi toe ende seyde. Jnmis wat doet ghy daer, sijt ghi niet die ick den voorleden tijt tot Mecha ghesien hebbe? Jc seide Ja, ick bent, Jc trecke also om die landen te besien. Doen antwoorde hi mi. Nv si God ghelooft dat ick eenen vonden hebbe dye mijns willens is, dye daer oock begheert te besiene die landen ende die wereldt. Dese Persiaen was van Eri, gheheeten Cozazioner, ende hi sprack lieue Jnmis reyst met mi, wy willen eenen goeden deel des werelts besien. Ende also worden wi der saken eens met ons beyden te blijuen tot Sichirazo .xv. daghen. Daer na rechten wi onsen wech ende voornemen te reysen in die stadt Sambragante. Dat .xxij. capittel seit vander stat Sambragante ende vander veruolginge der Sophien UAn deser stadt Sambragante seggen die cooplieden dat si so groot is als Alcayro, Die Coninc vander seluer stadt hout Machomets gelooue, Die cooplieden seggen oock dat hi heuet bi tsestich duysent mannen te peerde, Het sijn witte lieden, ende wel geschict volc, ende wi en trocken daer niet voorbi, want die Soffie trock rontom end verbrande ende destrueerde al dat hi vercrighen mochte, hi veruolchde oock dye daer gheloofden in Bubacher Oeman, ende Anmar, die daer sijn mede gesellen Machomets, die dode hi al metten sweerde waer dat hi die crijgen mochte. Maer welcke gheloofden in Machomet ende Hali, die liet hy gaen ende seker sijn haers leuens. Ooc sprac tot mi mijn gheselle. comet hier Jnmis opdat ghy dies seker sijt ende dat ghijt inden gront bekennen moecht dat ick v wel ende goet geselscap doen wil, so wil ic v gheuen een mijns broeders dochter tot eenen wijue, ghenaemt Samis, dats so vele gheseit als Sonne, alsulcken name was haer ghegheuen van haerder schoonheyt weghen. Hi seide mi ooc meer. Weet dat ick niet en wil reysen in die landen van ghebreke des ghelts, mer om mijn plezier ende wt vrijen moet om te siene vele saken der werelt, ende also namen wi onsen wech op die strate, ende toghen weder in dye stadt Eri. Als wi nv in mijns gesellen huys quamen, so liet hi mi sien van stonden aen, dye voorscheuen sijns broeders dochter, tegen die selue hielt ick mi oft ic seer wel haerder begeert had hoe wel dat mijnen sin met anderen saken becommert was. Jn dier tijt acht daghen togen wi wederom tot der stadt Ormus, daer saten wi in een schip, ende {==41r==} {>>pagina-aanduiding<<} quamen aen een poorte oft hauene in Jndia, die was genoemt Cheo. Hier na volghet dat derde boeck dat spreect van Jndia. DAer mede ick mijn belofte die ick int beghinsel van alle vreemde ende selsame dingen opt cortste gedaen hebbe, niedt verdrietich en si om te lesen oft te hooren, so wil ick ooc scriuen die wondere ende vreemde dingen die wi bi ons noyt gehoort en hebben geweest, die ick int geheele lant van Jndien ghesien hebbe. Ten eersten bider hauen is een seer groote vloet ende waterstroom, vanden lantvolck ghenoemt Jndo, niet verre van eender stadt ghenoemt Cambia, dye leyt teghent zuyden vander voorscreuen stadt, ende dye leyt drie mijlen ten herden lande. Men can ooc met geen groote noch middelbaer scepen in deser stadt gheuaren, want som[tijts als] die wateren groot worden, so isser [een] vloet die in die stadt vloeyt, ende dye w[a]teren wassen drie oft vier mijlen wijt, ghelijc ooc bi ons geschiet, sonderlinge als die mane nieuwe oft vol is. Dese stadt is ghemuert na ons lants seden seer rijck ende machtich van goede, oock van coren ende alderley goede vruchten Ende in dese contreye vintmen acht oft negenderley specien diemen ghebruyct bi den Apotekers. Gelijck turbito, galigaen, spiconardi, assa fetida ende lac, ende vele meer andere dinghen, dier namen ic niet en ghedencke, Men plant daer oock groote menichte van boomwolle oft catoen, also datmen alle iare veertich oft vijftich schepen met catoen van daer voert, oock vele siden ende laken dat verwet men in andere landen. Men vint ooc in dit rijck van Cambien ses dachreysen van daer aen een geberchte Corneol ende bergen van Cassedonen, ende neghen mijlen van daer in een ander gheberchte vintmen Diamanten. Dat ander Capittel spreect vanden Soudaen van Cambia, ende van sinen houe. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==41v==} {>>pagina-aanduiding<<} NU willen wi voort segghen vanden Soudaen, ende vander edelder stadt Cambia, ende van sinen ghebruyc ende zeden, ende die is genoemt Machomet, ende het is bi .xl. iaren dat hy dat rijc ontfanghen heeft van eenen coninc van Guzarati dat is een be[s]onder volc die en eten geenderley dinck dat bloet heeft. Si en sijn heydenen noch Joden, noch Christenen. Ende ic gelooue dat si ghedoopt waren, dat si souden sijn heylighe luyden, wt den wercken dye si doen, want si houden die wet der natueren, also dat si nyemanden niet en doen dat si niet en wouden datmen henluyden doen soude. Haer cleederen die si draghen sijn hemden, ende sommige die gaen gheheel bloot, dan dat si doecken om haer scamelheyt dragen, op dat hooft dragen si doecken gebonden die sijn eensdeels root, sommige leuer verwe, van desen seluen volcke heeft die Soudaen dat rijck vercreghen. Ooc sult ghi weten, dat dese soudaen Machomet, die hout met alle sinen volcke Machomets wet ende gelooue, hi hout altijt .xx. duysent mannen te peerde, des morghens als hi op staet, so comen tot sinen palleyse vijftich Elephanten, ende op eenen yeghelijcken coemt gereden eenen man, dat wordt hem gedaen ter eeren, anders en doen si nyet.Desgelijcken als hy van sinen bedde opgestaen is, ende als hi ouer tafel sidt, so zijn daer vijftich oft sestichderley instrumenten der musijcken, als trompetten, basuynen, schalmeyen ende pipen met vele andere selsame dierghelijcke saken, Ende diesghelijcken die Eliphanten die bieden ooc eere haren coninck van welcken ick oock alst pas gheeft, segghen sal vanden Elephanten. Dese Soudaen heeft oock onder sijn nuese so langhen hayr, so dat hi dat te samen knoopt op sijn hooft, ende hi heuet eenen witten baert tot op sijn gordelstap, ghelijck ick selue ghesien hebbe. Ende alle morghen soo etet hi fenijn, ende hoe wel hy des vele neemt ende besicht, nochtans soo en schaet oft en hindert hem dat niet. Maer als hi eenen van sinen lants heeren dooden wil, soo doet hy dien voor hem comen, ende doet hem naeckt wt trecken, Daerna so etet hi een vrucht ghenoemt Cophole, die is ghestelt ghelijck een note muscate. Daer toe oock van sommige bladeren ghestelt ghelijck dat loof pomerantzem, dat heeten si Tamboli. Ende daer op eenen calck van schelpen ghemaect, wt eender materie, ghelijc een hostie, daer in die dinghen gemenghet sijn. Wanneer hi dat ghecoockt heeft, ende dat ghenomen heeft inden mont, soo spout hi dat opten mensche dien hi dooden wil, dat hi binnen eender haluer uren daer neder valt ende sterft. Dese Soudaen hout ooc bi vier duysent vrouwen, ende slaept alle nachten bi een van desen vrouwen, ende smorghens vindet mense doot ligghen, ende alle morghen als hy op staet wort dat selue hemde nemmermeer van gheenen persoone aengedaen, diesghelijcken van alle sinen anderen cleederen, ende alle morghen doet hi nieuwe cleederen aen. Mijn geselle vraechde wat dat voor een wonder was dat hi so feninich was, ende also vele fenijns adt. Doe antwoorde hem een fijn warachtich coopman dat hem sijn vader van ioncx op hadde laten opvoeden met fenijn. Alsoo is ghenoech geseyt vanden soudaen. Dye borgers ende inwoonders deser stadt sijn seer rijck. Ende die vruchten des lants en canmen niet wel wtspreken. also dat twee of driemael op een iaer bi de .C. scepen wech geuoert worden in ander landen wt deser stadt {==42r==} {>>pagina-aanduiding<<} Cambia, ende noch een daer af ic hier na seggen sal, waer wt hem voorsien ende geneeren dat lant Persen ende Tartarien, Suria ende Berberien in Affrica, die vruchtbaer Arabia, Ethiopia ende Jndia ende vele andere eylanden, met siden ende met catoenen laken. Ende dese Soudaen leeft in grooten rijckdom, ende crighet met eenen coninc van Joghe, dat selue lant leydt xv. dachreysen van Cambia. Dat .iij. Capittel seyt vanden leuen ende seden des conincx Joghe. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DEse Soudaen ende Coninck van Joghe is een man van grooter heerschappijen, ende hi hout somtijts bi xxx. duysent mannen. Hi is een heyden ende sijn volc is van een bisonder gelooue, ende van die coningen ende edelen wort hi gehouden voor heylich, om sijns leuens ende wandelinges weghen, ende dat sult ghi also verstaen. De coninc heeft die maniere dat hi altijt ouer drie ofte vier iaren eens beuaert gaet, ghelijck een pelgrim op ander luyden costen ende teeringen, met drie oft vier dusent sijnre mannen, met wijf ende kinderen, ende voort met hem vier oft vijf peerden, ooc meercatten, papegaeyen, lupaerden, ende valcken, ende trect also door gheheel Jndia, sijn cleydinge is een gheyten huyt, een vore ende een achter, die haer side is buyten. Ende het sijn doncker bruyn lieden, want daer beginnende de luyden al meer swert te werden dan wit, ende al draghen si peerlen ende edel ghesteente, die hangen in die ooren, een yegelick na sijn vermoghen. Thuys so dragen si hemden aen, maer die coninc ende edelen die gaen metten aensicht met den armen ende met den geheelen lichame ouersaeyt met ghemalen sande, ende met welrieckende dinghen, de sommige nemen voor hem dat si nemmermeer op gheen hooger plaetse en willen sitten dan op deerde, dat doen si van devocien weghen, so hebben sommighe ghelooue dat si niet op deerde en sitten sommighe dat si nemmermeer recht op staen en willen, Daer isser oock dye nemmermeer spreken en willen, ende die gaen dan met drie oft vier ghesellen die henluyden dienen ende voor haer spreken, ghemeynlijck dragen si hoornen aen haer halsen. Wanneer si in een stadt trecken, so blasen si alle gader den horen deen metten anderen, daer mede vergaderen si die aelmoessen. Wanneer dat nv die coninck niedt mede en {==42v==} {>>pagina-aanduiding<<} trect so trocken si alle iare drie oft vier hondert op een tijt deen met den anderen, ghelijck bi ons die reysers oft pelgrims. Ende si blijuen ghemeynlijcken in een stadt drye ofte vier daghen Eensdeels soo draghen si stocken met sickelen van yser die rondom haer snijden ghelijc een seysene, ende trecken die met een slingher als si yemant willen hinderen oft quaet doen. Ende wanneer dese also in een stadt comen so doetmen henlieden groote eere. Ende oft si ooc eenen dooden vanden machtichsten der stadt, so en worden si daerom niet gestraft, want gemeynlick so houtmense voor heylich Dat lant desseluen volc is al berchachtich, ende niet seer vruchtbaer, Ende si hebben meer gebrecx van teeringhen dan si oueruloet hebben. Haer wooninghen en sijn niet seer goet, ende si en hebben oock gheen ghemuerde stadt, Ende daer comen seer vele edele steynen wt Jndia ende andere landen,want om haer vrijheyt ende heylicheyts wille brenghen si die met henluyden sonder cost. Dat lant hout hem sterck inden crijch tegen den Soudaen Machomet, wandt aen hem seluen een vast lant is. Dat .iiij. Capittel seydt vander stadt Cevul, ende vanden zeden des volcx. ALso scheyde ick vander voorghenoemder stadt Cambia, ende quam in een stadt ghenoemt Chevul .xij. daghen reysens vander voorghenoemder stadt, ende tusschen dye twee steden heet dat lant Guzerat. Dye coninc van deser stadt is een heyden. Ende dat lantvolck van deser stadt is swert, sommighe van henluyden draghen hemden, ende sommighe gaen gheheel naeckt met eenen doec ghebonden voor haer schamelheyt. Wtgenomen sommige heydensche coopluyden, ende die wapenen van desen volcke sijn sweerden ende boghen, oock wapenen van riet ende hout ghemaect, si hebben ooc sommighe bussen ende gheschut. Dese stadt is wel omghemuert, ende twee mijlen vander zee geleghen, ende het heeft een scoone vlietende water, op welck comen ende varen vele schepen. Dat lant is goet ende volcomen, maer si en hebben daer gheen wijnbesien, maer coren, gerste ende rijs, ende ander saet, dat wert met hoopen daer vergadert, Ende in deser stadt wort seer vele doecx ghemaect van catoen. Uan haer ghelooue dat si houden en wil ick dese reyse niet scrijuen, want si houden dat gelooue ghelijck die coninc van Calcoeten, dat sal ick hier na beschrijuen. Jn deser stadt sijn veel heydensche coopluyden, ende daer is ooc seer goet recht ende regiment. Die lucht beghint daer seer warm te worden, Ende die coninc deser stadt en vermach niet seer veel volcx van oorlogen te houden Si hebben daer veel beesten, als peerden, ossen, ende coeyen, diemen in ander landen niet so vele en heeft. Dat vijfste Capittel dat spreeckt van Dabuli een stadt in Jndia gheleghen. DOen ic dye stadt Cevul ghesien hadde, quam ick in een andere stadt twee dachreysen van daer gheleghen gheheeten Dabuli, liggende op een goede riuiere. Dese stadt is ghemuert na ons lants maniere, ende heuet een goet landt daer ontrent gheleghen, ende daer sijn oock vele heydensche cooplieden. Die coninck van deser stadt is een heyden ende een afgods dienaer. Hy vermach bi dertich duysent {==43r==} {>>pagina-aanduiding<<} strijdtbaer mannen na die zeden ende maniere van Cevul. Die coninc is een aenhangher der gherechticheydt des leuens, van ghelooue ende cleydinge ghelijck tot Cevul. Dat .vi. Capittel van Goga, dat eylant in Jndia, ende van haren coninck. UOortaen quam ick in een stadt, ende in een eylandt vanden lande een mile weechs gheleghen, ghenoemt Goga, dye gheeft tribuyt den Coninc van Dechan, iaerlicx also vele als thienduysent ducaten, welcke munte die selue noemen Bardey, dye sijn cleynder van munten dan die seraphi tot Alkeyro, maer si sijn dicker, haer munte ende beslach daer op sijn twee duyuelen, ende op dander side sommighe letteren. Jn dit eylant is een gemuerde vasticheyt na ons lants maniere. Ten naesten aen der zee inder seluer vasticheyt is meestendeel een hooftman ghenoemt Sanain, die hout ghemeynlic bi vierhondert Mamaloeken, ende hi selue is oock een Mamaloeker. Wanneer die selue hooftman eenen witten man gecrigen can, dien doet hi groot voordeel, ende gheeft hem op dat minste vijfthien oft twintich pardey ter maent. Ende eer hi hem brengt in dat geselschap sijnder ridderlijcker lieden,laet hy hem bringhen twee wambeysen van leyr ghemaect, dat een voor hem seluen, ende dat ander voor dien die dat sout begheert. Als dan doet een yeghelick sijn wambeys aen beuint die hooftman dat hi de stercste met worstelen is, ende een meester met den wapenen, so doet hi hem int getal van sinen soudeniers, ende in dien dat dat niet en is, so ghebruyct hi hem tot ander diensten des strijts Dese hooftman voert grooten strijt metten coninc van Narsinga, van welcken ick metter tijt segghen wil. Jck maecte mi wt deser stadt, seuen dachreysen opt lant, in een ander stadt ghenoemt Dechan. Dat seuenste Capittel spreect vander stadt Dechan, ende van hare rijcdommen ende edele ghesteenten. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==43v==} {>>pagina-aanduiding<<} INder stadt Dechan regeert eenen coninck van Machomets ghelooue. Ende dye voorghenoemde hooftman met den anderen Mamaloeken die hout hi al in sinen dienst. Dese stadt is vast, schoon ende vruchtbaer, Die coninck daer, hout altijt bi .xxv. duisent mannen in sinen dienst ende soudie, te voete ende te peerde, ende hi heeft een seer schoon palleys daer in. Jn welc palleys eermen tot des conincx camer ende wooninghe coemt, moetmen passeren ende doorgaen veertich cameren. Dese stadt is gemueret na die maniere van desen lande, ende schoon huysen sijn daer in, ende die coninc leeft in grooter weelden ende hooueerdicheydt, Sijn dienaren draghen scherpe schoenen voor met toten, ende sijn gemeynlijcken root, daer aen ghehanghen ende ghemaect robijnen, dyamanten ende andere edele ghesteenten, desghelijcx hebben si veel meer der seluer cleynheyden aen die handen, ende hanghende in die ooren. Wandt in sijn rijc is een geberchte daer in men vint dyamanten, ende dat leyt een mijle vander stadt rontom gemuert, ende dat werdet gewacht met grooter neersticheit Dit conincrijc heeft genoech van alle dingen gelijc die voorgenoemde stadt Si is van Machomets gelooue, haer cleydinghe is siden laken, oft seer scoone hemden, ende draghen schoenen ofte leerskens aen haer voeten, ende hebben witte coussen van boomwolle gemaket, oft van catoen doecken, op die maniere gelijc die schipluyden doen. Ende die vrouwen gaen bedect metten aensicht, ghelijc te Damasco, daer ic hiervore af gheseyt hebbe. Dat .viij. capittel spreect van die neersticheyt bi sijn ridderschap. DJe voorgenoemde coninc van Dechan voert altijt crijch metten coninc van Narsinga, ende den meestendeel sijns crijchsvolcx sijn vreemde ende wtlantsce witte luyden, ende dat volck des lants is bruynswert volc. Dese coninc is seer rijck, ende hout al sijn soudeniers heerlic met grooten cost, daerom heeft hi die beste crijchsluden die in de landen sijn, diesgelijcken hout hi op der zee veel schepen van oorlogen, ende is den Christenen een groot vyant, also trocken wt in een stadt vijf dachreysen van daer gelegen die was genoemt Bathacala. Dat .ix. Capittel van Bathacala die stadt in Jndia, ende haer vruchtbaerheydt. BAthacala is een vaste edele stadt gemuert ende seer schoone, een mile opt lant vander zee gheleghen, ende die heuet eenen bisonderen coninck, maer is den coninck van Narsinga onderworpen ende onderdanich. Ende dese stadt heuet een poorte oft hauene der zee, soo datmen met eender vloet in dye stadt vaert, ende daer liggen ooc vele heydensche coopluyden, wandt het is een stadt van vele hanteringen. De voorgenoemde riuiere oft vloet loopt aen die stadtmueren, in dit lant wascht oueruloedich veel rijs ende suyckers, ende eenen groten deel suycker candijs, datmen al watert met deser vloet, aldaer wasschen oock die vighen ende noten ghelijc tot Calcoeten, ende dat volck is al vol afgoderijen ghelijck tot Calcoeten. alleen die heydenen die daer liggen houden dat gelooue Machometi. Men hout in dit lant gheen peerden, noch muylen, noch ezels, maer coeyen, buffels, schapen, ende gheyten dier isser daer vele. Ende in dit lant en wascht gheen gherste noch saet, maer vele ander vruchten die goet sijn. Als ick de stadt versocht hadde maecte {==44r==} {>>pagina-aanduiding<<} ick mi wech in een andere stadt genoemt Anzedina, in die selue woont een bisonder volck, dat sijn heydenen, die houden hem seluen voor edele. Dat eylandt is vanden vasten lande een halue mijle. Ende heeft ontrent .xx. mijlen rontom, ende een seer quade lucht, ende ten is oock niet seer vruchtbaer, nochtans heuet een goede riuiere tusschen dat eylant, ende tusschen die poorten oft hauene des lants. Dat .x. Capittel seyt van Centacula Onor ende Mangolor die steden. ALs wi voorbi voeren op een dachreyse vanden voorscreuen eylande, quamen wi in een stadt die genoemt is Centacula, die heeft eenen heere dye niet seer rijck en is. Aldaer so vintmen coeyen een groote menichte, veel rijs ende ander goede vruchten gelijc si wassen in Jndia, Ende daer in sijn oock veel heydensche cooplieden, die inwoonders sijn swert van verwen, ende si gaen naect ende gheschoeyt, ende en draghen niet opt hooft. Dese heere is onder den coninc van Bathacula. Van deser stadt quamen wi in twee dagen tot eender stadt genoemt Onor. De coninc deser stadt is onderdanich den coninc te Narsinga. Dese coninc is een goet man, ende een goet vrient metten coninc van Portegale, die hout altijt seuen oft acht scepen op die zee met crijchsvolc Dit volc is ghewent naeckt te gaen, met eenen doeck om haer scamelheyt gebonden, haer meeste spijse is rijs, ende daer ront om sijn veel wilde dieren, wilde verckenen, herten, woluen, ende ooc leeuwen een groote menichte. Desghelijc oock voghelen, onderscheydelijc van onsen pauwen, papegaeyen, ooc coyen ende Castron, roosen ende andere bloemen vintmen daer alle iaer. Die locht is daer seer goet, welcke men mach mercken aen dat volc des lants dat veel langer leuet dant bi ons oft op andere plaetsen. Na bi deser stadt Onor is gelegen een ander stadt, met name ghenoemt Mangolor. Jn dye selue wort bi wijlen geladen vijftich of tsestich schepen met rijs. Die inwoonders sijn seer subtijle lieden, haer leuen ende zeden ende cleydinghe ghelijc hier vore geseyt is. Also voeren wi ooc van daer, ende quamen tot eender ander stadt genoemt Cannonor. Dat .xi. Capittel spreect van Cannonor, ende van haren vruchten. CAnnonor is een schoon groote ende rijcke stadt van volcke, in welcke die coninc van Portegale deser tijt een sterc slot heeft. Dese coninc vander stadt is een groot vrient vanden coninc van Portegale, ende het is een warachtich edel coninc. Dese stadt is een hauene daermen af leyt die somme peerden dye wt Persia comen, ende het is te weten datmen voor een yeghelijc peert van tolle betaelt .xx. ducaten, daer na gaen si opt lant teghen Narsinga. Jn dese stadt sijn veel heydensche coopluyden, daer en wascht gaan coren noch wijndruyuen Ooc geenderley vrucht die onse vruchten gelijc sijn, dan alleen zittroni ende meloenen. Die lantlieden daer en eten gheen broot, mer si eten rijs visch ende noten. Ende voorts hier voor daert pas geeft willen wi seggen van haren gelooue ende zeden, ende daer begint te wassen somige specerie als peper, gimber, cardomomi, ende mirabo, ende weynich cassia. Dese stadt en is niet gemuert, ende het sijn slechte husen daer in. Men vint ooc daer vele ende menigerley vruchten, anders gestelt dan met ons, ende die vruchten sijn veel beter ende volcomender. Hier na sal ic meer seggen vanden seluen. Dit lant en is niet goet te bestriden, want het is al vol grauen. Dese coninck vermach int velt te {==44v==} {>>pagina-aanduiding<<} bringen vijftich duysent Naeri, die sijn bi henlieden ghehouden voor edele lieden. Als die selue in doorloge trecken, so sijn si ghewent te gebruycken sweerden oft corte rodollen, hantbogen ende lantsen, ende nv hebben se sommige bussen ende gaen toch naect, dan eenen doeck om haer lieden, ende si hebben nyet opt hooft, als si inden crijch trecken dragen si doecken om dat hooft tweemael gewonden van roodeer verwen also al van eenderley sorten, daer en ghebruyctmen gheen peerden noch muylen, ezels noch camelen, maer si ghebruycken alleen olifanten, maer niet tot den strijt. Jck sal hier na voorder daer af segghen, wat dese coninck vermach ende wat hy tegen die Poortegaloysen gehandelt heeft, in dese stadt is een grote handelinge, ende daer comen alle iaer by twee hondert scepen van menichderley landen. Als wi sommighe daghen aldaer gheweest waren, soo namen wi voor ons voorder te varen teghen dat Conincrijck Narsinga, alsoo toghen wy .xv. dachreysen ouer landt teghen den opganck der sonnen, ende quamen tot eender stadt ghenoemt Pisinagar. Dat .xij. Capittel seyt vander stadt Bisinagar, int conincrijck Narsinga. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DJe voorgenoemde stadt Bisinagar is des conincx Narsinga, ende is seer oueruloedich groot ende vast, wel ghemuert, aen een plaetse met geberchten ende heeft om haer .vij. mijlen, drie ghemuerde cirkelen rontom, een stadt van grooter hanteringe ende comanscap, ooc seer vruchtbaer, goet gebruyc ende gheschickelicheyt vanden menschen van alle dinghen, ende seer goede lucht, men mach ooc daer hebben grooten lust om te iagen ende vlieghen, also dat my dunct dat dat Paradijs daer is. Die coninck deser stadt is machtich ende rijck, ende hy ende alle sijn rijck en gheloouen niet dan afgoderije, hi houdt altijt aen sijn hof bi veertich duysent mannen te peerde, ende een peert ghelt aldaer vier of vijf hondert pardy, ende sommige coopent wel acht hondert pardy, want die goede peerden en vallen nyet in dese landen, want die coninck ende heeren aen dye poorten ende hauenen der zee wachten seer neerstich daer op, datmen geen groote peerden ouer en voert, ende die selue Co- {==45r==} {>>pagina-aanduiding<<} ninck hout altijt ontrent vierhondert Oliphanten, ende ooc vele Drommedrarien, die loopen wtermaten snel, ende gelijc ick hier voor belooft hebbe te segghen van den aert ende verstande der Eliphanten, soo sult ghi weten ten eersten hoe dat si toe gherust worden inden strijt. Een Eliphant draecht eenen sadel gemaect ghelijck die muylen draghen int conincrijck van Napels, onder enghe met twee yseren ketenen, op dyen sadel draecht hi op elcke side eenen groten troch van hout gemaect, die seer sterc is, ende in yeghelijcken gaen drie mannen, tusschen den backen ende des Oliphants hals is een hout een half spanne dick, tusschen dat selue ende den hals stont een man, die spreect metten oliphant dat welc dat dier al wel verstaet, ende doet dat selue, waer af ick grootelijcken verwondert was ende ick ghelooue dat ter gheen verstandigher dier en is opter eerden. Ende also sitten op elcken oliphant seuen persoonen die hebben pansieren aen, ende haer geweer sijn spiessen ende hantbogen ende rodellen, si wapenen ooc die oliphanten met harnas, ende ten minsten om dat hooft ende haren crommen snuyt. Ende aen den seluen binden si hem een sweert twee ellen lanc, so breet als een menschen hant, ende die man die daer op sidt ghebiet hem, staet stille, gaet voorby, cromt, valt in dien, stoot dien, doet hem niet meer, ende diesghelijcken. Dat al verstaet ende doet die Oliphant al ware hi een mensche, Maer als si wat ghequetst of gewont werden, so en canse nyemant ghehouden. Ende meestendeel worden si inde vlucht ghekeert met vier, dat hem dat teghen ghebracht wordt, dat vreesen si bouen alle andere dingen. Jc gelooue ooc dat dit het stercste dier is bouen alle andere dieren. Ende ic heb gesien drie Oliphanten stellen aen een schip wt der zee te trecken, dat geschiede tot Cannonor, daer waren sommige heydensche coopluyden, die wouden een scip aen dat lant drijuen na die maniere van onsen lande, daer was hen gheseit dat si dat schip souden vast maken voor metten kiele, daer onder leyden si drie houten. Ende aen den cant der zee sach ic drie Oliphanten hem neder laten op die knyen, ende met den hoofden trocken si dat schip gheweldichlijcken wt aen dat lant. Ende ghelijck die sommige seggen, die oliphant en heeft gheen sijns ghelijcken, dat is waer in dier manieren, dan dat si niet so hooghe en staen als sommige ander dieren, mer si hebbense wel beneden bi der eerden ende bouen int buyghen. Dat wijf vanden Oliphant is vele stercker, stouter ende hooueerdiger dan dat manneken. Ende sommige onder die wijuen hebben mans Si sijn oock grooter haerder een dan drie buffels sijn, ende sijn van hayr gelijc die buffels, ende hebben oogen ghelijck die swijnen oft verckenen, een langhe snuyte voor wtcomende, comende by na bi der eerden, daer mede neemt hy die spijse ende den dranck inden mont, want hi heeft sinen muyl onder sinen hals ghelijc eenen stuer. Jck heb hem ooc met sinen muyl meer dan eens eenen quatrijn op sien nemen vander eerden. Jck heb oock ghesien dat hi metten snabel eenen tack af ghetrocken heeft van eenen boome, daer aen onser .xxiiij mannen trocken met eenen zeele, ende en costen dien tack niet ter eerden brenghen,die trock die Oliphant met drie trecken daer neder, Dye twee groote tanden diemen in onse landen brenget die staen int opperste gebet. Sijn ooren sijn twee spannen lanck, op alle siden seer breet, sijn beenen sijn bina ghelijc {==45v==} {>>pagina-aanduiding<<} onder als bouen, ende geschijft bi na ghelijc een groote telioore, onder aen dye voeten heeft hi vijf nagelen van hoornen, sinen steert is ghelijc een buffels steert, ontrent drie spannen lanc, ende onder en is nyet veel hayrs daer aen. Ende dat wijf is cleynder dan dye man. Jck hebber ooc ghereden .xiij. spannen hooge, Sommige sijn oock wel .xiiij. oft .xv. spannen hooge. Sijnen ganc is stille, ende die des rijdens niet ghewent en is, dien ist seer ongemackelick om rijden, want het maeckt den mensche een verkeerde maghe, ghelijc alsmen op der zee is, ende stormen sijn. Die ionge Oliphanten gaen eenen tellenden ganc, gelijc dye muylen, ende sijn goetwillich daer op te rijden. Alsmen daer op wil, so buyget die oliphant een van sinen achtersten voeten ende op dien voet climtmen daer op, nochtans moetmen hem help doen daer op te climmen, Si en werden ooc niet gereden met eenen toom, helfteren noch banden, mer si gaen bisonder haren wech ghelijck die daer op sidt hem toe spreect. Dat .xiij. Capittel seyt hoe die Oliphanten genereren. ALs die Oliphant genereren wil soo gaet hi aen een heymelijcke plaetse aen een water oft mos daer vereenigen si henlieden, ende genereren gelijck ander dieren, manlijck ende wijflic, Ende ick heb ghesien in sommige landen dattet die alder costelijcste dracht is die men hebben mach, om eenen coninck voor te draghen dye nieren van eenen Oliphant, die eten si, Ende in sommighe landen gelt eenen Oliphant vijftich ducaten, ende in sommighe landen dusent ducaten. Jck heb oock ghesien sommighe Oliphanten die meer verstant ende bescheydenheyts hadden, dan aen sommige plaetsen die menschen doen. Dat .xiiij. Capittel seyt vanden Coninc van Narsinga ende sinen rijckdommen. DJe coninck van Narsinga is die rijcste machticste coninc dien ic oyt ghesien hebbe oft heb hooren noemen. Ende sijn bramini dat sijn sijn priesters segghen, dat hy daghelijcx goets ghelts heeft tweelf duysent pardey. Hi voert alle tijt orloghe met sommighe heydensche coninghen ende heren. Sijn stadt heeft den name Narsinga, daer hi sijn wooninghe hout, ende is getimmert ghelijck Milanen, maer ten heeft niet so effen lant rontsomme, ende sijn conincrijc leyt ghelijc Napels, oft Venigien, ende heeft die zee tot beyde siden. Die voorghenoemde coninc gelooft met alle sinen volcke ende lande de afgoderije, ende bidt den duyuel aen gelijck die coninc tot Calcoeten, ghelijck ghi hier na hooren sult. Haer cleydinghe is, die deghelijc ende eerbaer sijn, die draghen corte hemden, ende op dat hooft eenen bant, op de heydensce maniere, ende niet aen die voeten, dat slecht ende ghemeyn volc gaet gheheel naect, wtghenomen aen haer schamelheydt daer draghen si doecken om ghewonden. Die coninck draecht een paret van gouden laken, twee spannen hooghe, ende inden crijch draecht hi cleederen van boomwol, dat is van catoene genaeyt op een ander cleet met gulden bloemen om, ende ombeset met edele gesteenten, al van eender soorten, sijn peert is costelijcker dan een goede stadt, van weghen des ghetuyns, dat daer gheciert is met so vele costelijcke cleynheden, ende als hi spaceren oft somtijts int gheselscap rijdt, so rijden altijt met hem drie oft vier andere coninghen, met veel heren ende knechten .v. oft .vi. duysent peerden, daer by men mercken ende kennen {==46r==} {>>pagina-aanduiding<<} mach, dat hi is een groot machtich coninc. Sijn munte is die pardey van dien ic gheseyt hebbe, so slaet hi ooc sommige siluer munte, genoemt tare, ende andere van gout, diemen noemt fauon die gelden die .xx. een pardeyo, ooc cleyne silueren munte die heetmen Casz, die gelden die .xvi. een tare van siluer. Jn desen landen machmen seker wandelen dan alleen datmen hem bewaren moet voor die leeuwen, die op die straten loopen, Van haer spijse en wil ick nv niet segghen, dat sal ic scrijuen ende segghen hier na als ick scrijue van Calcoeten, want ghelijck in deser stadt Narsinga ende den seluen landen ghehouden wert Dese coninck is een seer groot vrient der Christenen, bysonder den coninck van Poortegale, wandt met den anderen en heeft hi niedt vele kennissen. Ende als dye Portegalosen in sijn steden ende landen varen, so geschiet henluyden groote eere ende vrientschap, ende als wy dese edele stadt wel gesien hadden, ende vele daghen daer gheweest waren togen wy wederom na Cannonor, daer bleuen wi drye daghen, ende wy namen namaels onsen wech ouer landt, ende quamen in een stadt die was ghenoemt Tormapatani. Dat .xv. Capittel spreect van Tormapatami, Pardarani, ende Capogato den steden in Jndia. TOrmapatami is van Cannonor xij. mijlen, die en is niet seer rijck ende is een mijle van die zee gelegen, ende heeft een vlietende water niet groot, ende heeft eenen bisonderen heere. Dat volc deser stadt leeft meestendeel in arbeyt, ende haer meeste neeringe sijn dye boomen ende noten die wi heeten Jndiaensche noten, die selue eten si met een weynich rijs. Mer si hebben veel houts, wt welc men schepen maect. Jn deser stadt woonen bi vijftich duysent heydenen, Machometanen, ende sijn onderworpen den coninc. Jc en wil ooc niet voorder scrijuen van haren leuen ende zeden, tot dat ic scrijuen sal van Calcoeten, die ooc van den seluen geloue sijn, in deser stadt sijn veel amre huysen, een huys op eenen haluen ducaet geschat, daer bleuen wy twee dagen, ende doe trocken wy in een ander stadt ghenoemt Pardarani een dachreyse van der voorschreuen stadt gelegen, ende is onderworpen den coninck van Calcoeten, gheheel een slechte stadt, ende ten heeft gheen poorten Ende tegen ouer dese stadt leyt een woest eylant daer niemant in en woont, ende des volcx zeden ende leuen is gelijc tot Calcoeten. Wi schieden van daer, ende quamen in een stadt genoemt Capogato, dese stadt is ooc onder den coninc van Calcoeten, ende heuet een huepsch palleys na der ouder wet getimmert, Ende een cleyn water vloet tegen tzuyden. Daer en is niet in weerdich te scrijuen, daerom wi daer niet lange en bleuen,ende wi scheyden van daer, ende quamen in die edel stadt van Calcoeten met vruechden. Ende gelijc ic tot hier toe gespaert heb te scrijuen vanden leuen, seden, cleydinge ende ghelooue, dat gehouden wert inden coninclijcken steden, Cevul, Dabuli, Bathacala, Onor, Mangolor, Cannonor, Caicolon, Colon, ende Narsinga. Nv wil ic v seggen vanden coninc tot Calcoeten,want hi wort gehouden voor den treffelijcsten coninck bouen alle andere coninghen. Dat .xvi. Capittel seyt van die machtighe stadt Calcoeten in Jndia CAlcoeten is een stadt op vasten lande gelegen, ende dye zee staet daer aen sommige hoecken tot aen die huysen der stadt, ende en heeft gheen hauene der zee, maer daer is een enghe vloet aen dat incomen der zee, ende en heeft {==46v==} {>>pagina-aanduiding<<} mer vijf oft ses spannen waters. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dese riuiere deelt haer na Calcoeten met .ij. deelen ende maect een grote menichte van stroomen dye daer af vlieten. Dese stadt en heeft gheenen muer om, mer si is bi eender mijlen bi na nau te samen betimmert, mer daer voorder sijn die husen wijder van malcander getimmert. Also strect die stadt met haren begripe bi .vi mijlen weechs, mer die huysen die daer in staen sijn slecht, want de mueren en zijn maer eens mans lengde hooge die te peerde is, met bladeren van eenen boom gedect, ende en hebben gheen solders, ende daerom so haest alsmen drie oft vier spannen in deerde graeft so vintmen water daerom datmen geen grote huysen sonder merckelike scade daer gemaken en can, also dat eens coopmans huys gelt xv. oft .xx. ducaten ende niet daer ouer. Ende die huysen des gemeyn volcx gelt gemeynlijck eenen haluen ducaet, somtijts eenen ducaet, oft twee ducaten op dalder meeste. Dat .xvij. Capi. seyt vanden coninck tot Calcoeten ende des volcx gheestelicheyt, ende van haren ghelooue. DJe coninc van Calcoeten met al sinen volcke in sijn lant ende conincrijc is vol afgoderijen, ende bidden de duyuel aen gelijc ghi hooren sult. Si bekennen ende belijden datter een God is, die geschapen heeft hemel ende aerde ende al datter in is. Ende spreken als God woude rechten ende oordeelen eenen ende den anderen, ende alle quaet der menschen straffen, soo en waer hem dat geen vrucht als hy dat doen mocht door sinen knecht. Ende daerom heeft hij ons desen geest den duyuel gesonden in deser werelt, ende hem de macht gegeuen te oordeelen, die wel doet, dien doet hi ooc wel, die quaet doet, dien doet hy ooc quaet, dien noemen si den Deyma, ende God noemen si Tamerani. Nv weet dat die coninc van Calcoeten dat beelt des duuels hout in sinen palleyse gelijc een capelle, ende dat is twee screden wijt op alle vier hoecken, ende drye screden hooge met eender houter dueren. Ende int midden van deser cappellen is eenen setel, daer op sidt eenen duuel gegoten van metael, die heeft een croon op sijn hooft gelijc des paus croon, ende heeft vier hoornen op sijn hooft, ende vier grote tanden met eenen groote wijden openen muyl, die nose ende ooghen grouwelic aen te sien. Ende sine handen gemaect gelijc die haken, ende die voeten gelijc hanen voeten. Ende ronts {==47r==} {>>pagina-aanduiding<<} o[m] dese capelle is dat gemael ende schilderije niet dan enckel duuels, ende op alle vier hoecken sidt eenen duuel op eenen stoel, die daer gemaect is in een vlamme viers, ende in die vlamme is een grote menichte der sielen, eenen oft haluen vinger lanc, ende die voorgenoemde duuel heuet in sijn rechte clauwe een siele, dye hout hi in sinen mont, ende metter ander hant grijpt hi een siele metten voete. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ende alle morgen comen dye papen ende wasschen haren afgod met welrieckende water, ende besprengen oft wieroocken hem met welrieckende gerueck. Als dat geschiet is bidden si hem aen, ende somtijts in die weke maken si hem een offerhande, in dier manieren, si hebben een bisondere tafele daer toe geordineert, gemaect ghelijc eenen outaer, ontrent drie spannen hooghe vander eerden, vier spannen wijt, ende vijf spannen lanc, die cieren si met rosen, ende bloemen, ende andere welrieckende cruden. Daer op hebben si bloet van eenen hane, ende gloeyende colen in een silueren becken met veel roocx, si hebben ooc een wierooc vat, met dien doen si dat rontom den outaer riecken, ende een silueren belleken dat luyden si dicwils. Ende dan hebben si een silueren mesken daer mede dooden si den haen, ende nemen dat bloet van hem, ende dat doen si dickwils op dat vier, ende dat nemen si dicwils ende besprengen daer mede, ghelijcmen op die scermers schole vechten woude, tot dat al vergaen is, ende altijt brengen si daer bi sommige wassen keersen. Die priester die dat offer brengen wil, doet aen den arm, aen die handen, ende aen dye voeten silueren hantschoenen gebonden met vele schellen ende bellekens, die een groot geluyt gheuen. Hi draecht ooc aen sinen hals een stole, ic en weet nyet waer af die selue gemaect is, ende als hi den offer also volbracht heeft, so neemt hi beyde sijn handen vol corens, ende gaet vanden outaer achterwaerts, ende siet dan altijt voor hem den outaer aen, tot aen eenen boom daer toe gheordineert, ende worpt dan dat coren ouer sijn hooft opt hoochste ghelijc hi can op den boom, ende dan gaet hy weder totten outaer, ende heft alle dinghen op van den outaer, alsoo selsaem houden si haren offer voor haren afgod. Dat .xviij. Capittel seyt vanden eten des conincx van Calcoeten ende wat daer volbracht wort. {==47v==} {>>pagina-aanduiding<<} ALs die coninc van Calcoeten eten wil, so gebruyct hi dese nauolgende gewoonte. Ten eersten nemen die vier principael priesteren dye spijse die voor den coninc bereyt is, ende dragen die voor den duuel, ende bidden hem ten eersten aen na haer gewoonte. Si heffen haer handen tot bouen haer hooft, daer na trecken si haer handen wederom tot hen, al besloten, ende altijt die duymen opgeheuen, ende houden dan dat eten voor hem also lange als een mensche soude mogen eten, ende blijuen dan so langhe bi hem, ende daer na brenghen si die spijse haren coninck. Also meynen si den duuel groote eere te bewijsen. Als hem nv die coninc hout dat hi niet eten en mach, ten si sake dat hem dat te voren voor gedragen wert, ende dit eten is in een houten schotel daer in leyt een groot blat van eenen boome daer op leyt die spijse des conincx, dat is rijs oft ander dinghen. Hi eet oock op eerde, ende sommige bramini, dat zijn die priesters staen haerder drie of vier met groter reuerencien ende eerbiedinge neder geneycht, ende heffen die handen op voor haren mont ende met den rugge gebogen, ende al spreect die coninc so en derf haerder geen den anderen toe spreken, maer staen also met grooter neersticheyt, ende mercken op des conincx woorden met alder gehoorsaemheyt. Als nv die coninc gheheten heeft, so nemen die papen dye ouergebleuen spijse des conincx, ende dragense in eenen hof, ende sitten neder opter eerden, ende slaen driemael die handen te samen, so coemt daer een grote menichte rauen, ende eten die spise. Ende dese rauen vliegen daer si willen. Dat xix. capi. seyt vanden Bramini, dat sijn die priesters tot Calcoeten. NU hoort ende vreemde dingen sult ghi hooren van dese bramini haer papen tot Calcoeten, ende si weten dat si sijn die opperste haers geloofs, ghelijc by ons die priesters sijn. Als die coninck een wijf neemt so neemt hi eenen wt hem luden, den eerweerdichtsen onder haer luden geacht, ende laet hem den eersten nacht bi sijn wijf slapen, omdat hy haer den maechdom nemen soude, ende dan so ghelaet hi hem als oft hi dat we[rc nie]t geerne doen en soude, maer dat [dye con]inc eenen anderen nemen soude So [geuet h]y somtijts vier oft vijfhondert [ducaten] om dien arbeyt te volbrengen, d[at bi ons] sonder gelt wel te volbrengen [ware] Sulcx geschiet allen den coning[en.] Dat .xx. Capittel seyt vanden ede[len], ende wat volc daer woont. TEn eersten die edelen tot Calcoeten die heetmen Bramini dat zijn die papen bouen gheseyt, ende die houtmen voor edele. Die andere heetmen Naori, die ghelijc bi ons die edele ghehouden worden, die sijn verbonden wapenen ende sweerden te dragen. Waer si op die straten gaen, ende geen wapenen en dragen die worden veracht ende nyet voor edele aenghesien, dye noeme ic crijschlieden. Die derde die si edele noemen, die worden ghenoemt Tuia, dat sijn hantwerckers, die worden bi henlieden gheacht ende in eeren gehouden, Daer na sijn gemeyn luyden die heetmen Mochoa, dat sijn die visschers. Die vijfde heeten si Poliari, dat is een quaet volc, die vergaderen dat peper den wijn ende die noten. Dye seste noemen si Hirani, dye bouwen ende sayen dat rijs, gheacht ghelijc bi ons die boeren. Die selue ende die Poliari en derren den Naeri dat sijn die edele oft ondersaten, oft den papen niet ghenaken op vijf oft ses schreden, oft si worden van henluyden bestooten, ende aengeroepen, maer si moeten altijt wandelen in bisonder plaetsen, ende in snoode plaetsen. {==48r==} {>>pagina-aanduiding<<} Als si te wercken gaen tot den luyden, so roepen si met luyder stemmen, dat se een yegelick op der straten hooren mach, dat doen si daerom, dat si die papen ende die soudenieren souden waerscouwen ende niet ontmoeten, in dyen dat si dat niet en deden, ende hem dan ontmoeten, die sijn vrucht saeyen ende coopen wouden, so mochten si hem dooden, ende si en souden daer aen niet misdoen. Dat .xxi. Capittel spreect van die cleedinge des conincx ende der anderen. DJe cleedinge des conincx ende der coninginnen ende die andere des lants gaen al naect ende bloot, maer geschoeyt, die draghen doecken van catoen oft side om die scamelheyt, ende metten blooten hoofde, sommige cooplieden die dragen hemden tot die gordelstap, maer dy edele mannen ende vrouwen ende lantluyden gaen al bloot, die vrouwen draghen lanc haer gheloct, ende en eten geen vleesch sonder oorlof haerder papen. Dat ghemeyn volck eet alderley vleesch, sonder alleen coeyen vleesch, dat en eten si niet, bisonder die Hirana ende Poliar eten vleesch ghedroocht in die sonne ende een vrucht bi henlieden geheeten suriti. Dat .xxij. Capittel seydt vanden lichten diemen voor den Coninck, ende snachts in sijn palleys brant. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} INt huys des conincx sijn vele wooningen, in welcke .x. oft .xij. vaten van metael gemaect sijn, ende die branden omhooge, ghelijc die hoochte van eenen mensche, ende een yeghelijck van desen instrument van metael gegoten is drie hooghe, dat een bouen dander, daermen olie in doen mach om te branden, ende dat is twee spannen hooge vander eerden. Jn deerste daer leyt catoen in rontom gesaeyt om te branden, daer boven is noch een ander wat engher, met alsulcken lichten, ende daer bouen dat aldercleynste, ooc met olye aengesteken, gelijc die twee andere, ende den voet van desen is driehoeckich, ende elcken hoec gemaeckt met verheuen werck, drie duyuelen, verschrickelijc om aen te sien, al sulcken lichten sijn alle nacht inden cameren van des conincx palleys. Dat .xxiij. Capittel seyt vanden vrienden die den Coninck af steruen, hoe si hen dan houden. {==48v==} {>>pagina-aanduiding<<} ALs den coninc eenen goeden vrient af sterft ende men dat lichaem metten lijcke op gerecht heeft, so seyndet hy tot allen den oppersten priesteren sijns rijcx dat si daer sullen comen, ende ontbiet ooc vele andere buyten der stadt. Als dye ghecomen sijn so hout hi met henluyden een groote weerschap ende maeltijt drie daghen lanck, ende dat eten is meestendeel van goeden rijs ghecooct, in vele manieren, oock herten ende wilde swijnen wiltbraet. Na drie oft vier dagen geeft hi eenen yegelijcken priester drie, vier oft vijf pardey. Daer na trect een yeghelick wederomme den wech die hy ghecomen is. Dat .xxiiij. Capittel spreeckt vander heerlicheyt dyemen hout nae des Conincx doot. ALs die coninc tot Calcoeten ghestoruen is, ende dat hy achter laet sonen, broeders sonen, oft broeders, die en eruen niet dat conincrijck, maer dat rijck blijuet aen sijnder suster sone. Ende in dien datter gheen sonen van der suster en sijn, so blijft dat conincrijc den naesten vrienden des conincx, Om der oorsaken wille, dat die bramini dat sijn haer papen, die huysvrouwe haer maechdom genomen heeft Ende diesgelijcx oft die coninc wt rijdet, so blijuet een van dien papen die tijt bi die coninginne, daer af de sommige .xx. of .xxiiij. iaren out sijn, dat wort die coninginne voor een eere ghehouden, dat hi huys met der coninginnen hout, ende haer dien langen tijt so regeert, waer wt si dat aensien hebben ghelijc si seggen, dat die suster ende die coninck voorwaer gheboren sijn wt eenen lichame, ende meer is te twijfelen van sijnder suster sone, dan van sijns selfs sone, daer af soo coemt die erffenisse des rijcx op sijnder suster sone. Noch segghen si. Als de coninc sterft oft gestoruen is, soo snijden ende scheeren alle dye in sijn rijck sijn haer baerden ende dat hayr af, wtghenomen sommige deelen des hoofts ende des baerts, dat laten si staen ongeschoren na den wille der persoonen. Dye visschers en derren ooc in acht daghen gheenen visch vanghen. Oock als die coninc eenen goeden aengheboornen vrient sterft, welcke den coninc wel dienen wil, die houden si voor wijs. Dye coninc neemt ooc aen voor een wijsheyt dat yemant een iaer lanck by geender vrouwen en slaept, oft dat si geen betole eten en willen,welcke gelijc sijn die bladeren van melangole een vrucht also ghenoemt, welcke si gewoonlic sijn te eten, ende si sijn gelijc ons geconfijct, ende si eten die meestendeel, om des wille dat die vrucht seer trect tot oncuysheyt, si eten oock een ander vrucht die heetmen Coffoli, ende haren boom Arecha, ghelijc eenen steen van eenen daey ende die vrucht des ghelijcx. Dat .xxv. Capittel seyt hoe die edelen bi wijlen verwisselen haer wijfs. DJe edele mannen ende cooplieden houden die ghewente onder hemlieden, alsoo dat twee mannen goede vrienden sijn die alle beyde wijfs hebben So spreken si deen totten anderen. Lamgal perganal menathon ondo. Js soo vele gheseyt, wi sijn langen tijt goede vrienden gheweest. So antwoorde die andere. Hognam perga menathon ondo, Dat is. Ja ic ben langen tijt v goede vrient gheweest, So spreect die weder. Jn patanga ciolli. Antwoorde hy. Seght ghi dat ghi mijn goede vrient sijt So spreeckt die. Ho, dat is ia. So antwoort hi, Tamarani Bi god antwoort hem sijn vrient. Jn penna condagman penna cortu, Js so vele gheseyt, so laet {==49r==} {>>pagina-aanduiding<<} ons wisselen ons huysvrouwen, ende geeft mi dijn wijf ende neemt ghi de mijne, so spreect die andere. Jnpatanga ciolli. Spreect ghi dat in ernste. Ho Tamarani Ja ic bi God. So antwoort hem die ander. Biti banno, dat is. Comt in mijn huys. Ende als si also thuys comen so roept hi sijn wijf ende spreect tot haer Penna in gaba ido con dopi, dat is so vele geseyt. Vrouwe coemt hier gaet met desen dat is dijn man. So spreect dat wijf. Eindi, dat is geseit, Waerom oft segghet waer. Antwoort dye man. Hognam patanga ciolli. Dat is, ia ick segghe waer. So spreeckt die vrouwe, Pergan anno. Het behaghet mi wel. Also gaet si met sinen geselle in zijn huys So spreect daer na sijn vrient tot sinen wijue, dat si met den anderen gae, dat moet si doen, ende in dier manieren verwisselen si haer wijfs, maer die kinderen die blijuen een yeghelic in sijns vaders huys. Ende onder den anderen hoop der edelen voorghenoemt so hout een vrouwe .v. oft .vi. oft .vij. mans, ende deen slaept den eenen nacht bi haer, die ander den anderen nacht ende also voort, ende als si dan kint draget, so seyt si dat kint hoort desen man, ende dat ander hoort dien toe, ende dat selue gheloouen si, ende sijn daer mede te vreden. Dat .xxvi. Capittel spreect van die spijse der edelen ende des gemeynen volcx tot Calcoeten. DJe edele in Calcoeten eten op der eerden, wt schotelen gemaect van clocspijse ende der eerden, ende voor den lepel die si hebben souden, gebruycken si een blat van eenen boome, ende eten veel rijs ende vischs, wel gecruyt. Mer de boeren eten metten handen wt der schotelen, ende als si dat rijs wt nemen, so heffen si die handen bouen die scotele, ende maken ballekens oft koecken daer af die worpen si also in den mont. Dat .xxvij. Capit. seyt vander iusticien dye gehouden wert tot Calcoeten. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} UAn die iusticie die si houden, dye is, in dien datter een yemanden doot steect, ende dat die selue gecreghen oft geuanghen wert, so laet die coninc nemen eenen pael vier screden lanck, bouen bi twee screden gelijc gemaect ende wel gescherpt, ende daer laet hij leggen ende vast maken aen den seluen pael twee houten cruyswijs ouer malcanderen, dan {==49v==} {>>pagina-aanduiding<<} steectmen den misdadighen die pael alsoo door tlichaem tot dat hy valt opt cruys daer sterft hi. Dese mertelezatie heeten si vncerluet. Ende in dien deen den anderen gewont oft gequetst heeft, so moet hy dat met gelde versoenen na gelemetheyt der sonden. Oft nv yemant sculdich ware, ende die coopman eenich obligatie oft scrifte van des conincx scriuers hadde dier hi wel hondert hout, so isser een alsulcken recht. Jc sette datter een mi sculdich ware .xx. oft .xxx. ducaten, die hi mi belooft heeft te betalen, ende ic hem nyet langer borgen en wil, so mach ic nemen eenen groenen stock, ende dan mach ic hem heymelic na gaen, tot dat ick hem betrape, daer mach ic hem houden staende ende maken ronts om den seluen eenen ronden rinck daer die selue in staen mach ende spreken tot hem driemael. Bramini raza, protho poile, dat is so vele geseyt Jc beuele v bi dat hooft der papen ende conincx dat ghi van daer nyet en gaet tot dat ghi mi betaelt hebt, ende mi vermuecht van al dat ghi mi schuldich sijt so moet hi mi betalen oft vermuegen op sijn lijf, ende ic en behoeue geen ander recht, want scheyt hi wt dat perc eer hy mi betaelt heeft, so soude hem die coninc laten dooden sonder eenige genade. Dat .xxviij. Capittel spreect hoe dye edelen haer ghebet doen. DJe edelen houden dese maniere van bidden in dese wise. Si gaen des morgens ter goeder tijt aen eenen watercant oft in eenen grachte, daer wassen si henlieden aen haer lichaem. Ende als si gewassen sijn, so en rueren si gheenen mensche tot dat si haer ghebet volbracht hebben, ende dat doen si in hare huysen, in deser manieren. Sy staen opter aerden met opgherechten lichame stil swijgende, ende bedrijuen duuelsce apparentie met haren oogen, ende met den monde, ende dat doen si tot op een vierendeel wrs. Daer nae gaen si eten, ende hij derf niedt eten vander spijsen ten si dat die gecooct is van eenen edelen, want de vrouwen en coken niet dan voor haer seluen wat si eten willen Die vrouwen wassen hen seluen ooc, ende reynigen henlieden. Ende so dicwils al[s] die man met haer wil te doen hebben so wascht si haer, ende ghebruycken seer welrieckende cruyden, met alsulcken dingen doen si altijt groote neersticheyt om dat si hen seluen welrieckende souden houden ende verchieren haer met seer vele edel steenen, ooc met peerlen ende cleynheden inden ooren, aen de handen, armen, ende om die voeten, bysondere die edele ende rijcke, yegelijc na sijn vermogen. Dat .xxix. Capittel seyt wat dat si gebruycken in haren crijch. IN haer crighen tot Calcoeten houden si dese ordinancie. Als si comen te samen met malcanderen te vechten met haren sweerden, codellen, bogen, ende lancien, so en hebben si geen peerden, mer sommige oliphanten voor den persoon des conincx, ende hebben bindels op haer hooft van siden doecken, ende die coninc draghet een somlior dat is ghelijck eenen hoet breet op sijn hooft als een scherfbert, gemaect van loof van eenen boom, ende gemaect bouen op eenen langen stoc, op dattet den coninck die sonne soude benemen. Ende als nv beyde die heren te samen comen op twee boochschoten na bi malcanderen, so maect die coninc metten Bramini, dat si gaen int heyr sijnre vyanden, die spreken met henlieden alsoo, dat si aen beyde deelen hondert mannen wt kiesen, Dye trecken dan wt midden vanden partijen. Ende sy en slaen met malcanderen nyedt meer dan twee slagen, den eenen opt {==50r==} {>>pagina-aanduiding<<} hooft, den anderen aen die beenen, dat doen si altemet drie oft vier dagen. Als dan .v. oft .vi. op beyde siden doot gheslagen worden, so springen beyde dye deelen vanden Bramini midden onder hem lieden, ende maken dat elc deel wederom trecken tot haren partijen int velt. Ende van stonden aen gaen die bramini tot beyde die partijen ende spreken. Mir manezar banno. Antwoort die coninc. Matile, dats so vele geseyt, wilt ghi niet meer. So spreken die papen, neen, ende oordeelen den crijch, ende maken dat beyde partijen wederom na huys reysen ende keeren. Also is den crijch niet dan hondert aen hondert. Maer die coninc als hi ouer lant reyst, so rijdt hi somtijts op eenen Oliphant ende somtijts draghen hem sijn edelen altijt so haestelijc als oft si liepen. Daer gaen ooc met hem mannen met menigherley instrumenten, met snaerspel ende pijpen, die daer dienen tot singhen, soo geeft hi sijn Naeri dat sijn zijn edelen, ende crijchsluyden sommige tot haren soude ter maent, so vele als vier carlijnen mogen sijn, maer in des oorloochs tijt ontrent eenen haluen ducaet. Met alsulcken sout onderhout hi altijt bi hondert duysent mannen te voete. Dit volc is al swert om dat si ghewent sijn te eten bladeren van eenen boom daer ic hier vore af geseyt hebbe. Ende so een vanden edelen gestoruen is, dyen verbrantmen tot puluer, met groter eeren ende solemniteyt, ende sommige sijn goede vrienden die vergaderen die asschen, ende behouden die met grooter eerwerdicheyt. Dat gemeyn volc als si steruen, die begraft men sommige in haren huyse binnen der dueren, ende sommige voor haer husen, sommige in haer houen, ghelijck si dat gheoordineert hebben. De munte der stadt is, ghelijc ghi hier vore gehoort hebt tot Narsinga. Tot dier tijt als ick was tot Calcoeten, sach ic daer woonen een seer groote menichte der cooplieden, ende vreemt volc van menich conincrijcke ende landen, des ick mi verwonderde, ende begheerde te vernemen van waer al dat volc daer quam Daer ick nv navraechde, so was mi gheseyt dat si quamen van Mecha, Bangella Ternasseri, Pego, Cyriomandel, Zeilla, Sumatra, Colon, Ceicolon, Bathacala, Dabuli, Cevuli, Cambeia, Guzerata, Ormus, wt Persia, ende beyde Arabia, wt Syria ende Turckia, ende vele wt Ethiopia, ende van Narsinga, van allen desen plaetsen is een groot getal coopluden tot Calcoeten, want dat volc tot Calcoeten doet weynich comenschap, maer aldermeest die heydenen, ende die Machometani, dier wel .xv. dusent in dese landen ende stat woonen, ende daer in gheboren sijn, meestendeel al coopluyden, ende daerom duncket mi ooc behoorlic te sijn te scruiuen hoe dat si gebruycken haer schepinge, ende hoe dat si haer schepen maken. Dat .xxx. Capittel seyt vander schepinghen tot Calcoeten. HEt is te weten dat si haer scepen maken bi na van vier of vc. vaten, ende bouen sonder decsel, ende maken dat onderste verdect met berders maer geen werc daer tusschen ghelijc si bi ons doen. Sy voeghent also wel te samen, dat si seer wel water houten. Ende daer na bepecken si die, ende slaen vast veel yseren naghelen daer in, Sy hebben oock goet hout tot dese schepen, ende meer dan wy doen in onsen landen, ende te sommighe plaetsen sijn die zeylen ghemaect van catoene, ende hebben onder een ander dinc daer aen ghemaect daer mede datmen die wt breyt, die worpen si wt om meer wints te grijpen, ende voeren also twee {==50v==} {>>pagina-aanduiding<<} seylen daer onse schepen maer een en hebben, {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} haer anckers sijn stucken van marmarsteen, acht spannen lanc ende twee spannen breet op alle hoecken ghehouden aen twe stercke groote stricken dat sijn haer anckers. Die tijt van haer scipuaert is wt Persen tot aen Cumerin .viij. daghen reysens, van Calcoeten op die zee tegen tsuyden. Ende men mach de selue zee scepen achtmael binnen eenen iare, van September totten wtganc van April, daer na van dat beginsel des Meys tot half Augusti, dien anderen tijt moetmen wel voorsien, want grote fortune ende perijckel is opte zee Het is ooc te weten, dat daer gemeynlijc inden Mey, Junio, Julio, ende in Augusto reghent, ende tot dier tijt sietmen weynich sonnen, maer die ander acht maenden en reghenet nemmermeer niet. Mer aen dat eynde des Aprils is haer ghebruyck dat si van Calcoeten wech varen na Cumerin, ende gaen dan in een ander schepinge, die is seker te varen vier maenden, die brengen specerije die de apothekers ghebruycken, die schepen noemtmen Sancbuchi, die hebben breede bodemen, die ander sijn gemaect ghelijc die schepen bi ons, onder scherp, die heeten Capel. Sommighe cleyne scepen noemen si Paro, dat sijn houten van .x. screden ende van een stuck gemaect, tot den seluen ghebruycken si roeren van riet ghemaect, ende die seylboom oft mast ooc van riet, ende si hebben noch een ander maniere van cleyn scheepkens genoemt Almadia, ooc gemaect van eenen stuck houts. Noch isser een maniere van schepen,die gaen met den seyl ende metten roere, ooc van een stuc ghemaeckt, die sijn .xij. oft .xiij. voeten lanck, die hebben voor een enghen mont, also datter niet twee neuen malcanderen staen en mogen, ende moeten deen achter dander staen, ende die sijn aen beyde siden scherp, dye heeten Chaturi, die gaen met die riemen oft met den winde veel snelder dan een galleye, fusti oft Brigantini doen. Die schipluyden der seluer Chaturi, sijn meestendeel zee roouers. Die sceepkens maectmen bi dat landt in een eylandt ghenoemt Porcai. Dat .xxxi. Capittel spreeckt vanden palleys des conincx tot Calcoeten. DAt palleys des conincx is bi eender mijlen wijt omuanghen ende {==51r==} {>>pagina-aanduiding<<} begrepen, ende dye mueren sijn seer leech, ghelijck ick hier vore daer af geseyt hebbe, met seer schoone pilaernen van houte, daer in ghesneden verheuen duyuelen, ende die welfsels ende muragien sijn bestreken ende beslaghen met coeyen dreck, ende sijn camer ende gewaet is weert bi tweehondert ducaten, hier voor heb ick gheseyt datmen daer niet vele sware huysen of metselrije maken en mach om des waters wille, datmen niet diepe grauen en mach, maer die costelicheyt ende rijcdommen ende die cleynheden die die coninck aen sijn lichaem draecht, dat en mach nyemant wel wtspreken, hoe wel dat tot dier tijt als ic daer was qualijc in dat lant stont, aenghesien dat hem die coninck van Portegale met die oorloge die hi aldaer teghen den coninck dede seer swaer viel ende was ooc seer beswaert met die fransche siecte, niet te min en droech hy soo vele cleynheden ende edel ghesteente, in die ooren, aen die handen ende armen, ende voeten, dattet een wonderlijc dinck was om te sien. Sijnen schat gelijcmen voor waer seyt, waren twee welfsels ghegoten gulden stucken, ende ghetaste gulden munte, so seyden mi sommige Bramini, datse hondert muylen nyet wech draghen en souden, welcken schat vergadert ende achter ghelaten was van thien oft tweelf coninghen tot gemeynen profite, hi heeft ooc eenen doec drie spannen lanc ende een spanne breet, vol costelijcke cleynheden, peerlen ende edel ghesteenten, wtwendich ghemaect van alderley soorten. Dat .xxxij. Capittel seyt vander specerijen die tot Calcoeten wascht. INt conincrijck van Calcoeten, ende op landt om deser stadt wascht peper met grooten hoopen, maer inder stadt niedt vele. Sijnen struyck is ghelijck eenen wijnstruyck, ghelijck dye by eenen anderen boom aen een geplant is, om aldaer aen te rusten, ofte anders en soude den ranck niet blijuen staen, ende aen die stocken doetmen dat ghelijc de hoppe, also wasschet om den stock also hooghe als den stoc lanc is. Die voorghenoemde plantinghe maect een groote menichte der stocken welcken struyck is twee oft drie spannen lanck, dat loof ghelijck dat loof van Melangoli, maer si sijn droogher, ende aen dander side sijn si vol cleynder aderen, ende op elck van alsulcken stocxken wasscen vijf oft ses oft achtentwintich rancxkens, een weynich langher dan eenen vingher, daer aen staet den peper, ghelijc cleyne wijnbesien, mer geuerwet. Si sijn groen ghelijck die quade wijnbesien, Ende in die maent van October dan leset men dat af also groene. Ende diesghelijck oock in dye maent van Nouember. Daer nae soo leytmen dye in dye sonne op doecken oft op decxsels te drooghen, ende dye laetmen also staen drie oft vier dagen, dan wordt hi swerdt, in dier manieren ghelijcmen die voert in onse landen, ende anders en wort daer gheenen anderen arbeydt aen ghedaen, Si en doruen daer om grauen noch mesten. Hier wast oock ghimber, seer schoon dat is een wortel inder aerden. Dye vintmen sommige van vier ofte acht ende tweelf oncen. Alsmen den voet vander wortelen wt grauet, so is hi drie of vier spannen lanc, ghelijc een riet, dat hem wtbreyt int sincken. Als si dye gegrauen hebben, snijden si dien ooc daer af, ende dat setten si in dat gat daer wt si die wortel genomen hebben, decken dat toe met der seluer eerden, ende na den wtganck des {==51v==} {>>pagina-aanduiding<<} iaers grauen si den gimber ende planten hem ghelijc hier voor gheseyt is. Die wortel wasscet int berch ende dal in root aertrijck. Ooc so wassen daer die mirabolani, van alderley ghelijcken gestelt als die cleyn besien, ende dragen ghelijc den peper. Dat .xxxiij. Capittel seyt van sommighe vruchten tot Calcoeten. IN Calcoeten wascht een vrucht die heetmen Graccara, den stam is gelijck eenen peerboom, ende die vrucht is twee spannen of .iiz. lanck, ende so dick als eens mans dye, dese vrucht wascht int middel des booms, daer die tacken beginnen haer te deelen, ende is groen van coluer als een dennen boom Als si nv beghint rijp te worden dan wort si al swert, ghelijck steen. Men doetse af in die maent December. Wanneermen die etet, so sijn si gelijc de goede muscaten, meloenen, oft wel gerijpte persingen, ende so soet als honichraten, ende den smaec is ghelijc dye pomerante, Uan binnen heeft die vrucht een schelle gelijc eenen garnaet appel, ende tusschen de schellen is een ander vrucht, grote keernen, die selue op een cool gheleyt, so is si teten gelijc die alderbeste castanien ende so my dunct so heeft die vrucht den alder treffelijcsten smaec die ic oyt geproeft hebbe. Daer wasset ooc een ander vrucht die heet Manga, oock ghestelt ghelijc peerboomen, ende draghet ghelijc een peerboom, mer die vruchte is ghelijc bi ons een note. Als si rijp is, ist gelijc een glaesappel licht, ende heuet een keerne ghelijc een dorre amandel, ende gheel vele argher dan die bloemen tot Damasco, als si rijp worden, Jn die maent van Augusto neemtmen se af, ende maectse gelijc bi ons die moerbesien, ende het is een goet eten. Noch vintmen daer een ander vrucht, gelijc een meloen, ende heeft ooc alsulcken aderen ghelijck die meloenen, alsmen die op snijt so vintmen daer in drie of vier keernen ghelijc wijnbesijen oft steen, ende sijn also suer, Den boom van deser vrucht is hooge gelijc dye boomen sijn met alsulcken loof, ende die vrucht noemtmen Corcapel goet om eten, maer vele beter om te gebruycken in medecijne. Men vant daer ooc een vrucht, gelijc bi ons die mispelen, met sy is wit, der seluer naem is mi vergeten. Ende daer is noch een ander vrucht, die ick ghesien hebbe gelijc concommers van verwe, twee spannen lanc, goet om teten ende die sijn veel beter dan die kurbis, sonderlijc gheconfijt, dye wasschen opter eerden ghelijck die meloenen, ende lieffelijck om te eten, die heetmen Comolanga. Noch wasschet daer een vruchte Malapolanda geheeten, ende is oock goet van smake. Den boom is ongheuaerlijck van eens mans hoochte, die heeft vier oft .v. bladeren, ende een yeghelick blat is so groot dat si eenen man bedecken voor dye sonne ende voor den reghen int middel des booms is een bysonder hout of struyck, die is ghestelt ghelijck eenen boonstock daer die bonen op wassen, daer af comen vruchten eender spannen lanck, oft een half spanne lanck, niedt seer dicke, Ende dier is daer op bi tweehondert aen den seluen middelen struyck, dat si so dick hangen dat si die een den anderen aen roeren, Dese vrucht wort af gedaen eerse rijp is, ende men laetse eerst in die huysen rijp worden, Ende dese vrucht is van driederley soorten. Die eerste gheheeten Ciancapolon, sine verwe is een weynich gheelachtich goet om eten, ende dun ende subtiel van schellen. Dye ander heetmen Cadelapolon dye sijn {==52r==} {>>pagina-aanduiding<<} beter dan dye eerste. Die derde die en is niet goet, maer dat opperste van deser vrucht is ghelijc bi ons die vijghen. Ende den boom van deser vrucht en draget maer eens, ende daer na en draget hi niedt meer. Maer hi heeft wel vijftich oft sestich tweelingen, die snijtmen daer af, ende plant die, so brenghen si hare vrucht ouer een iaer, ghelijc te voren Van desen ende meer andere vintmen doort geheel iaer rijpe vruchten ghenoech. Also datmen der seluer om een quatrijn .xx. coopen mach, so heeft ooc altijt dier ghelijcken bloemen, ende roosen, die beter riecken ende smaken dan bi ons. Dat .xxxiiij. Capittel seyt vanden alder profijtelijcksten boom diemen als ic gelooue op eerde mach vinden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NOch van eenen anderen boom ende ghewas wil ic seggen, desghelijcken en gelooue ic nyet datter inde wereld geuonden wort, die wort van henlieden genoemt Tonga. Den struyck, ende den stam des booms is gelijc een daeyboom, van den seluen boom machmen nemen thienderley profijten. Dat eerste is dat hout om te verbernen, noten om te eten, coorden tot den schepen te ghebruycken op die zee, ende fijn doeck, alsmen die verwet ist gelijc side, goede colen, ende dranc, gelijc wijn, oock water, olye, ende suycker Ende van desen looue ende bladeren die afvallen, ghelijck als die ast oft struyck breect, daer mede met den looue decken si haer huysen, ende die houden water voor een half iaer. Sulcx te geloouen ende te verclaren so moetmen weten dat den boom noten draecht, die bi ons Jndiaensce noten heeten. Dier draecht eenen boom C. oft .CC. daer doetmen af die opperste schelle om te verbranden. Daer na by die andere schelle neemt een gewasch gelijc catoen oft vlas dat vercooptmen den meesters die dat bereyden connen ende die bloemen oft schoonste wolle ghebruyctmen om te maken doeck gelijc side, wt den grootsten spinnen ende maken si groue draeyen, ende cleyn snoerkens, ende daer na groote seylen ende coorden om tscepe inder zee te besigen ende te gebruycken. Vander ander scorsse der seluer noten maectmen goede colen, die seer lanck gheduerich sijn int vier. Ende daer na is noch een ander schelle, ende die note is seer goet om te eten. {==52v==} {>>pagina-aanduiding<<} die dicte van dier schellen is gelijc eenen cleynen vinger, in eender hant, inwendich hol, als si begint te wassen, so begint inwendich te wassen dat water, als dan die note rijp wert, also dat si in dye keerne vol waters is so houden sommighe noten vier of vijf bekers waters Dat water vergadert men ende dat is seer goeden dranc. Noch maectmen wt deser keernen goede olie. Also sijn daert wt seuen nutbaerheden wt desen boom. Daer is eenen anderen dien en laten si geen noten draghen, ende die snijden si half af, ende gheuen hem eenen bisonderen aenwasch, des morghens ende des auonts corten si dat met eenen messe, ende bestrijcken die schorse met eenen sappe,dat trect dan daer wt een ander vochtighe materie, daeronder setten si dan een schotel, ende vergheeren dat sap daer in, namelic in eenen dach ende nacht wt eenen boom eenen haluen eemer vol, dat is bi een halue mate, ende dat doen si opt vier ende maken daer onder .ij. oft iij. vieren, in dier manieren, dattet ghelijc wert al waert gebranden wijn, Alsmen dat proeft trecket eenen int hooft, ende een weynich ingenomen houden si voor een groote cracht, ende dat is haren wijn dien si in die landen drincken Ende van eenen anderen struyck des seluen booms dat brengt ooc alsulcken sap, dat cooctmen bi tvier ende maect suyker daerwt mer ten is niet seer goet. Die selue boom heeft altijt int iaer vruchten, het si groen of dorre, ende dragen tot int vijfde iaer, ende daer isser seer veel, bide .CC dusent, die altijt heeren hebben om des profijts wille. Als die coninc vanden lande met eenen anderen crijch voert, ende die een den anderen eenen sone doot sloege, dat wert veel lichter gesoent ende vergeuen, dan oft yemant eenen boom af gehouden hadde. Dese boomen wassen in sandich aertrijc, ende blijuen .xx. oft xxx. iaer goet ende ghesont. Men plant ooc dese boomen vanden noten, ende haers selfs vrucht, ende eer si haer tacken voortbrengen, moetmense alle nacht ontdecken, dat die mane ende dat gesterte daerop schijnen mach. Des morghens decken si dat wederom toe voor dye hitte der sonnen, in dier manieren wasschen die boomen aldaer in dye selue landen. Dat .xxxv. capittel seyt hoe dat si dat rijs sayen int lant. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DJe boeren ghenoemt die Hirani, als si willen saeyen dat rijs, {==53r==} {>>pagina-aanduiding<<} so houden si een alsulcken gewoonte. Ten eersten breken ende ackeren si dat aertrijck met ossen na ons lants maniere, ende terstont daer na saeyen si dat rijs inder eerden, ende daer crijghen si alderley snaerspel pijpen ende fluyten alsoo vele als si inder stadt crijghen moghen, ende maken also vruecht int velt. Ende als si saeyen so hebben si thien oft tweelf mans in seltsame cleederen, met onghestelden aensicht gelijck die duuels, die maken seltsame manieren met den speelluyden, in dier manieren, dat die duyuel henlieden helpen soude, dat die vrucht wel soude wassen ende raken. Dat .xxxvi. Capittel seyt van dat gebruyck der medecijnen dien de crancken aldaer versoecken. ALs een rijck coopman oft een edelman cranck oft in ancxsten des doots leyt, so besteltmen hem die speellieden met alderley spel ende instrumenten gelijc hier vore geseyt is. Ende met som[mi]ge mannen verhult als duyuels die dragen vier inden mont ende inden handen Ende aen den voeten bloocken van hout gemaect een span hooge, ende also gaen si scrijen met de instrumenten den crancken te versoecken, dat ic voorwaer gelooue dat een mensche kranck ware, ende dat hi beesten ende dat geselschap ende getier soe verscrickelic tot hem sage comen hi soude verscricken ende opter eerden vallen. Ende als si vanden crancken weten wat hen gebreect, oft dat hi begint te ghenesen, so is die meeste medecijne die si hem geuen, dat is gestampten gimber, ende een scael vol saps te drincken, ende met weynich verstans tegen die beesten leuen si ooc met alsulcke saken. Dat .xxxvij. Capit. seyt vanden banckiers ende wisselaren tot Calcoeten, ende van des coopmans handelinge. DJe wisselaren ende banckiers tot Calcoeten hebben gewichte ende schalen om te weghen,ende die sijn soo cleyn dat niet een halue once en weget, mer soe gerechtich, dat si niet een hayr vanden hoofde soude ouergaen oft op wegen, ende wanneer si willen eenderley gout wegen so hebben si die Carati of aeskens gelijc wi doen om te gelijcken, ende als die gelijckinge vol gouts is, hebben si eenen cloote met eenen besonderen toe settinge gelijc was, metten seluen als si sien willen oft goet oft quaet is, so nemen si dat parangon oft die gelijckinge, ende doen dat gout wech, ende sien dan inden voorgenoemden clooten ende schale die fijnicheyt des gouts. Ende spreken dan. Pumani idiaga dat is [so] vele geseyt [als] dat is so goet, dat is quaet. Ende wanneer die cloot vol gouts is, so verlaten si dat, ende trecken dat gout daer wt, dat in die gelijckinge geweest is, ende si sijn die selue costen seker ende seer subtiel daer op. Die cooplieden houden alsulcken gewoonte, wanneer si willen copen oft vercoopen haer comenscap met hoopen, so vercoopen si dat door eenen facteur oft Lella dat is eenen Makeleer. Ende wanneer hem die cooper niet den vercooper niet gelijcken en wil, so staen si al rontsom te samen, ende dan neemt die Cortor dat is die ander cooper oft Makeleer eenen lijnen oft eenen catoenen doeck, ghelijc swilcht, dat si plegen te draghen Ende metter eender hant hout hi die openbaerlic, ende metter ander hant neemt hy des vercoopers rechte hant, die .ij. vingher bi den duym ende dect metten doeck sijn hant ende des vercoopers hant ende houden hem die twee vinger bi malcanderen, ende begint te tellen van eenen ducaet, tot op hondert oft dusent toe, daer na den coope groot oft cleyn is, dat doet hi stillijcken sonder spreken, in dier meyninge, ic wil so veel oft so veel hebben {==53v==} {>>pagina-aanduiding<<} ende al metten grijpen van den vingeren, verstaen si daer aen de somme ende spreken dan neen oft ia, ende die makeleer geeft den seluen antwoorde, ia oft neen, wanneer nv die makeleer verstaen heeft den wille des vercoopers, so gaet hi totten cooper met den seluen doec ende neemt hem oock die hant in alder manieren gelijc hy metten vercoper gedaen heeft, ende metten grijpen vanden vingeren verstaet hi sinen geselle in dier manieren maken si den coop. Js den coop specerije so spreken si van Bahar dat is een gewichte, ende weget drieder onser een cantari. Maer is den coop laken oft doec so spreken si van curia, dats so vele geseyt als twintich, ist saey oft edel gesteente diesgelijcken. Ende wanneer die coopmanscap ghelijcke gadinge is, van een minder gewichte, so seggen si van faratola, dat is een gewichte van .xxv. pont onsers ghewichte. Dat .xxxviij. Cap. seyt hoe die Poliar, ende Harana haer kinderen opvoeden ende gheneeren. DEse vrouwen van beyde dese gheslachten Poliar ende Hiranni geuen haer kinderen te suygen drie maenden lanc ende daer na geuen si hem coeyen oft geytenmelc ende en wassen den kinderen noch aen lijf noch aengesichte. Ende wanneer si wel gegheten hebben, so leggen si de kinderen int sant, ende laten die also liggen van smorgens totten auont, ende daer liggen si en wentelen als arme creatueren ende worden also swert, datmen nau bekennen en can oft ionge buffels, beyren, ofte kinderen sijn. Ende het is een wonderlic dinc wel te achten ende een duyuelsce opuoedinghe. Des auonts coemt die moeder weder van haren arbeyt ende geuet hen die spijse, ende also worden si op geuoet. Si sijn de snelste loopers, die ic oyt ghesien hebbe. Dat .xxxix. capittel seyt van sommige voghelen ende dieren die daer sijn. MJ behaget ooc te seggen van sommighe vogelen ende dieren diemen tot Calcoeten heeft, daer sijn een grote deel der leeuwen, wilde verckenen, geyten, bocken, woluen, buffels, ende coeyen Ooc Oliphanten welcke daer niet en genereren, maer van andere plaetsen aldaer gebrocht worden, vele meer catten, ende simmen die daer groote schade doen, bisonder op die nootboomen, daer ic af gheseyt hebbe, daer climmen si op ende suyghen dat sap wt den schelpen ende worpen die noten af, die selue meercatten die gelden bi henlieden vier Casse, dat is vier quatrijnen, ende men vint ooc aldaer wilde pauwen een groote menichte, ende bouen maten vele papegaeyen, groen ende root van menichderley seltsame verwen, waer vore men dat rijs opt velt dagelicx hueden moet, want si dat seer geerne eten. De selue vogel wert luttel gheacht, also datmen eenen om twee quatrijnen geuet Daer is ooc een ander soorte van vogelen die noemen si saru, die sijn cleynder dan papegaeyen, mer si singhen veel beter. Ende vele ander vogelen sijn inde selue plaetsen, onderscheydelic vanden onsen, die bouenmaten wel singen. Daer sijn ooc al om vele lustighe vruchtbare boomen, altijt groen met vruchten, ende bladeren, daer die voorscreuen papegaeyen ende die ander vogelen des auonts ende een ure voor den dach alsulcken gescrey ende sanck volbrengen dat eenen dunct int paradijs te wesen. Ende men weet daer ooc nemmermeer van geen couwe te spreken, noch ooc niet van ouergroote hitte. Dat .xl. Capittel spreect vanden slanghen tot Calcoeten. IN Calcoeten ende daer ontrent woonen sommige slangen oft wormen, so groot als een vercken, si hebben hoofden gelijc de- {==54r==} {>>pagina-aanduiding<<} selue verckenen doen, ende hebben ooc vier voeten, ende sijn wel vier ellen lanc, die wassen in dat mos seggen die lantlieden, si en hebben gheen fenijn bi haer, mer het sijn quade dieren, ende doen den lieden veel ongemacx aen met haren tanden. Daer sijn ooc slangen onder van drierley sorten, dye seer feninich sijn, so haest als si des menschen bloet rueren ofte bloet laten vallen si daer neder ende steruen, welcke dicwils aldaer geschiet is, ten tijde dat ic aldaer geweest hebbe, also dat die slangen in een huys quamen des nachts, ende beten in een huys negen menschen diemen des morgens al geswollen doot vant liggen. Die eerste sijn gestelt gelijc die blinde slecken. Die andere sijn genoemt scorzoni. Die derde sijn driemael meerder dan die scorzoni. Dese driederley slanghen sijnder een grote menichte int lant ende inden steden. Tis te weten als den coninc dit te kennen wort gegeuen, waer alsulcke slangen ende gewormte haer woninghe hebben, so laet hi cleyn hutten daer ouer maken, om des waters wille, ende in dien een mensche een van desen wormen doot sloech, ende dat die coninck ghewaer wert, van stonden aen laet hem die coninc ooc dooden sonder ghenade. Desghelijcken hi dien die een koe doodet Die lantlieden segghen dat die slanghen sijn gheesten van God, want alst gheen godlijcke gheesten en waren, God en soude so grooten cracht niet verleent hebben dat si eenen mensce so haest souden moghen dooden. Ende daer om sijnder so vele, wanneer een van die edelen ouer lant reyset, ende hen dan een van desen slanghen ontmoetet, dat achten si voor een gheluckich teyken, ende hoeder henluyden meer ontmoet hoe si meer ghelucx hebben sullen,als si segghen. Dat .xli. Cap. seydt van een beuaert die dat selue volck doet om gratie ende aflaet te crijghen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NJet verre van Calcoeten leyt eenen tempel midden in eenen waterpoel getimmert op die oude manier, ende en is niet seer ongelijck der kercken van sint Jan te romen in die fonteyne, aen beyde siden met pilaernen, in middel des tempels is eenen outaer van steenen gemaect, daermen den offer op brengt, ende tusschen die pileernen des anderen circkels daer staen cleyne sceepken gehouden van steen, twee schreden lanc, geuult met een olie die si noe- {==54v==} {>>pagina-aanduiding<<} men Enna. Op den .xxv. dach december, so houtmen daer die feeste, also dat al dat volc bi .xv. mijlenweges daer om gelegen, papen, edelen, ende boeren comen ghemeynlijc tot dese offerhande. Ten eersten eer si in gaen ende brengen dye offerhande so wasscen si henlieden in dat water, daer na die vernaemste priesters des conincx climmen al rijdende op die scheepkens daer die olie in is, ende na dien als dat volc gaet totten papen saluen si een yegelic dat hooft van de selue olie Daer na doen si den offer op den outaer daer toe geordineert, ende op den middel des outaers, staet eenen grooten duyuel tot welcken dat si gaen, also vele als daer volcx coemt, ende knielen daer voor neder ende bidden hem aen, daer na gaet een yegelic wech van daer hi gecomen is. Dat .xlij. cap. spreect vander munten ghewichte, ende wat tot Calcoeten vercocht wert. ALs ghi nv gehoort hebt die gelegentheyt des lants, ende der steden ende vele andere wonderlike saken, bisonder dat ic gehoort hebbe ende gesien heb tot Calcoeten, so dunct mi niet onbequaem te sijn ooc te scrijuen wat vander comanscap ende hanteringhen die aldaer gehandelt wort, vander munten ende ooc vanden gewichte, ende die weerde bi na vander specerien die aldaer gehouden wort, want in deser stadt is die meeste ende grootste hanteringe van geheel Jndien. Ende ten eersten te seggen van dat gewichte, dat meeste wort geheeten Bachar, dats so vele geseyt als een groot .C. welc bi ons so vele is als .i.C.viij. pont, ende een bachar is vier cantaro, ende een cantaro is .xx. Feratola, een faratola .xxiiij. Aratole, ende drie vierendeel tot Portegale. Ende sulcke .xxiiij. aretole sijn tot Uenegien xxxij. cleyn ponder Uander munten is een fanes also genoemt, die gelden die .xx. een ducaet, welc bi ons soude sijn eenen dobbelen stuuer. Een .C. pont noten muscaten gelt .iiij.c. fanes, facit .xxijz. ducaten. Een .c. pont caneels .ccc.xc. fanes Een faratola drogen gimbers .vi. fanes Een faratola gheconfijtten ghimber xxviij. fanes. Een bachar tamerindi .xxx. fanes Een Bachar zerombero dat is slecht zitwen .xxx. fanes Een bachar zitwee .xl. fanes Een bachar lacca .cc.lx. fanes Een bachar macis .cccc.xxx. fanes Een bachar peper .ccc.lx. fanes Een bachar langen peper .cccc. fanes Een bachar geconfijt mirabolani, kebuli, ende ander dingen in suycker geleyt ccccc. fanes. Een bachar nagelen .vi.c. fanes. Een bachar sandel .CC. fanes. Hier na volcht wat die cleyne specerie gelt, dat sijn die materialia die inde medecine oft apotekerie behoeuen, dye weget men metten gewichte faratola, so hier vore geseyt is. Canfer een faratola om .cc.lx. fanes Mirre een faratola om .v. fanes Cassia een faratola om .ij. fanes Lignum aloe een faratola om .cccc. fanes Reberbero een faratola om .cccc. fanes Spiconardi een faratola om .viij.c. fa. Mitricali is een vierendeel, ende een mitrical is een derdendeel eens loots. Een baer weget so vele als .xx. faratoles. Hier na volcht die coop vander comanscap diemen wt andere landen in Calcoeten brengt. Siluer een saracola om .C. ende .liiij. fanes. Coper een saracola om .xlv. fanes Lootwit een saracola om .xviij. fanes. Aluyn een saracola om .xx. fanes. Root corael een saracola om .vijc. fanes Wit corael een saracola om .xc. fanes. bastaert corael een saracola om .iiijc. fanes {==55r==} {>>pagina-aanduiding<<} Een almeno is een ander gewichte dan dat poortegaelsche, dat is twee arathe om .ijz. dat is drie pont, ende een achtendeel min, ende meer dan venedichsce gewichte, daer mede wegetmen den sofferaen die ghelt .lxxx. fanes. Dat .xliij. Capittel, van waer ende wt welcken landen die specerie tot Calcoeten wort gheuoert. NU is te segghen van welcken plaetsen ende steden die specerie ende apoterie te Calcoeten geuoert wort, die peper hoe wel hi ooc tot Calcoeten wasset so coemt die meestendeel daer van een side wt Jndia wel .L. mijlen aender zee ghelege, dat noemen si Corimucol Die caneel coemt van Zaloni, dat is .cc. lx. mijlen van daer, ende hi en wascht anders aen gheen plaetse. Garofoli dat sijn naghelen die comen van Meluza, dat is van Calcoeten voorder ghelegen seuen hondert mijlen ende .xl. Den gengeber wasset tot Calcoeten, mer men brenget hem ooc van Cannonor. xij mijlen naerder poortegale, ende van meer plaetsen wort hi brocht tot Calcoeten. Die Muscaten noten ende foelie coemt van Melucha seuen hondert milen van calcoeten Muscio, dat is bisen coemt van eenen lande heet Pego gelijc hier vore gheseyt is vc. mijlen van daer. Spiconardi Mirabolani comen van Cambia .vi. hondert mijlen naerder gelegen. Die Cassen wassen tot Calcoeten seer vele ende oueruloedich. Wieroock coemt van seer naerder bi ons M.ccc. mijlen. Mirra wasset tot Faricko naerder bi ons .M.cc. mijlen. Lignum aloe Reberbere canffer coemt van Kyni .cc. mijlen van Calcoeten. Cardimomi die groote coemt van cannonor .xij. mijlen naerder ons. Lange peper wasset tot Samator Beltzin coemt van zana .vijc. mijlen voorder. Tamerindi ende zitwan wast tot calcoeten Lacca coemt van eenen lande ghenoemt Samatoro van calcoeten voorder gelegen .cccc. mijlen. Prescely hout coemt van Darnasse xi.m.cc. mijlen van calcoeten. Opio comt van Aden, welc naerder is .m.cc. mijlen. Ende hoe wel meer ander dingen tot calcoeten coemt so waert te vele te scrijuen, ic heb opt cortste daer eensdeels willen scrijuen met den gewichte ende der munten, ende ick wilt daer bi laten bliuen. Ende als ic eenen langen tijt tot calcoeten geweest was, die ende veel meer seltsame dingen gekent ende gesien hebbe, ooc mijn medegeselle Cognazenor, wil hadde wech te varen, so bereyde ic mi ooc met hem weder te scepe inden name Gods Dat .xliiij. capittel seyt van Caicolon der stadt, ende van der stadt Colon. ALs ic ende mijn geselle met mi lange tot calcoeten gebleuen was, ende sommige van zijn coopmanscap tot sinen profite niet vercoopen en coste, mits dien dat tot calcoeten seer qualic stont, ende de stadt ende oock die coopmanschap eens deels verdoruen was, om der oorlogen wille, die de coninck van Calcoeten teghen den coninck van Poortegael hadde, daerom dat die coninck van Calcoeten ghedoocht hadde den Heidenen dat si achtentwintich mannen poortegaloysers doot gheslaghen hadden, ende hem veel schaden ghedaen hadde, doen sceyden wi van daer. Daerom hem die Coninck van Poortegale dagelicx dat aen hem woude wreken, want ooc op die tijt hi veel volcx op der zee ende op den lande doot gheslaghen hadde, soo namen wy onsen wech op een vlietende water, die scoonste vloet die ic oyt gesien hebbe, ende quamen tot eender stadt ghenoemt Caicolon vijftich mijlen van Calcoeten gelegen. De coninc der seluer stat en is niet seer rijck, mer sijn leuen, seden ende ghe- {==55v==} {>>pagina-aanduiding<<} woonte is ghelijc tot Calcoeten. Ende daer comen seer veel cooplieden, om dies wille dat daer veel pepers wasset dat goet is, Jn deser stadt vant ic sommighe Cristenen, ghelijck alle tijt ouer drie iaer priesters quamen van Babilonia ende dooptese, Si gheloouen in Christo, ende houden ooc paesschen, mer si hebben een langer vasten dan wi doen, si doen haer missen gelijc die Griecken, ende hebben nv vierderley namen, als Johannes, Jacobus, Mathias ende Thomas. Die vruchtbaerheyt des lants ende die locht is gelijc tot Calcoeten, als nv drie dagen leden waren so scheyden wi van daer in een stadt genoemt Colon .xx. mijlen van daer, Die coninck van dier stadt is seer machtich, hi hout altijt in sijn hof bi .xx. duysent mannen te peerde, ende seer veel bogen geschuts ende voetvolcx, ende hi voert altijt crijch met andere Coningen. Dese stadt heeft een schoone hauene des meyrs, ende daerom en wascht geen coren, mer veel goede vruchten,ghelijck tot Calcoeten, ende oock veel pepers, dye maniere des lants ende die seden ende dye verwe des volcx is gelijc tot Calcoeten Ende hoe wel die coninc vrient was vanden coninck van Poortegale, so was hi tot dier tijt in grooter rustinghe des crijchs, tegen andere sijnder vyanden, daerom en was ic aldaer niet seer neerstich om daer te woonen, ende maecte mi met mijnen geselle van daer, onsen wech nemende op der zee, tegen eender stadt geheeten Chayl, ende hoort ooc den Coninck toe, daer saghen wy visschen die Berlein in alsulcker formen gelijck ic voor tot Ormus ghesien hebbe. Dat .xlv. capittel seyt van Zioromandel een stadt in Jndia gheleghen. ALso reysden wi op die zee ende landen bi eender stadt genoemt Zioromandel, dat is een zee stadt seuen ghemeyne dachreysen op de zee van Colon tot daertoe te varen, ende dat is een grote stadt ende daer en is geenen muer om ende is onderworpen den coninc van Narsinga, ende leyt tegen den eylandt Zeylon. Alsmen ouer die plaetse van Cumerin coemt. Jn deser vergadertmen een grote menichte rijs Si is ooc eenen sluetel ende passagie van vele lants daerom ooc seer veel heydensche coopluden daer woonen. Aldaer en wasschet ooc gheen specerije, mer vele goede vruchten gelijc tot Calcoeten. Jc vant ooc in dese stadt sommige Cristenen, die seyden mi hoe sint Thomas lichaem niet meer dan .xij. mijlen van daer en lach, ende dat was in bewaringe van sommige Cristenen, si seyden mi ooc hoe dat si inden seluen lande niet meer leuen of bliuen mochten, na dien dye coninck van Portegale daer int lant comen ware, die had veel heydenen doot geslagen, dat ooc die lantluyden voor den Portegaloosers seer verweert ende ooc veriaget waren dat ooc die arme Christenen niet meer daer wonen en mochten, ende tlant woest ende ledich dier tijt lach, ende oock vele al heymelijc ghedoot werden, die selue christenen seyden mi een groot wonderlijc teeken, dat haer vaders die gheloofachtich waren gesien hadden, dat ontrent xx. oft xxv. iaren leden was, dat die Christenen ende heydenen eenen oploop ende eenen slach met malcanderen deden, onder welcke christenen ooc een seer gewont was in sinen arm, die was ghegaen tot sint Thomas graf, ende als hy dat met den verbonden arm geroert hadde, ende van stonden aen was hi ghesont gheworden, Also was ooc den coninc tot Narsinga dat ter ooren ghecomen, Ende van dier tijt aen hadde die coninck tot in sijn doot, ende ooc nv sijn naecomelingen, alle christenen vrientschap ende ghenade bewesen, {==56r==} {>>pagina-aanduiding<<} Mijn medegheselle vercocht al daer eensdeels sijns comenscaps om dat de coninc van Tarnasseri in dat lant crijch hadde, daer om en wouden wi daer niet langer blijuen,ende bestelden met andere cooplieden een scip welc genoemt was Ciampane, die sijn onder wijt, ende gebruycken weynich waters, ende draghen ghieters, daer mede voeren wi ouer eenen arm der zee .xiiij. oft .xv. mijlen, ende hadden groote sorge, want daer gaet dat water seer sorghelijc, mer wi quamen met gods hulpe te lande, aen een eylant ghenoemt Zailon, welc groot was duysent mijlen, gelijc die inwoonders daer seyden. Dat .xlvi. Capittel seyt van Zaylon van dat eylant daermen vele edele gesteenten vindet. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} IN deser inselen oft eylande Zailon daer sijn vier coninghen al edele. Ende ic en can v niet alle dingen berechten wat in desen eylande is, want dye voorgenoemde coninghen oorloghen met malcanderen, dattet sorghelijck ende niet seer goet en was daer lange te blijuen noch niet te ondersoecken, noch te besien ghelijc ic wel had willen doen. Mer binnen weynich dagen die ick aldaer bleef so sach ick daer eenen grooten hoop Oliphanten, die aldaer vallen. So sach ick ooc daer soecken ende vinden den edelen steen robijn, bi eenen grooten berch twee mijlen vander zee gelegen, ende daer onder vintmen die steenen ende robijnen. Ende wanneer een coopman daer coemt om der steenen wil, so moet hi coepen dye eerde metter ellen rontom. Ende als yemant eenen steen vint die int gewichte .x. caraten weget, oft daer ouer, so neemt dat die coninc voor hem. Die andere alle laet hi den coopman volghen. Daer wasschen ooc aen een ander plaetse, naest bi den seluen berge gelegen, ooc bi een groot vlietende water, vele granaten, ooc Saphieren Jachinten ende oock Topasi. Dit lant is seer vruchtbaer, ende daer wasschen oock dye alder beste vruchten diemen vinden mach, Tarrofali veel beter dan met ons, ende soeter Melangoli, ende vele andere vruchten, ghelijc tot Calcoeten, maer veel volcomender ende beter. Dat .xlvij. Capittel spreect van den boom daer den caneel af coemt. DEn edelen boom daer af men die pijpen van den caneele neemt, ghelijct wel den moerbesie boom, dan {==56v==} {>>pagina-aanduiding<<} dat hi grooter bladeren heeft ende vrucht voortbrengt die witter ende cleynder is dan dien die pijpen oft scorsche van desen boom, die noemen si Darnon. Also dat si altijt ouer drie iaren die schors af doen mer den stam en doen si niet, den seluen boom brengt vele caneels voort. Ende als den caneel eerst gesneden is, dan en heeft si alsulcken cracht niet als ouer een maent. Een heydensce coopman seyde mi dat bouen op desen grooten berch was een hol, daermen alle iaer eens een grote schare des volcx inden lande pelgrimagie oft beuaert ginc, om haer ghebet aldaer te volbrenghen, ende meynden dat Adam daer selue bouen ghewoont hadde, ende daer sijn penitencie volbracht hadde. Men sach ooc noch sijn voeten daer bouen, dye waren twee spannen lanck. Jn dit lant en wascht gheen rijs, mer daer wordes vele van ander plaetsen aldaer ghebracht ende gheuoert. Ende daerom soo sijn dese Coninghen chijnsbaer den coninc Narsinga, daeromme dat hi dat rijs ende neeringe daer laet comen wt sinen lande. Ende daer is een goede locht, niet te heet noch te cout. Ende dat volck is oock swert ende bruyn, ende haer cleedinge is meest van catoen ende siden laken, ende hebben ooc schoenen aen die voeten Dit lant leyt onder de lingie der sterren equinoriael, ende sijn inwoonders en sijn niet seer vriendelike luyden. Si en ghebruycken gheen geschut maer messen ende lancien ghemaect van lange rieten. Dat is haer oorlochs geweer Op eenen auont als wi in onsen schepe ghinghen, daer quam van des conincx dienaren die seyde tot mijnen gheselle, dat hi soude comen met hem tot den coninck, ende soude sijn corael ende soffraen met hem brenghen, dies hi om een goede somme bi hem hadde. Dat hoorde een coopman vanden seluen eylande, die sprac tot mijnen mede gaselle, vrient en gaet niet tot den coninc, want hy sal v die comanscap af coopen na sinen wille Dat dede hi wt sijn eyghen boosheydt om dat hi niet tot den coninc comen en soude, want hi hadde ooc vander seluer comanschap veyl, niet te min mijn geselle antwoorde hoe dat hi ten naesten daghe tot des conincx ghenade comen soude. Ende des morghens namen wy een schip, ende voeren met ghewelt ouer der riuiere van desen eylande aen dat lant. Dat .xlviij. Capittel seyt van Pelcacher een stadt in Jndia also ghenoemt. DOen wy waren te lande ghecomen aen een plaetse ghenoemt Pelcacher, die welcke is onderdanich den coninck tot Narsinga, dit landt ende dese stadt heeft seer groote hanteringhe van coopmanscap den meestendeel van zaya, dat is van edelen gesteente, want dat wordt daer brocht van zaylon ende van Pego, daerom so sijn daer veel heydensche cooplieden van alle soorte van specerije, die si van daer oordineren in andere landen, wi quamen ter herberghen bi een coopman, dien seyden wi van waer wi quamen, ende wat wi te coop hadden, dat was corael ende sofferaen, ende schoon gebeelt damast, ende veel messen. Als hi nv verstont dat wi alsulcken coopmanschap te coop hadden, soo dede hi ons veel reuerentien ende eeren. Jn deser stadt is ghenoech van allen dinghen, na Jndiansche maniere, dan dat daer gheen coren en wascht, maer rijs genoech, haer secte, leuen ende seden is gelijc tot Calcoeten, ende het is een vriendelijc volc, si en hebben ooc gheen gescut. Als wi nv sommige daghen aldaer gheweest hadden, maecten wi onsen wech teghen Tarnasseri van daer duysent mijlen ghelegen, die voe- {==57r==} {>>pagina-aanduiding<<} ren wi op der zee in .xiiij. daghen. Dat .xlix. Capittel seyt van Tarnasseri der stadt in Jndia. TArnasseri de stadt is geleghen nabi der zee op een effen landt wel ommuert, ende heeft een goede hauene van een vloet, tegen dat deel Tramontana, die is teghen der sonnen opganck, De coninc deser stadt is seer machtich aen lantlieden ende goet. Ende hi heeft ghemeynlijc crijch metten coninc van Narsinga, ende met den Bangella ende heeft by C. oliphanten, grooter dan ic oyt gesien hebbe, hi hout ooc altijt bi hondert dusent mannen in sinen dienst te voet ende peerde, haer wapenen tot den strijt sijn cleyn sweerden. Ende hebben seer veel hantbogen ende lancien van riet gemaect, haer cleydinghe is meestendeel van catoen ghemaect ende seer wel ghestict in stede van harnasch. Die huysen in der stadt sijn ghemuert bi na op onse maniere, daer wascht ooc goet coren, goede boomwolle, ende een groot deel siden ende bresiele hout. Oock vele goede vruchten, honich, soete meloenen, concommers, ende vele andere desgelijcken. Daer sijn vele schoone houen van plasantien, daer vele seltsame dinghen in geplant zijn. Dat .L. cap. seyt van wilde ende tamme dieren die tot Tarnasseri sijn. INden lande Tarnasseri sijn vele ossen, coeyen, ende schapen, ende catten die muscus brenghen, leeuwen, hasen seer vele, men heeft daer ooc veel valcken, hauicken, pauwen, witte papegaeyen, ende andere van seuenderley verwen Daer sijn ooc rauen veel grooter dan bi ons die berch ghieren, ende van dat opperste haerder becken, maken si haer wapenen, die sijn gheel ende root seer lustich om sien. Jc sach ooc daer die grootste hinnen ende hanen, die ic oyt ghesien heb, van wonderlike verwe, driemael groter dan onse hinnen. Jn deser stadt hadden wi op een corte tijt te wile wi aldaer lagen veel vreemder dinghen gesien op der straten, wi sagen ooc die hanen met malcanderen vechten vijf vren lanc, so grouwelic dat si opt leste alle beyde daer neder vielen ende storuen. Al sulcken camp gelt by wilen den heeren ende coopluyden .L. oft hondert ducaten, welck den anderen verwint die treckt dat gelt. Die gheyten diemen daer heuet inder stadt, die sijn veel schoonder ende huypscher dan bi ons, ende die genereren seer, dat si hebben alle reysen elcke gheyte drie oft vier ionghen. Men geeft ooc aldaer thien of tweelf goede Castron voor een ducaet. Men heeft ooc Castron van een ander conditie, met hoornen, die sijn veel grooter. Si campen oock met malcanderen. Daer sijn ooc veel buffels, ooc grooter dan in Jtalia. Men heeft daer ooc seer vele vischs, ghelijc bi ons. Ende ick hebbe aldaer gesien eenen graet van een visch die woech .xc. hondert pont. Die seden ende dat gebruyc der rijcken, die eten alderley vleesch sonder alleen coeyen vleesch ende si eten op der eerden op cleederen, oft tapecerije wt houten schotelen, mer seer schoon. Haren dranc is water ende suycker daer in gesoden, haer bedden sijn goet ende hooge vander eerden ghemaect van catoen, ende die decxsels van siden oft catoen, haer cleedinge is ooc van ghesticte catoen oft siden ghemaket. Die coopluyden ende edelen die gaen een deel in schoon hemden, ende gemeynlijc en hebben si niet aen die voeten, dan alleen die bramini. Haer papen dragen bonetten op haer hoofden van side of camelot, twee spannen hooghe, bouen op dat opperste een dinck ghelijc eenen crans, al met gout omwonden. Si dra- {==57v==} {>>pagina-aanduiding<<} gen ooc twee nestelen van siden twee vingeren breet, die hangen si aen den hals, ende die ooren behanghen met edele ghesteenten, maer geen aen die handen. Dye verwe van desen volcke is wat witter dan si tot sommighe plaetsen is, wandt die locht is daer coelder dan tot Calcoeten, haer wooningen sijn getimmert na onse maniere, desgelijc ooc die vergaderinge der vruchten. Dat .li. Cap. spreect hoe die coninck zijn wijf voor dat houwelic haren maechdom laet nemen, desgelijcken ooc dye cooplieden, ende edelen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DJe selue coninc der stat Tarnasseri hout van oudts sulcken ghewoonte. Als dye coninck een maecht tot eenen wijue neemt, so en laet hi geen Bramini oft papen den eersten bi haer slapen ghelijc die coninc tot Calcoeten, maer eenen witten man, oock gheen edelen maer een Christen oft eenen anderen heydenen, dat en faelgeert niedt, dien laet hi den eersten nacht bi haer liggen, opdat hi haer die maechdom nemen soude, desghelijcken doen oock die edelen ende coopluyden sijns rijcx, dye houden al die maniere. Eer si dye bruyt thuys voeren, so soecken si eenen witten man, het si van wat sprake oft gelooue dat hy si dien leyden si inder bruyt huys dat hi bi haer slape, om haren maechdom te nemen, so ghebuerde dat mi ende mijnen geselle. Als wi in de stadt quamen ouer ende niet lange aldaer gheweest en hadden, so quamen ons op een tijt teghen drie edele cooplieden, ende die begonden met mijnen geselle te spreken ende seyden Langalli in pardesi, dat is so vele gheseyt als vrient sidy wtlanders, hi antwoorde. Ja. Daer seyden si. Ethera nali in banno, dat is. Hoe vele dagen sijt ghi hier gheweest oft inder stadt gecomen. Doe spraken wy, het is vier dagen dat wi hier ghecomen sijn in die stadt. Also seide een van desen cooplieden. Biti banno, dat is so vele gheseyt. Coemt met mi in mijn huys, als wi daer quamen, so gaf hi ons een goede collatie ende sprac tot ons. Patancinale bannognam penna peritie in penna periti in penna orangono penna penni cortu, dats. Jc heb een maecht genomen die sal ic binnen .xv. dagen thuys brengen, ende ic begeere dat een van v lieden den eersten nacht bi haer slape. Doe sagen wi deen opten anderen al beschaemt, doen sprac hi. {==58r==} {>>pagina-aanduiding<<} Turcimamo. Ghi en dorft v niet schamen, want het is alhier die gewoonte in deser stadt. Doen wi dat hoorden sprac mijn geselle, doen wi geen quaet daer aen soo willen wi v wel te wille sijn, nochtans so vreesen wi ons dat ons te quade vergaen soude Dat mercte de coopman dat wi also verdwaelt stonden, ende sprac tot ons. O langalli marancania illeocha menezear irich enu Dat is geseyt O ghi vrient en hebt gheen achterdincken, want in deser stadt ist also ghewoonte. Doen wi nv wisten dat daer also die maniere was, ghelijc ons een wt den gheselscap beuestichde met eenen eede, ende sprack, wi en souden daer daerom niet besorcht sijn. Soo sprack mijn gheselle tot my, hy soude willich sijn desen arbeyt te doene ende te aenueerden. Dies was de coopman blijde ende sprac tot ons Jc wil dat ghi hier in mijn huys ter herberghen blijft so lange dat ick mijn wijf thuis hale. Also hielt hy ons .xv. daghen in sijn huys, ende gaf ons wel te eten ende te drincken, ende dede ons goede chiere. Aen den .xv. dach leyde hi mijnen gheselle tot sijnder bruyt, die sliep by haer den eersten nacht, ende was seer wel te vreden ghelijck hi my daerna seyde. Hy hadde wel mogen lijden dat den seluen nacht een maent lanck geduert hadde want het was een schoon bruyn maechdeken van xvi. iaren, ende die coopman diende ons also vele als hi conde, maer na desen nacht, in dien hi bi haer gheuonden ware, dat soude hem dat leuen gecost hebben. Om alsulcken dienst als hem van mijnen geselle ghebuerde, so presenteerde hy ons, indien wi daer noch vier of vijf maenden blijuen wouden, soo soude hi ons den vrijen cost gheuen. Dat .lij. Cap. seyt hoemen die doode lichamen behoudt in deser stadt. ALle dye coningen ende papen deser stadt Tarnasseri als si gestoruen sijn verbrantmen haer lichamen, ende maken grote offerhande den duuel om der sielen wille, ende behouden de asschen in eerde vaten, alsoo ghemaect al oft glasen waren, ende dat nemen si ende begrauen dat in hare palleysen ofte huysen onder die eerde. Als si den offer doen so doen si die onder sommige boomen gelijcmen tot Calcoeten doet. Si leggen ooc int vier alsmen dat lichaem verbrant so vele welrieckende cruyden. Als lignum aloe, balsem, myrre, ende wierooc, ende vele andere costelijcke dingen, datter de geheele stadt wel af riect. Si bestellen ooc daer toe alle instrumenten ende speelluyden die si crijghen connen, also dat een groot geluyt geeft, ende daer zijn ooc tegenwoordich .xv. oft xx. mannen, gecleyt met seltsame duuuelsce cleederen die maken groote feeste, ende altijt staet daer tegenwoordich sijn wijf, ende gheen vrouwen meer. Alsulcken wesen bedriuen si tot een oft twee vren inder nacht. Dat .liij. Cap. seyt hoe hen die vrouwen na den doodt van haren mannen also leuendich verbranden. DAer is noch een ander maniere ende sede in deser stadt Als een vrouwe weduwe is ende haer man ghestoruen is, van dien daghe aen tot vijfthien dagen, maect dat wijf een grote maeltijt met haren vrienden, ende si roept ooc daer toe haers mans vrienden, ende als die maeltijt ghedaen is, so ghaet si met haren vrienden opt alder colstelijcste, met peerlen ende siden ende edel gesteente aen ghedaen, op die plaetse daer dat doode lichaem haers mans verbrant is, ende dan hebben haer vrienden eenen put in die eerde gegrauen die is ongevaerlijck so hooge als die persoon is {==58v==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} daer om maken si vijf oft ses stocken, ende daer om spannen si eenen siden doeck ende inden put maken si een vier met welrieckende cruden ghelijc den man geschiet is, ende in die maeltijt eet die vrouwe so vele betole, een vrucht also ghenaemt, dat si bi na doof wort int hooft ende daer sijn ooc pijpers ende speelluyden eenen grooten hoop, met sanghe ende grote tirumphe, ende ooc die mannen in duyuelsche cleedinghe, dye dragen vier in haren mont, ende bedrijuen wonderlijcke cluchten, ende maken so een offerhande den duyuel, so gaet dan die vrouwe dye welcke haer verbranden wille op ende neder dansende ende springende metten anderen vrouwen, dier een grote menichte is rontom tvier, ende dicwils keeren si haer omme tegen den duyuelscen mannen, ende beueelt henlieden dat si den duyuel sullen bidden, datse die duyuel ontfermen ende in genaden nemen wil, ende in dien belouen si dan dat si dat ghedaen hebben ende noch doen willen, dat doet dat wijf al met onuersaechder herten, ende ooc met blijscappen, want si en gelooft anders niet, dan dat si also van stonden aen inden hemel gheuoert sal worden. Ende met alsulcken gescrey ende rumoer, soo neemt si dat voorscreuen siden doeck met den handen ende alle haer cleederen ende iuweelen, ende laet haer seluen midden int vier, terstont sijn daer hare naeste vrienden met stocken, ende slaen daermede op haer hooft, ende worpense ooc met steenen, dat si terstont doot soude sijn, ende daer na verbrantmen dat lichaem tot puluer, gelijc haren man gesciet is, Ende die vrouwen die sulcx niet en deden die soudemen houden ende achten gelijc een openbaer vrouwe, ende si worden van haren vrienden doot geslaghen, ende als dat gesciet, so is die coninc van groter eeren wegen altijt tegenwoordich Dat gemeyne volc en doet desgelijcken niet, mer alle die grootste ende beste vander stadt. Dat .liiij. Capittel seyt vander boelschap der iongher luyden. DAer is noch een ander maniere in dese stadt dat ic selue gesien hebbe, dat een ionge geselle vrijde een vrouwe met sommige woorden, hoe dat hise lief hadde, ende hem gheen sake om harent wille te doene te swaer en was, dat si van hem begeerde ende dat tot eenen waerteyken, nam hi een stucxken doecx nat in olie gemaect, ende dat aengesteken op sinen blooten arm, ende liet dat also ver= {==59r==} {>>pagina-aanduiding<<} branden, al sprekende met der vrouwen, maer wat haer bescheyt oft haer antwoorde was, dat en heb ic niet gehoort. Dat .lv. Capittel seyt vanden iusticien tot Tarnasseri. ISt dat yemant eenen dootslaet, ende daer ouer gheuanghen worde, die wort oock ghedoot ghelijck tot Calcoeten. Ende van schult moetmen hebben eenich ghescrifte oft getuygenisse, haer ghescrifte maken si op papier gelijc bi ons, ende nyet op bladeren vanden boomen, ghelijc si scrijuen tot Calcoeten, ende dye luyden worden gheeyscht voor den rechter vander stadt, die hout in rechte, ende maect die rekeninge van alle sommen, Wanneer een wtlandtsche coopman daer sterft, die en mach sijn goet niet laten dien hy wille, het en si dat hi een wijf heeft oft kinderen so is die coninck sijn erfghename. Als dye coninck sterft, ende hi eenen sone achterlaet, die is na hem coninck, ende nyet na die maniere tot Calcoeten, sterft daer dan een coopman, so wort daer groot ghelt uwtghegeuen voor welrieckende cruyden om dat lichaem te balsemen ende te bewaren voor die maeyen, ende gheleyt in een drooghe houten begrauenisse, ende dat aensicht tegen Mecha ghekeert, dat is teghen den opganck der sonnen int oosten, Ende heeft hi kinderen achter ghelaten, die blijuen erfghenamen van sinen goede. Dat .lvi. Capittel spreect vanden schepen tot Tarnasseri. IN deser stadt ende op der zee ghebruycken si groote schepen, van menigherley formen, namelijck ten eersten die sommighe sijn onder aenden bodem vlack oft effen, die varen aen een plaetse daert seer ondiepe is ende niet veel waters, die ander schepen met casteelen voor ende achter, ende oock met twee bodemen, ende met twee seylen, die en hebben gheen bedecselen. Die derde manier der schepen is, die sijn seer groot, ende laden wel duysent vaten, ende buyten dese schepen en hebben si gheen schepen varende, dan die na Nielacha varen met cleyn specerie daer af ick oock hier na segghen sal. Dat .lvij. Capittel seyt vander stadt Bangella, ende van haer gheleghentheyt, ende van haren ghelooue. OP dat wi wederom op ons propoost ende op ons reyse comen, want wi langhe inder stadt Tarnasseri gheleghen ende gherust hadden, so quam mijn begheerte weder te schepen, ende ick werdt der saken eens met mijnen geselle, die eensdeels sijn coopmanscap vercocht hadde, so maecten wi ons weder op een schip, ende sceepten vanden lande tegen der stadt Banghella bi seuenhondert mijlen gheleghen van Tarnasseri, die voeren wi ter zee in .xi. daghen met goeden winde, dese stadt is een die beste stadt dye ick oyt gesien heb, die heeft een groot lant ront om hare, ende dat is een machtich conincrijck. Die Soudaen deser stadt is een Machomettaen oft heyden, ende vermach twee mael hondert duysent mannen te voete ende te peerde te brenghen int velt. Ende sijn gheheel conincrijck hout machomets gelooue, ende hi heeft altijt oorloge met den coninc van Narsinga, hiet is oock dat volcomenste lant als ick ghelooue, van coren, vleeschs, ende bouen maten veel suyckers, des ghelijcken van gingeber ende Catoen, dat op aerden is, aldaer sijn die rijckste cooplieden oock een groote menichte die in veel plaetsen oft steden gheuonden mogen worden. {==59v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende in deser stadt laetmen iaerlijck vijftich schepen met catoen ende siden laken, welc siden laken daer ghenoemt wert beyram, nannoe, lizari, ciauter, doazar ende synabaf, die alle worden geuoert ende vercocht in Turckijen, in Suria, ende Persia, in beyde Arabien, in Ethiopia, ende in alle Jndien. Daer sijn ooc in deser stadt vele machtige cooplieden, dye van andere landen daer comen, om edel gesteente te coopen, datmen daer veel veyl vint. Dat .lviij. Capittel seyt van sommige Christenen coopluden tot Bangella. WJ vonden oock daer sommighe Cristen cooplieden, ende si seyden dat si waren wt eender stadt ghenoemt Sarnay, ende hadden daer gebracht te vercoopen sijden laken, lignum aloe, ende balsem. Si seyden ooc hoe in haer lant vele vorsten ende rijcke heeren waren, al cristenen, een leefden onder die gehoorsaemheyt des grooten Cans van Chaten, haer cleedinge was van camelot, gheboort ende ghestic met catoen, Opt hooft draghen si bonetten een spanne hooghe, van root laken gemaect, ende si waren witte lieden, ende bekenden haer cristenen te sine, si gheloouen ooc in de heylige drieuuldicheyt, den .xij. apostelen ende den vier euangelisten, ende doopten met water. Sy houden ooc van die gheboorte ende des lijdens Cristi ons heeren. Si houden dye vasten, ende vele heylige auonden ende daghen int iaer. Si scrijuen tegen dye onse op die Armenische zede. Si en draghen gheen schoenen van leyr, maer van siden, ende veel costelijcke gesteenten daer op gemaect, ende si eten op eenen tafel gelijc wy ende niet op der eerden ghelijc die heydenen, ende eten alderley vleesch, si seyden ons ooc hoe dat si wel wisten dat aen de palen des turcx, machtige Christenen coninghen waren, Na vele woorden dye ic met henlieden hadde. Ten lesten toochde mijn mede geselle sijn comanschap onder welcke waren vele snoeren van schoenen ende costelijcke coralen. Als si dye gesien hadden so seyden si, indien wi met henlieden varen wouden in een stadt die si ons segghen souden, so souden si ons wel profijt doen, dat wouden si ons affirmeren .x. dusent ducaten, oft so veel robijnen, die in Turckijen groot gheacht ende wel vercocht souden worden om vijftich duysent ducaten, Doe sprac mijn geselle, hi mocht dat wel doen, ende waer te vreden, in dien dat si wouden wech varen, ende ooc ic, so souden wi mede varen. So seyden si ons ouer twee daghen, het sal een schip na Pego, ende indien dat v belieft met ons te varen, dat moecht ghi doen, soo sullen wi v goet geselscap houden. Als wi dit nv wisten, droegen wi alle dingen tschepe, ende saten daer in met henluyden, ende met sommige andere cooplieden Persianeren. Ende als wi inder stadt vernomen hadden dat die coopluyden goede ende ghetrouwe lieden waren, so hielden wi ons vriendelijc te samen, mer eer wi van daer schieden te weten van Bangelle, vercochte mijn mede geselle al sijn comanschap sonder alleen die coralen, dye en waren niet veyl, ende twee sacken met sofferaen ende .ij. stucken siden lakens van Florenten. Hier mede ist genoech geseyt van deser stadt. Noch eens als ghi vernomen hebt van een groot getal van catoenen doecken ende lijnwaet dat daer gemaect wort. Ende ghy sult weten dat dit garen al gesponnen wort vanden mannen en nyet vanden vrouwen, want die vrouwen en spinnen niet in dese landen. Also schieden wi van daer metten cristenen in een stadt genoemt Pego, die leyt ontrent .M. milen van Bengella. Onder desen wech voeren wi ouer een grote golue des waters {==60r==} {>>pagina-aanduiding<<} tegen tsuyden, ende quamen totter voorghenoemder stadt Pego. Dat .lix. Cap. seyt van der stadt Pego in Jndia. PEgo die stadt is gelegen ten platten lande, nochtans niet seer verre vander zee gelegen op die slincke hant tegen dat oosten, daer is een seer schoon vlietende water, op den seluen varen veel scepen hier ende ghinder. Des conincx seden ende houdinge des geloofs is gelijc als die coninc Tarnasseri. Haer verwe is een weynich witter, want die locht en is aldaer niet so heet, haer huysen sijn ghelijck dye onse. Dese stadt is ghemuert gelijc onse steden, ende vele goede huysen daer in ende een schoon palleys van steenen ende met calck gemaect. Die conicnk is machtich van volcke te voete ende te peerde, ende houdt altijt voor sinen eygen persoon meer dan duysent Cristenen des lants hier voor ghenoemt, ende gheuet eenen yeghelijck ter maent ses pardey tot haren soude, ende de cost. Jn het lant wascht oueruloedich vele corens ende daer sijn vele beesten, ende ooc alderley vruchten ghelijc tot Calcoeten Men heeft daer weynich oliphanten. Mer van alle andere vogelen ende dieren genoech, ende sonderlinge, de scoonste papegaeyen die ic oyt gesien hebbe, vintmen daer een grote menichte. Ende daer wascht ooc scoon groot hout om schepen af te maken, daer wassen ooc rieten die groot ende dick sijn als eenen bareelken, also dat ic op gheen plaetse grooter ghesien en hebbe, aldaer sijn ooc vele meercatten, dier gheeftmen vier oft vijf om eenen ducaet, Die meeste comanscap in deser stadt is van edele gesteente, ende meestendeel al robijnen welcke daer comen wt eender ander stadt gheheeten Cappellan, van deser stadt gheleghen .xxx. dachreysen, dye ick niet ghesien en heb, alleen dat van sommige cooplieden dat verstaen ende ghehoort. Ende ghy sult oock weten dat die dyamanten ende die groote peerlen in deser stadt also veel ghelden als si bi ons doen, desgelijcken oocdie smaragdus. Als wi nv inder stadt quamen, so was die coninck wel .xv. dachreysen van daer in die oorloghe, met eenen anderen coninck van Ana. Doen wi dat hoorden, doe begosten wi den coninck te soecken, oft wi die coralen so dier conden vercoopen, als wy hoopten, door die informatie der cooplieden, ende voeren van daer met een cleyn scheepken, dat van eenen stuck houts ghemaect was, niet meer dan .xv. oft .xvi. screden lanc ende dye roeren daermen mede roeyde waren rieten, daer wt moecht ghi wel mercken als een riet water schept clieuit van een dan doen si daer aen een bert met coorden ghebonden ende overwonden, in alsulcker manieren dattet veel snelder voort gaet dan een Pergantin Den mast daer in is van een groot riet ende so quamen wi in drie daghen bi een dorp, daer vonden wi sommighe cooplieden die en mochten in der stadt Ana niet comen, om der oorloghen wille. Als wi dat hoorden, quamen wi wederom met henlieden in dye stadt Pego, ende nae .v. daghen quam die coninck in de voorscreuen stadt, welcke coninc een groote victorie vercreghen hadde teghen sine vyanden. Ende den anderen dach daer na leyden ons die Christenen tot den Coninck, om met hem te spreken. Dat .lx. Capittel vander cleydinghen des conincx tot Pego. {==60v==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ALs wy nv totten coninck van Pego quamen, so vonden wy hem staen bi sommige van sinen rade ende heeren, ende hy thoonde hem seluen treffelijcken tegen ons, want hi niet soo hoochmoedich en is als die coninc tot Calcoeten, oft ander meer, also dat een kint met hem sijn ghebreck seggen mocht. Dese coninc draecht meer robijnen ende edel ghesteents aen hem, meer dan een grote machtige stadt betalen mochte met alle haer goet, in sijn ooren dye costelijcsten een half spanne lanc hangende, ooc aen sijn armen ende vingeren, diesgelijc hadde hy op alle sijne cleederen ende al van gouden laken, ouerset met die scoonste robijnen, ende met so grooter menichte van robijnen ghechiert, dattet een soo schoonen ghelans van hem ghaf, dat yemant die hem des nachts aensiet, soo schijnt dat die sonne schijnt. Also ghinghen die voorgenoemde christenen tot hem, ende seyden hem onse coopmanscap, soo gaf hen die coninc antwoorde, hi woude den anderen dach tot ons seynden, want hi den seluen dach een grote offerhande te doen hadde den duyuel om der victorien wille. Den anderen dach sondt dye coninc tot ons ende om die voorgenoemde christenen, ende dat wi onse coopmanscap souden mede brengen, ghelijc wi deden. Ende als nv die coninc dye schoone gadinghe der coralen bi ons sach, besonderlinge twee snoeren der ghelijcken noyt in Jndia ghebracht en was, so vraechde hi ons wat wy voor luyden waren. Doen antwoorden hem die christenen ende spraken. Groot machtichste coninc heere, het sijn Persianer, daer sprac die coninc tot sinen taelman die dat woort voerde, dat hi ons soude vragen oft wi dat vercoopen wouden, daer sprac mijn geselle. Groot machtige coninc dese ware ende coopmanschap staet al te samen in uwer macht. Doe seyde dye coninck dat hi twee iaer grooten crijch gehadt hadde tegen den coninck van Ana, des hy nv niet so veel gelts voor handen en hadde, maer in dien ghi daervore robinen wilt nemen in mangelinge so sullen wi wel te samen coopmanscappen. Daer lieten wi hem seggen, wi en begheerden daer voor niet, maer alleen sijnder ghenaden ende vrientschappen, ende dat hi die waer nemen soude, ende daermede doen dat hem beliefde. Die christenen verwonderden hem seer grootelijc {==61r==} {>>pagina-aanduiding<<} dat mijn geselle alsulcken milden ende liberalen presentatie dede voor den coninc, dat hi dat alder schoonste corael nemen soude sonder yet daer voor te gheuen. Als dye coninck verstont haer vrywillicheyt, sprack hi. Jck weet seer wel dat die Persianers milde ende redelijcke luyden sijn, maer ws ghelijc en is hier noyt geweest, ende ick sweere by dat hooft Machomets ende des duuels dat ick sien wil, welcke vry ende milder sijn sal, ick als een coninc, of twee Persianen, ende seynde met een van sinen dienaers, die bracht hem een laken twee spannen lanc, seer schoon van gout ghemaect, rontom met edel gesteente beset. Als hi dat op dede, so sach ic ses onderscheyden schuyuen daer in, al vol robijnen, die sette hi voor ons ende sprac tot ons. Nv neemt daer af so vele, ende wat ghi wilt. Doen sprac mijn mede geselle, O ghenadige heer coninck, ghi bewijst mi so veel vrientschappen, dat ic bi dat gelooue dat ick hebbe tot Machomet, dijn ghenade schencken wil al die comanscap die ic hebbe, want ghi sult weten, dat ic nyet in der werelt om en trecke om goet te winnen, mer alleen daerom, dat ic sien mach vele landen ende menichderley volck, haer seden ende manieren. Doe sprac die coninck. Can ick v dan niet ouerwinnen met uwer miltheyt, dat moet mi leet sijn. Maer neemt dat ic v gheuen wille, ende mettien nam die coninc een goede hant vol edelder robijnen wt yeghelic laken van dat voorgenoemde kistken, ende gaf hem die, dier waren bi .CC. ende sprack. Neemt die gaue van eenen coninc van Pego,om uwer eeren ende goetwillicheyts wegen die ghi teghen mi ghetoont hebt, ooc so schonck hi eenen yeghelijcken Christen twee robijnen, die geschat waren op duysent ducaten. Jck ghelooue dat mijns gesellens robijnen wel hondert dusent ducaten weert waren, ghelijc si ooc geschat waren. Mijn geselle ende ick seyden den coninc grooten danck, ghelijck dat oock behoorde. Ende ick gelooue datter gheen milder coninck opter eerden gheuonden en wort, ende hy ontfangt alle iaer een Milion gouts, sonder dat edel ghesteente dat hem toeghebrocht wert. Jn sijn lant valt vele Lacca, Sandel, ende bresilie hout, catoen ende vele sijden, Ende alle sijn incomen gheuet hi sijnen soudeniers. Dat volc in desen lande is seer oncuysch. Als wy nv sommighe dagen aldaer geweest waren, so gingen wi wederom tot den coninc met dancsegginghe. Ende de twee Christenen namen oorlof aen den coninc voor ons ende voor haer seluen, ende hi beschicte ons om in te gaen, ende al dat ons van noode was, in dien dat wi daer langher hadden willen blijuen, ende also bleuen wi aldaer noch vijf dagen. Jn dien seluen tijdt quam die coninc van Pego een bootschap, hoe dat die coninc van Ana weder quam met grooter rustinghen totter oorloghen. Als hi dat vernomen had, so reysde hi hem tegen met veel volcx te voete ende te peerde. Den naesten dach daer na, sagen wi noch .ij. vrouwen die hen willichlijck verbranden, ghelijc ic hier vore geseyt heb tot Tarnasseri. Dat .lxi. Capitel seydt vander stadt Melacha, ende vander vloet Gaza, ende van haer hanteringhen. DEs anderen dages saten wi in een schip, ende voeren in een stadt ghenoemt Melacha, die leyt int westen, tot welcker wi geuaren quamen in acht dagen, Neuen der seluer stadt saghen wy een groot vlietende water, desghelijcken ic noyt ghesien en hebbe, ende die wordt {==61v==} {>>pagina-aanduiding<<} geheeten Gaza, ende is .xxv. mijlen breet {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Teghen die selue vloet ouer leydt een groot eylandt gheheeten Sumerati, ende die inwoonders seggen dat begrijp groot is .iiij.M. mijlen. Bider tijt sal ic breeder mentie daer af maken. Als wy nv inder stadt Melacha quamen, soo wert ons van stonden aen geuraecht ende voor den Soudaen gebracht, die een heyden oft een Machometaen is met alle sinen volcke. Die stadt is geleghen opt lant, ende daer sij in ontrent .xx.M huysen, mer seer slecht, ende hi geeft tribuyt den coninc van Cini, wiens voorvaderen hadden dese stadt laten timmeren binnen .lxxx. iaren, daerom dat een goede hauene ende gelegentheyt der zee is, ende wort gerekent voor den oppersten heere des meyrs oft zees Occeano, ende voorwaer ic ghelooue, dat in die selue hauene, meer schepen landen dan aen eenige plaetsen der werelt, want daer coemt alle gadinghe der specerijen, ende oock alle andere comanschap ende ware Dit landt en is niedt seer vruchtbaer. Het en heeft gheen coren, ende weynich vleeschs, maer hout ende voghelen gelijc tot Calcoeten, aldaer vintmen den sandel met hoopen, ende een berchwerc daer men seer goet then maect. Daer sijn oock vele Oliphanten, vele peerden, buffels, gheyten, luypaerden, ende een groote menichte van pauwen. De handelinghe in deser stadt is met specerije ende met siden. Dat volck is bruyn met langhen swerten hayre, ende hare cleedinghe is seer na die zede ende maniere ghelijcmen tot Alcayro ghecleet gaet, Si hebben breede aengesichten, schietende ooghen, nedergaende nuesen. Ende si sijn van dat geslacht Gianai, een quaet volck, datmen nemmermeer in dese stadt gaen en mach bi nachte, want si smijten ende slaen malcanderen doot als honden. Alle cooplieden die in dese poorte oft hauene comen, ligghen des nachts in haer schepen. Ende die coninck hout eenen stadthouder aldaer, die aldaer recht hout. Ende als dye Coninck met henluyden eenighe saecken tracteren wil, oft hen straffen wil, dan soo segghen si tot den Coninc dat si zijn zeeluyden. Ende ist dat saecke dat hi henluyden dan noch dwingen oft straffen wil,ende datse die coninck nyedt by haer gherechticheydt laten en wil, so draghen de cooplieden ouereen dat si die stadt willen verlaten ende ledich {==62r==} {>>pagina-aanduiding<<} laten staen. Dye lucht is daer redelijck getempert. Onse mede ghesellen dye twee Cristenen seyden ons dat niet goet en was daer langer te blijuen onder dat quaet volck. Also namen wi een Giuncho, dat is een schip also genoemt, ende voeren aender siden Sumatria tegen die stadt ghenoemt Pider, gheleghen vanden vasten lande bi .lxxx. mijlen. Dat .lxij. Capittel spreect vander groter stadt Sumatria ende van Pider een stadt daer in gheleghen. IN dit eylant segghen si sijn die beste poorten ende hauenen der zee, van welcken eylande ic geseyt hebbe, dat sy rontom groot is vier dusent mijlen, ende na mijn verstant, als ooc vele andere seyden, so ist dat landt Taprobana, waer in vier gecroonde coninghen woonen, ende haer alder gelooue, seden, ende rechten sijn gelijck tot Tarnasseri. Die inwoonders des lants sijn meer wit dan swert, mer van aengesicht gestelt ghelijc tot Melacha, mer het is cleyn volc van statueren ende leden, ende ghebruycken de maniere van Calcoeten. Haer munte is van goude, van siluer, ende van then, Ende op deen sijde eenen duuel daer op gemunt ende geslagen, ende op dander sijde eenen waghen die ghetrocken wert met eenen Oliphant, Die munte van siluer die gelden die thien eenen gulden, ende die van ten xxv. penningen voor eenen silueren penninck. Jn dit lant is een grote menichte der Oliphanten, dye so groot sijn als ick oyt ghesien hebbe. Dit volck en is niet seer wel geschict, sy verstaen alleen haer comanschap, maer sy sijn goede vrienden den vreemden ende den wtlanders. Dat .lxiij. Capittel seyt van driederley conditie des ligno aloe. HEt is te weten dat vanden gerechten oft besten ligno aloe weynich hier coemt in onsen landen, ende dat is driederley manieren vercocht wort. Dat alder beste noemtmen Calampat, ende dat en wascht niet in dit eylant, dat coemt van eender stadt genoemt Sarnau. Dat selue als ons die Cristenen seyden, dat en leydt niet verre van haren lande, ende dat is dat beste ende edelste, dat ander noemtmen loban, dat coemt van eender vloet. Dat derde heetmen bochor. Ende die Cristenen seyden ons die oorsake waerom dat goet hout Calampat in onse landen niet gheuoert en wordt, is die oorsake. Dat int conincrijck Cathen ende int conincrijck Cini, in Macini ende Sarnau sijn meer groter machtiger coningen dan bi ons Dye hebben veel meer liefden tot desen houte, bisonder totten tween voorgenoemt dan wi lieden, daerom wordet veel dierder van henluyden gecocht, dan vanden cooplieden, diet in heydenisse oft Turckien voeren, ende een pont des goeden ligno Aloe, dat daer geheeten wort Calampat gelt tot Sarnau gheerne x. ducaten. Dat .lxiiij. Capittel seyt vande cracht des goeden ligno aloe. DJe voorgenoemde Christenen gauen mi bescheet ende toonden my die crachte van die eerste, ende tweede conditie van desen houte. Want een van henluyden hadde een weynich houts Calampat ontrent bi twee onsen inde handt, ende hi liet hem dit daer in houden, so langhe als yemant hadde mogen lesen een psalm Miserere mei deus, ende altijt die hant vast ghesloten, Daer na hiet hi hem die hant open doen, terstont ghinck daer een soo grooten ende lieffelijcken rueck af, desgelijcken {==62v==} {>>pagina-aanduiding<<} ick niet vele geroocken en hebbe, ende het ginc alle ruecken te bouen die wi met ons hebben mogen. Daer na nam hy so vele balsem als een noot groot is. Ende dat selue dat daer wascht tot Sarnau, bi een half pont swaer, welc oock vanden voorgenoemden hout is, ende dat liet hi doen in twee cameren, ende in yeghelic een vier draghen ende den baltsem daer op geworpen, so seg ick inder waerheyt dat dit weynich meer sueticheits ende ruecx maecte dan dat ander des een half pont geweest was. Also hebt ghy verstaen die onderscheydinge, gelijck dat hi bi een gheprobeert, ende voort beste gehouden wert, desgelijcken oock vanden hout aloe Daer wascht oock in desen eylande zeer veel lacken, daer wt men die schoone roode verwen maect, die boomen daert wt coemt sijn gelijc bi ons die nootboomen sijn. Dat lxv. Capittel spreect van een ander conditie des pepers, siden, ende ghelijck in dit eylant wascht. IN dit eylant ende rontsom die stadt daer wascht een grote menichte van peper, dat genoemt wort molaga dat peper is veel grooter dan dat hier gebracht wort, ende veel witter, binnen ist hol, ende niet so scherp als dander is, ende dat wordt bi henlieden vercocht in dier manieren gelijc bi ons dat coren, Den boom die dat lanc peper brenget die heeft veel groter tacken, breeder bladeren, ende veel rustigher op ghewassen dan tot Calcoeten. Jn dese hauene ladet men alle iare .xviij. oft .xx. schepen, die daer reysen aen die plaetse tot Chaten Ende si leggen dat daer eerst begint dye grote couwe. Jn deser stadt maectmen veel siden, ende ooc vele buyten der stadt in de bosschen, dye niet wech gheuoert en wort. Daer is veel siden, maer si en is niet seer goet, men maect daer ooc vele balsems, van sap dat wt sommighe boomen loopt. Dye sommige segghen maer ic en hebs niet gesien dat verre van daer wascht op den lande. Dat .lxvi. Cap. seyt vanden seltsamen handel die daer geschiet inder Jnselen Sumatria. ALs ic quam in deser stadt daer sach ic vele subtijl ende fraey hantwerc, die ic noyt gesien en hebbe, dat waren doecken van gout gewrocht, ende men cochte eenen om twee ducaten. Jc sach ooc in eender straten bi .ccccc. wisselaers vander munten wegen, want daer coemt een grote menichte van cooplieden, ende daer werdet gebruyct grote hanteringe van veelderley comanschap, so versien si hem daer van alderley gelt, dat daer in die conincrijcken dient. Dit volc slaept op goede bedden van catoen gemaect, ende de doecken meestendeel van siden, Ooc hebben si oueruloedich vele houts, daer wt men die scepen maect gunchi genoemt, dye hebben drie mastboomen, ooc andere scheepkens genoemt Tymoni, want si schepen ouer sommige armen der zee, ende dan comen si op ongehauende plaetsen, in sommige diepten, Sy varen met den winde, ende sperren ooc haer seylen daer na. Als dan een teghen wint coemt slaen si dat seyl om, ende vanghen den wint aen eenen anderen mastboome, ende varen wederom achterwaerts ende dat volck is seer rasch met alsulcken ghereetschap te varen. Het sijn die beste swemmers diemen vinden mach, ende oock om werckelick vier te maken dies ic noyt ghesien en hebbe. Dat .lxvij. Capit. spreect vanden huysen tot Bider, ende hoe si ghedect sijn, gelijc inden eylande Sumatria. {==63r==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DJe woninghen ende huysen in dat eylant Samatria die sijn gemuert mer niet seer hooge, ende die meestendeel vanden huysen sijn gedect met scelpen van Tartaruca, dat is een materie wt der zee, dier daer is een groote menichte, ende als ic daer was sach ic een weghen, die woech hondert ende drie pont, ende ick sach twee tanden van oliphanten wegen, die swaer waren .iijc. ende .xxx. pont. Ende ic sach ooc slangen daer, veel groter dan die ick tot Calcoeten gesien hadde. Nv comen wi weder tot den twee cristenen onsen mede broeders, die geerne weder gekeert hadden naer huys, die vraechden ons wat ons meyninge ware, of wi wouden omkeeren oft dat wi voorder wouden reysen, daer gaf hem mijn medegeselle antwoorde. Aengesien wi gecomen zijn inde contreye daer die specerie wasset, wouden wy geerne voorder ende eens veel vreemde dingen sien eer wi weder keerden, so seyden si ons dat in dese landen geen ander specerie en wascht dan die wi gesien hadden. Doen vraechden wi waer die noten ende die nagelen wassen So seyden si ons hoe dat die noten, folie ende nagelen wassen in een ander eylant bi drie hondert mijlen van daer, so vraechden wi voorder, oft wy ooc voor zeeroouers ende der zee souden vry sijn, So antwoorden si ons, iae, maer daer waren grote fortuynen op die zee, ende met onsen oft dier ghelijcken groote schepen en mochten wi daer niet varen. Doen vraechde mijn geselle, ende wat manieren mochten wi daer comen. Ghi moeste coopen een Chiampana een schip also genoemt, ende dat sijn cleyn scheepkens, dier daer seer vele is. Alsoo baden wi henluyden dat si ons een souden laten brengen. Ende van stonden aen beschicten die twee cristenen datter ons twee ghebracht werden, die goet ende wel gemaect waren, met schipluden ende alle nootdruft daer toe om mede te reysen, die hem verbonden den wech met ons te reysen, Alsoo maecten wi den coop metten Patroon, met alle dinck dat wy daer toe behoefden om vier hondert pardry, welcke van mijn gheselle also van stonden aen betaelt werden, ende daer na spraken wi tot den cristenen O mijn alderliefste vrienden, hoe wel ic niet ben en van uwen geslachte oft geloue, so zijn wy toch alle gebroeders van Adam ende Eua geboren, wilt ghi mi ende mijnen geselle verlaten die in geliken geloue geboren is, geen persiaener, mer te iherusalem is vercocht geweest, als de {==63v==} {>>pagina-aanduiding<<} Cristenen Jerusalem hoorden noemen, hieuen si die handen op tot den hemel, ende custen daer na driemael die aerde, ende vraechden tot welcker tijt ic tot Jerusalem geweest was ende tot Jerusalem vercocht is geweest, Doen seyde ic henlieden. Jck was ontrent .xv. iaer out gheweest, so sal v wel gedencken vanden lande te spreken. Ja seer wel. Doe sprac mijn geselle. Want ic vele maenden lanc geen groote weelde gehadt en hebbe, ende anders niet van hem begheert en hebbe te ondersoecken ende te vragen vanden saken ende seden des lants, des hi mi al berecht heeft. Ooc sijn sprake, so dat ic can noemen alle leden des menschen, ende alle etende dingen. Als dat de christenen hoorden, seyden si. Onsen wille ende voornemen was wederom te reysen in onses vaders lant, daer wi drie duysent milen af sijn. Maer nv ghi wech reysen wilt ende v geselle doch met v reyst, so willen wi hem rijc maken, oft hi nochtans dat Persiaensche gelooue onderworpen is dat staet tot sinen wille. Daer sprac mijn geselle. Des ben ic seer wel te vreden, ende v geselschap behaget mi seer wel, mer van mijns gesellens wegen dat hy bi v blijuen soude, dat en mach niet gescieden want ic heb hem een mijn goede vriendinne tot eenen wijue gegeuen, om sonderlinge liefde die ic tot hem heb. Mer so ghy des willens sijt met ons geselscap te hebben, so wil ic dat ghi dese gaue van mi nemen wilt, anders en wil ic nemmermeer v goede vrient blijuen. Die Cristenen spraken, si wouden doen dat hem beliefde. Also schonc hi hen een deel robijnen, wel weert sijnde .M. ducaten. Ouer .ij. dagen so waren bereyt die schepen, daer droegen wi in alle onse gereetscap, spijs, dranck, ende ander nootruft, ende namen den wech tegen een eylant ghenoemt Bandan. Dat .lxviij. Capi. spreect vander Jnsel Bandan, daer in noten ende naghelen wasschen. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP desen wech vonden wi wel xx. eylanden, eensdeels bewoont met volc, ende eensdeels woest, ende in .xv. dagen quamen wi tot den voorscreuen eylande, dye is seer ongestelt, die noten ende die foelie wascht daer, ende dat en is niet weerdich om daer af yet te scrijuen, Dat eylant is groot van lande ontrent .C. mijlen weesch, ende dat lant is leech ende effen. Daer en is ooc geen coninc noch Gubernator oft regeerder in desen eylande, dan eenen hoop boe- {==64r==} {>>pagina-aanduiding<<} ren sonder regement ghelijc beesten, Haer husen sijn van hout ende seer leege, haer cleydinge sijn hemden, gescoeyt, ende metten blooten hoofde, ende draghen lanck hayr, breede aensichten, ende si sijn leelick om aen te sien, cleyn persoonen, wituerwich. Haer gelooue is ghelijc tot Calcoeten, ende ghelijc in alle dinghen als die Poliar ende Hirana daer sijn, ende noch veel plomper van verstande. Daer wasset gelijc voor gheseyt is, niet dan die noten ende foelie, ende ander weynich vruchten. Die struycken vanden boomen der voorscreuen noten is gelijc eenen persick boom, niet seer hooge, ende dye bladeren sijn dien seer gelijc, mer den struyc is dicker. Ende eer die noten rijp worden so staen si in die foelie, dats haer bloeme, ghelijc een opgestoken rose, ende als de note rijp is so is die note daer in gesloten, ende worden dan af gelesen, ende die noten van die bloemen gescheyden. Ende een yegelic mensce des eylants macher so vele af doen als hi wil, want alle dinc is daer gemeyn, ende si plucken die gemeynlic af in September. Ende aen die boomen en doen si gheenen arbeyt. Die noten worden vercocht metter maten, die selue mate weget .xxvi. pont Ende een sulcke mate wort gegheuen voor eenen haluen Carlijn. By henlieden en houtmen gheen recht, want volck is bi seluen so grof, dat gheen wetenheyt en heeft. Daer na sprac mijn geselle tot den cristenen. Waer wassen die nagelen, die willen wi ooc sien, so seiden si ons dat si wisschen ses dachreysen van daer in een eylant. Metten cortsten so worden wy des eens, dat wi dye plantinge ende dat gewasch ooc wouden sien. Also rechten wi op ons seyl, ende in seuen dagen quamen wi daer int selue eylant, dat geheeten wort Monoch. Dat .lxix. Cap. seyt van dat Jnsel Monoch, daer die naghelen wasschen. ALs wi quamen te lande bi desen eylande Monoch, so stonden wi op ons scip, mer dat eylant is veel cleynder dan dat daer die noten wasscen. Dat volc is veel quader ende onuerstandiger, dan int ander eylant Bandan, maer si sijn wat witter van verwen, want tis daer coelder lucht. Dye naghelen wasschen ooc in ander cleyn eylanden ende vlecken inder zee daer bi ghelegen, mer si en zijn die meestendeel niet bewoont met menschen, dan alleen datmen wt desen eylande daer in vaert. Tot dier tijt alsmen dye naghelen pluct. Desen boom die die nagelen draecht, is gestelt ghelijc by ons den palmboom, also breet ende dick, maer die bladeren ghelijc den caneel boom daer ick hier vore af gheseyt hebbe tot Zailon, Als die naghelen rijp sijn, soo spreyden si doecken oft een cleet onder den boom, ende dan met eenen riete slaen si die nagelen af ende vergaderen die te samen Dat aertrijc daer die boomen wasschen, is gelijc sant, hoe wel dattet geen sant en is. Dit lant leyt seer leech, alsoo dat men de sterre Tramontana genoemt niet meer en siet. Als wi dese dinghen gesien hadden, spraken wi tot den Christenen ofter yet meer nyeus te sien ware, doe spraken si, wi souden noch sien hoe datmen die nagelen vercochte. Also vonden wi dat hi noch eens dierder is dan die noten ende meten ooc metter maten, want dat volc en verstaet hem niet op tgewichte. Dat .lxx. Cap. spreect van dat eylant Borney ghenoemt. GHelijc wi seer neerstich waren te besoecken vreemde landen ende nieuwe dingen te besien. Dat vernamen die Christenen, ende seyden, lieue vrienden, so ons God so gheluckich tot hier toe gheholpen heuet, ende dat oock ghelucken wil, so hebben wi noch dat alder grootste eylant der werelt voor ons liggen, ende oock {==64v==} {>>pagina-aanduiding<<} die rijcste daer af wi hebben hooren segghen, aldaer sult ghi vreemde dingen sien die ghi noch noyt gesien en hebt, maer wi moeten te voren in een ander eylant ghenoemt Borney, een ander grooter schip nemen, want die zee daer vore veel grooter is, dies waren wy terstont te vreden, ende namen den wech tot den voorghenoemden Jnsule oft eylande, tegen die welcke wi altijt suyden waerts varen moesten. Op dyen wech hadden die christenen bi dage ende nachte, haren vrient aen my te spreken van christelike dingen, ende van onsen ghelooue, ende als ic henluyden seyde vanden heyligen aengesichte ons heeren dat tot Roomen is in sinte Peeters kercke, ende van sinte Peeters ende Pauwels hooft, ende ooc vanden anderen heylighen. Si spraken tot mi heymelic oft ic met henluyden trecken woude nae haer huys ende vaderlant, so wouden si eenen grooten heere van mi maken, daer om dat ick alsulcken dinghen ghesien hadde, ende hoe wel het mijnen sin wel gheweest ware, so sorchde ic, indien ic met henluyden gheuaren hadde, dat ic nemmermeer in mijns vaders lant comen en soude, dat maecte mi onlustich om met henluyden te varen. Ende also quamen wy te lande int eylant Borney gelegen bi twee hondert mijlen van Monoch, het was een groote vaert, ende veel neerder dan dander, Die inwoonders der Jnsulen oft eylant sijn eerbare verstandighe luyden, haer verwe is meer wit dan bruyn, haer hemden dye si dragen sijn van catoen, ende die cleedinghe van camelot, ende sommighe die draghen roode bonetten. Jn dit eylant heeft men goede iusticie, van daer brengtmen den Camphora, si seggen dat hy daer wasset, ende dat is een gomme van eenen boome, maer dat wil ic laten sijn, ic en hebs niet ghesien, aldaer bestelde mijn gheselle een schip om hondert ducaten Dat .lxxi. Capit. seyt hoe die scipluyden hen houden, met den scepen tegen dat eylant Giaua. ALs dat bestelt schip bereyt was met alder nootdruft eten ende drincken, namen wi onsen wech tegen dat schoone eylant Giaua, tot welcke wi gheuaren quamen in vijf dagen altijt int suyden. Die Patroon des scheeps was voor die busse oft compas, met die magneten ghelijc dye schiplieden doen op die zee bi ons, ende een carte, also die schiplieden hebben ter zee, al ghemaect met linien inder lengde. etcetera. Doen vraechde mijn gheselle die christenen midts dien dat wi ons sterre Tramontana, nae welcke sterre die schipman vaert oft dat schip regeert, Dye voorgenoemde christenen vraechden den Patroon dese dingen,daer thoonde hy ons vier oft vijf sterren, onder die selue was een seyde hi, die was teghen ons Tramontana, ende na die selue sceepte hi, want sijn compas was daer na gemaect, ende niet gelijc onse compassen, daer na ic ooc considereerde hoe verre wi in die werelt, ende hoe neder wi comen waren, hi seyde ons oock, hoe dat op der ander siden, dese Jnsel oft eylant tegen tsuyden ander volcken ende gheslachten der menschen waren die ooc scheepten na dese vijf voorgenoemde sterren, ende in sommige plaetsen der eylanden en was den dach niet langher dan vier uren, ende daer was die meeste coude die op aerden wesen mochte. Dat .lxxij. Capittel, vanden eylande Giaua, ende van haer gelooue, leuen, ende wat daer wascht. NU volghen wi voort aen onsen wech na, ende in vijf dagen sijn wy gecomen in dit eylant Giaua, inder sel- {==65r==} {>>pagina-aanduiding<<} uen sijn vele conincrijcken, van ongelijcken gelooue, sommige houden afgoderije ghelijc tot Calcoeten, sommighe bidden dye sonne aen, sommighe bidden dye maen aen, ende den deel dye ossen. Ende een ander deel des volcx bidden aen dat eerste dat henluyden des morgens ontmoet. Aldaer vintmen die Smaragdus, dye schoonste die in dye werelt sijn. Ooc vele gouts in sommighe wateren. Ende men maect daer coper een groote menichte wt dat gheberchte, desghelijcken ooc vele wilde sijde. Daer wascht ooc coren oueruloedich vele, ghelijck in onse landen, ende die beste vruchten ghelijck tot Calcoeten, ende men heeft oock aldaer alderley vleesch. Ende ick ghelooue, ghelijc ict oock ghesien ende ghemerct hebbe, dattet ghetroutste volc der werelt is. Aen sommighe plaetsen in die steden, mer niet al om op den lande ende dorpen. Het is volck vander lengden ghelijck wy, wit van verwen, maer sy hebben breede aensichten, groote groenverwige ooghen, die nuese breet ende plat met langen hayre, aldaer is ooc een grote menichte der voghelen, ende al onderscheydelijc den onsen, dan alleen die pauw[en] ende tortelduyuen, ende daer sijn ooc rauen gelijc bi ons sijn, by dit volc houtmen goede gerechticheyt, Si gaen gecleet ongegort met witte cleederen. Den meestendeel van boomwolle ende camelot. Si ghebruycken weynich harnas ende gheweer, want si leuen vredelijc bi malcanderen, dan alleen die op die zee varen, die hebben hantbogen, ende die pilen sijn van cleynen rieten ghemaect, si ghebruycken oock eens deels lange rieten, daer door schieten si fenijnige pijlen, hoe weynich dat si daer mede yemant bloet laten, soo moet hi steruen. Aldaer en heeftmen geen busgeschut, si en laten ooc gheen maken, haer eten is ruggen broot, ende vleesch van Castronen, ende herten maer gheen verckenen. Sy eten oock visch, ende vruchten die si aldaer hebben ,die wtermaten seere goet sijn. Dat .lxxiij. Capittel seyt hoe datmen aen sommige plaetsen inden eylande die oude menschen vercoopt ende etet. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==65v==} {>>pagina-aanduiding<<} GHelijck ick hier vore geseyt hebbe vanden volcken deser Jnselen oft eylande, hoe onghelijc dit si sijn van haren ghelooue, noch vele onghelijcker sijn si oock in haer seden ende onghetrouwicheyt, want men vindet aldaer ooc steden ende landen, daer in men etet menschen vleesch, in alsulcker manieren, so wanneer een vader out wordt, ende van ouderdom tot gheenen arbeyt meer nut en is, so nemen hem sijn sonen ende naeste vrienden ende setten hem ter merct ende vercoopen hem. Ende die hem dan coopen, dooden hem terstont ende eten hem. Ende wanneer een ionc mensche cranc wert, so dat sommighe verstandighe dunct dat hem niet te helpen en is, so en wachten vader noch moeder suster noch broeder tot dat hi selfs steruet, maer si dooden hem ende eten dat lichaem al ghecooct, oft vercoopen dat andere luyden. Wi waren verschrict doen wi alsulcx hoorden ende seyden tot haer, dat alsulcx bi ons een onmenscelick dinck ware. Daer spraken si. O du arme Persianers, waerom laet ghy dan so vele goets vleesch den wormen eten. Ende wi en sagen daer anders niet sonderlincx, dan dye onmenschelijcke dinghen, doen en wouden wi daer niet langher blijuen, ende maecten ons in ons schip, om dat ons dye lantluyden nyedt meer op dlant becomen en conden. Dat .lxxiiij. Capittel, hoe dat dye sonne een middage spera maket, ende van besneden knechten diemen daer vercoopet. DAer wy alle dese dingen gesien ende bekent hadden, spraken dye Christenen tot ons. O ghi lieue vrienden, die vreemde ende wonderlijcke dinghen sult ghi met v thuys brenghen, in ws vaders lant, so verstaet oock dese dinghen die wy v toonen sullen, siet het is nv opten rechten middach, ende keert v aensicht daer die sonne op gaet Dat deden wi, ende saghen hoe dat si spera maecte op die slincke hant meer dan een span, daer by wy wel mecten dat wi leech inder werelt, ende te rekenen onder ons vaders lant waren. Des wy ons seer verwonderden, mer na mijns ghesellen ende mijnder reysinghe, so wast in die Braecmaent, want wi dat nyedt anders en conden weten, wat dach oft maent dattet int Jaer was. Aldaer is cleyn onderscheyt tusschen de hitte ende die coude van onsen landen. Als wi die dinghen ghenoech ghesien hadden soo begheerden wi van daer te wesen, want wi moesten alle nacht in ons scip waken, op dat wi niet oueruallen, noch geuanghen, noch vercocht, ende ghegeten en werden. Daerom spraken wi totten Christenen dat wi souden schepen alder bequaemste wt der Jnselen oft eylande te gheraken, ende wederom te keeren van daer wi ghecomen waren. Maer eer mijn gheselle wt den eylande schiet, so cocht hi om dusent pardey smaragden, ende twee besneden iongelingen om .cc. pardey, dat sijn ionghe besneden menschen, diemen die nieren met der roeden af snijdet, want in dat eylant sijn cooplieden, die anders niet en handelen dan dat si ionghe knechtkens coopen ende laten die besnijden, ende voeden die op totdat si .xv. oft .xviij. iaren out sijn. ende vercoopen die dan om vele gelts. {==66r==} {>>pagina-aanduiding<<} Dat vierde boec spreect vanden wederkeeren. Dat eerste Capittel spreect hoe dye twee Christenen wederom trocken tot Melacha. ALs wi nv .xiiij. daghen oft meer in desen eylande gelegen hadden, ende om der grouwelicheit der menscen die daer ende daer ontrent inden eylanden woonen, ooc om der groter couwen wil dye in die voordere landen die daer ontrent gelegen waren was. Doe ordineerden wi ende seyden dat ons beste ware wederom te reysen, ende so creghen wi een groot schip genoemt Guncho, ende namen onsen wech wt dat eylant oft opganc der sonnen, want op die ander side is die zee sorchlijc. Daerom voeren wy den sekeren wech, ende reysden .xv. dagen. Doe quamen wi weder totter stadt Melacho, ende wi bleuen daer drie daghen, daer oordineerden die Cristenen onse mede ghesellen ooc wederom tot huys te varen tot Sarnan, Also namen wy van malcanderen oorlof, met seer grooten weynen ende clagen. Ende voorwaer, en hadde mi niet alleen ghedeert wijf ende kinder die ic thuys gelaten had, so had ic op gods auontuere ende goet geluck, met henlieden geuaren, want si voorwaer vrome ende getrouwe ende ooc seer rijcke cooplieden waren. Diesgelijcken si ooc tot ons seyden, waert dat si geen vreese en hadden gehadt dat si in haers vader lant niet en souden hebben mogen comen, so hadden si wederom met ons gereyst, alsulcke groote liefde ende vrientscap hadden wi tot malcanderen, want si ooc heimelic wel van mi vernomen hadden, dat ic een Christen en niet een heyden int herte en was. Ende alsoo staken wi vanden lande ende voeren tot Cioromandel. Doen seyde ons die patroon vanden schepe, dat om dat eylant Giana ende om Sumatria by acht duysent eylanden waren gelegen. Maer tot Melacha eer wi van daer voeren, cocht mijn geselle om vijf duysent pardey alderley specerije, sijde, ende welrieckende ware, als balsen, anebra, ende diesgelijcken, dat droeghen wi in ons scip. Ende in xiij. dagen quamen wy in die voorscreuen stadt Cioromandel, daer in wi ooc voortijts geweest waren, ende loste daer ons scip, dat wi tot Giana geladen hadden, ende bleuen daer .xiiij. dagen. Ende namen daerna een schip datmen noemet Chiampana, ende voeren teghen Colon, daer vant ick .xxij. christenen al Poortegaloosers, ende creech grote begeerte ende vrientschap tot haer te vlieden, want ic hertelijcke begheerte hadde te sien mijn wijf, kinderen, vrienden, ende mijns vaders lant Ende niet te vergeefs en dachte ic dat ic nv met eenen anderen genoech geuaren hadde. Nochtans bleef ic perseuererende, om dies wil, datter so weynich waren, ende ooc eens deels van vreesen der heydenen, want sommighe heydensche coopluyden die daer waren, ende mi kenden, dat ick tot mecha, ende ooc by tgraf Machomets geweest was dye sullen mi verraden, als si mi biden cristenen sien gaen ende wandelen, dat ic een ypocrijt, ende nyet een recht heyden en ben. Ende also bleef ick bi haer in mijn propoost, nochtans met grooter becommernissen des herten, inwendich, totdat God eenen anderen gheluckighen tijt gheuen soude. Ende daer na ouer tweelf dagen daer namen wi den wech na Calcoeten, ende voeren op een vlietende water, ende quamen aldaer binnen .x. daghen sonder eenigen tegenspoet. {==66v==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dat ander capittel spreect van mijn wedercoemst anderwerf tot Calcoeten, ende dat ick aldaer een weynich tijts bleef. GHelijck ghy verstaen hebt int langhe int voorgenoemde Capittel des boecx van menigherley landen, ende dat onderscheyt des volcx, haers gheloof ende manieren, ooc der wilder ende vlieghender dieren, die vrucht der eerden, die ic met onsalighen grooten arbeyt ende moeyte, mijns lijfs ende leuens ondersocht hebbe ghelijck een yeghelijck leser dat wel verstandelick mercken mach, dat alsulc mijn lange reyse sonder vele quader nachten ende daghen niedt volbracht en mach worden, ende daer wt nemen mach die grote cracht ende wonderlijcke wercken Gods. Nv wil ick voort aen scrijuen van mijnder wedercoemst, wat mi voortaen te ghemoete ende geschiet is, ende in alsulcken wederkeeren, weynich noots ende sorge geleden hebbe, tot dat ic ghecomen ben in onsen salighen Cristelijcken lande. Na dien ick gecomen was inder stadt van Calcoteen, Uant ick daer in twee Christenen geboren van Milanen, dye een genoemt Johan maria, die ander Peiro Anthonio, welcke metten Portegaelschen scepen comen waren om te copen edel gesteente, inden naem des conincx gelijc si mi metten eersten te verstaen gauen, maer haer handelinge was wat anders, ghelijc ic hier na vertellen ende segghen sal, Ende als si waren comen in Cucin, waren si gheuloden in Calcoeten, daer icse sach, ghi moecht wel geloouen dat ick van hertsen verblijt was. Sy, ende ooc ic gingen naect na die gewoonte des lants. Also vraechde ick oft si cristenen waren. Doe antwoorde Johan maria, ende sprack, Ja. Doen sprack ick Nu si god gelooft ende gedanct. Ende hi nam mi bider hant, ende leyde mi in sijn huys. Doen wi int huys quamen, omhelsden ende custen wi deen den anderen, ende weenden van vruechden, mijn spraec quam mi swaerlijc, ende bedacht mi hoe mijn tonge na die heydensche ende Jndiaensce tonge grof was worden, want ic in vier iaren mijn gheboren spraec niet ghesproken en hadde. Dien nauolgenden nacht so bleef ick by haerluyden {==67r==} {>>pagina-aanduiding<<} sonder eten ende drincken, dat wi niet anders en deden, dan met malcanderen spraken van onsen nooden, ende wonderheden. Maer ic vraechde henluyden, oft si metten coninck van Calcoeten in ghenade waren. Daer seyden si my, hoe dat si met den eersten ende met den liefsten dienaer voor vrienden gehouden waren, ende alle morgen te houe gingen met hem te spreken. Jc vraechtde hem oock, wat haren sin ende meyninge was, oft si tot calcoeten bliuen wouden, oft wech te trecken. Doen seyden si my, hoe dat si niet lieuers op aerden doen en souden, dan weder om varen na haer landt, maer si en wisten geenen wech daer door si al daer comen mochten. Doen sprac ic, waerom niet door den seluen wech, aldaer ghy gecomen sijt. So seyden si, dat en is ons niet mogelic, want si waren geuloden van den Poortegalosers, ende die Coninc tot Calcoeten had aen hem begeert dat si hem maken souden gescut tegen haren wille, daerom en docht henluyden nyet goet te sijn den seluen wech te reysen, hoe wel si in corter tijt wachtende waren des conincx van Poortegaels armeye tot der orlogen, die daer comen soude op der zee. Doen seyde ick, oft mi god so veel ghenaden dede, dat ic mocht tot Canonor comen, ende dat ic also bi des conincx van Poortegaels volc daer quaem, so soude ic met den hooftman der christenen, als ic hope, so veel doen dat hi v die sake vergheuen soude. Doen spraken si Waert mogelic ware door eenen anderen wech te vlieden, wandt het was bekendt in veel Conincrijcken, dat wi ghescut consten maken,ende veel coninghen stonden ende begheerden henluyden, die si ooc geerne gehadt hadden, om haerder consten wille, ende also worden si alom gheuanghen ende gehouden. Si seyden mi oock dat si den coninck gemaect hadden wel vier oft vijf hondert stucken ghescuts so groot ende cleyn, daerom so hadden si so groten vreese, ende het was henluyden wel noot, want si dat lijf ende leuen verloren souden hebben. Sy hadden oock vijfthien mannen des conincx leeren schieten met den seluen gheschutte. Als ick op een tijt bi hem luyden was, thoonden si eenen edelen, hoemen een groot stuc bussen met alle formen maken soude, op hondert pont swaers. Daer was oock een Jode meester om scepen te maken, als hy een schoone galeye, ende vier bussen van yser daer op ghemaect hadde, die selue Jode ginck op eenen tijt, eens sdaechs in een watere om hem te wasschen, doen ic daer was, ende verdronck daer in, Met den cortsten die voorscreuen christenen, bysonder Petro Anthonio ghenoemt die hief hem op, ende weende seere ende menichmael bitterlijck, ende ontschuldichde hem seluen dat hi dat geschut niet en hadde laten maken tegen die christenen te ghebruycken, maer tegen die honden die heydenen ende ongeloouighen, om dat si malcanderen daer mede souden dooden, mer God die weet haer meyninghe, mer ic laet daer bi blijuen. Maer Johan Maria seyde, het is my ghelijc oft ick tot Calcoeten sterue oft tot Roomen, God heeft mi bi auontueren mijn eynde hier gheordineert. Alst dach werdt so socht ick wederom mijnen medegheselle, die verwonderde met clagen, waer ic dien nacht geweest was, so gaf ic hem te verstane, hoe dat ic dien nacht in een Muschea, dat is een Heydensche kercke, ghewacht hadde alle dye nacht God ende den Machomet, daer ghedient met dancksegghinghe, omdat ick so gheluckich wederom ghecomen was tot Calcoeten, aen sulcker mijnder {==67v==} {>>pagina-aanduiding<<} wt spraken was hi te vreden. Ende op dat ic mi altemet van hem heymelic houden mocht, so seyde ic hem, hoe dat ick daghelicx die selue kercke nacht ende dach versoecken woude, ghelijc mijn deuocie dat begheeren sal, ende so scheen ick ypocrijtelick een heylich heyden te wesen, ende seyde ooc hoe dat ic al mijn leuen lanck, voortane woude gewillighe armoede aen nemen, gheen ghelt noch goet nemmermeer nemen. Ende door alsulcke maniere dacht ic mijnen geselle alder voegelicsten te bedriegen, want si van dier gelijcken, als gewillighe armoede groote dinghen houden van heylicheyt, ende daer mede gaf hi sinen wille daer toe. Also begost ic mijn fenijnige ypocrisie ende gheueynsde heylicheydt der heydenen aen te nemen,ick en woude geenderley vleesch eten, ic en woude ooc nyet meer handelen met eenige coopluyden, mi en sach ooc geen mensce openbaer lachen, alle dage ghinc ic in de kercke, maer als mijn gheselle om mi seynde, dat ic soude comen eten, so gaf ic hem dan antwoorde. Dat vleesch is een vierich dinc tot vele sonden, ende so was ic gehouden voor eenen heiligen heydenen Ende die menschen achten hem salich die mijn handen oft knyen cussen mochten, maer waer dat ict heymelic bi brengen mochte, so quam ic totten twee christenen ende daer aten wi alle nachten capoenen hoenderen ende wat wi crijgen mochten. Dat derde capittel spreeckt hoe dat ick een medecijn meester werdt. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HEt gebuerde op een tijt datter een rijck heydensch coopman seer cranc was tot Calcoeten, ende inder seluer crancheyt en cost hi gheenen camerganc hebben, die seynde tot mijnen mede geselle die sijn goede vrient was, ende liet hem clagen sijn crancheyt, ende vraechde oft daer yemant ware die sijn crancheyt helpen ende genesen mochte. Also ginghen wy beyde in des crancken huys, ende vraechden hem na sijn crancheit. Doe sprack hi. Alle mijn crancheyt beuinde ic dat si mi leyt inder magen ende om die borst ben ick seer hert besloten. Jck vraechde hem oock, oft hi oock couwe hadde doen hem die siecte aen quam, Doen sprack die crancke. Jck en weet van gheender couwen te spreken, ofte wat coude te segghen is. Mijn geselle {==68r==} {>>pagina-aanduiding<<} quam tot mi ende sprac. O inmis weest ghy sijn medecijn, daer mede dat ghy desen mijnen vrient helpen moecht, dat doet mi toch te dienste. Also seyde ic dat mijn vader thuys een groot medecijn gheweest was, daer af ic vele van sijn practijcken gesien hadde, des mi noch eensdeels in ghedachte was, doe sprac mijn gheselle. Dat hoore ick gheerne, ende wi willen besien oft dese mijn goede vrient door v gheholpen mach worden. Ende ick sprac totten crancken. Bitzmilei erechman erathin, ende nam sijne hant, ende begreep hem den pols, so beuant ick dat hi een heete herde coortse hadde. Also vraechde ic hem oft hi ooc hootsweer hadde, doe seyde hi. Ja seer vele, soo vraechde ick hem, oft hi oock stoelganc oft ter cameren gaen conde So seyde hi mi dat hi in drie dagen niet ter cameren geweest en was. Terstont dachte ick, dese mensche is noot te hebben camerghanck, ende ick onderwont mi om hem te helpen ende ick maeckte hem een medecijne, dye ick nochtans weynich kende, wt yeren, suycker, ende sout , met sommighe cruyden daer ick die natuere niet af en kende, ende ick liet hem maken tusschen dach ende nacht vijf drancken, mer het en woude nyet wercken. Doen wast mi leet dat ic my des crancken onderwonden hadde. Doen ick sach dat hi noch geenen stoelganck crijghen en mochte, doen nam ick een busken van purgatien, daer wt maecte ick ontrent een pinte nats, ende daer dede ick in also vele olien, een deel souts ende suyckers, dat roerde ic onder malcanderen, ende maecte daer wt een clisterie, die soude ick ghewarmt hebben, maer ick nam die also cout als si was, ende beschikte met eenen knecht dat si hem een coorde aen byde die voeten bonden. Ende trocken hem alsoo op ende lieten hem also hanghen een vierendeel van een vre. Dye crancke mensce riep van pijnen luyde. Matile, matile gnancia, tupoi gnancia, dat is. Nyedt meer, niet meer, ick ben doodt, ick ben doot. Mijn gheselle sprac, O Junus, is dat also die maniere in ws vaders lant Doen sprack ick, Jae, als een cranc mensche also in nooden leyt. Doen sprac hy tot mi. Het is een goede meyninge also te hangen, alst die crancke lijden mochte. Jck stont altijt bi hem ende trooste hem tot dat ic sach dat hem die doot naecte, alder eerst liet ick hem af met den voeten der aerden, van stonden aen wracht die medecijne oft dye natuere, dattet van hem schoot, ghelijc een vat dat den bodem in geslagen wort, bi na een halue cuyp vol. Niet en weete ic wiens scult dat was. Maer den nauolgenden dach doen en hadde hi niedt meer die cortse, noch hooftsweer, maer hi hadde noch altemet stoelganck. Den derden dach was die sake seer goet, dan dat hi claechde dat hem die lendenen wee deden. Ende ick ordineerde dat hi soude nemen melc boter die ongesouten was, buffels vet onder malcanderen gemengt, ende daer mede smeeren, ende seyde hem dat hy maer tweemael des daechs en soude eten, ende daer en tusschen gaen wandelen Doen sprack hi. O nonal irami biria, biria gnancia tupoi, dat is so vele gheseyt, Wilt ghi dat ick maer tweemael des daechs ete, ende daer en tusschen gaen spaceren, so sal ic haest steruen, ende dat en woude hi niet consenteren, want hare gewoonte is .viij. oft x. mael des daghes te eten. Metten cortsten hi werde ghesont, ende dat brocht mijn geueynstheyt ende ypocrisije int ghelooue, want hi woude mi gegeuen .x. ducaten, doen en woude ic gheen ghelt van hem nemen Daerom seyden veel menscen dat ic was een {==68v==} {>>pagina-aanduiding<<} vrient Gods, ende een yeghelick die my daer na in sijn huys brenghen mochte met hem te eten, die dachten dat si salich waren, iae die meynden oock heylich te sijne die mijn handen ende voeten cussen mochten, dat liet ic al gheschieden, Maer van allen desen was mijn gheselle een grote oorsake, die mi een ghelooue ende eenen goeden roep maecte, want hy ghaf mijnder gheestelijcheyt ooc groot gelooue, ende seyde openbaer, dat ic by dat graf Machomets ende ooc tot Mecha gheweest was, ende hoe dat ic gheen vleesch en adt, ende dat hi mi op die verre reyse, ende die langen tijt also gekent hadde, dat ick sonder alle twijfel een heylich man was. Hi seyde ooc hoe hi my sijn lieue vriendinne tot eenen wijue toegheseyt hadde, dye seer schoon ende ryck was, die ick nv ter tijt om Godts wille verlaten woude, ende also gheloofden my alle menschen dattet waer was, dies ic mi heymelic in mijn herte verblijde, mer gemeynlick alle nacht ghinc ick heymelick tot den twee christenen, ende dede aldaer met henluyden soo veel alst my noot was tot goet gheselscap. Op een tijt seyden si mi dat si vanden coninck verstaen hadden datter .xij. scepen poortegaloseren comen waren tot Canonor, dat my ooc een hertelike vruecht ende bliscap was, ende dachte nv salt tijt sijn dat ic vlieden mach wt die handen der honden, ende nacht ende dach dachte ick hoe dat gheschieden mocht acht dagen lanc, si gauen mi raet dat ic mi te lande van daer soude maken na Canonor, mer dat en woude also niet bi comen, ick dachte ic sal vanden heydenen achterhaelt ende doot gheslaghen worden, bisonderlinghe om dat ic wit ende si swert sijn. Dat vierde capittel seyt van nyeuwe tijdinge die twe Persianers brachten in Calcoeten. OP eenen morghen als ick soude gaen eten met mijnen ghesellen, soo quamen daer in twee Persianers coopluyden wt Canonor, welcke hi in riep om met hem te eten ghelijc lantsluyden behooren, die seyden ende gauen hem antwoorde, Wi hebben weynich lust te eten, want wi brenghen quade tijdinghe. Doen sprack hi tot haer, Wat ist dat ghy voor quade tijdinghe brenght. Also seyden si hem, Daer sijn comen .xij. scepen Poortegaloysers, welc wi met onsen oogen ghesien hebben, daer vraechde mijn gheselle, wat dat voor luyden waren. Doen seyden si, het sijn cristenen, al ghewapent met lichten harnas, si hebben begonst te maken een sterck slodt byder stadt Canonor. Daerom sach mijn gheselle op, ende sprac. O Junus wat volc sijn die Poortegaloysers, daer gaf ick hen antwoorde, En vraget mi niet na dit geslachte, want het sijn al dieuen ende zeeroouers, ick hadde haer lieuer te sien in onsen Machometschen gelooue. Als hi dat hoorde was hem seer qualijc te moede, ende ic was so veel te vroliker in mijn herte. Dat vijfde Capittel seyt hoe dat die Heydenen malcanderen in haer kercke beroepen. TEn naesten dage quam dye mare noch openbaerder al dye stadt duere, daer ginghen die Heydenen in haer kercken om te doen haer gebet, ende het wert gheordineert op den thoren vander kercken, gelijc die gewoonte is, drie oft vier mael des daechs, sommige van haren priesters, die daer op roepen met luyder stemmen, om dye ander te roepen tot haer ghebet. Die houden haer vingeren in die ooren, ende {==69r==} {>>pagina-aanduiding<<} seggen Allau eccubar allau eccubar aia lassale aia lassale aia alfale aia alfala allau accubar leila illala esciadu ana machumet resulla, dat si so vele gheseyt. Groote god, grote god, coemt tot der kercken, coemt totter kercken, coemt te louen god, god is groot, ende God is, Machomet ghi bode gods salt wederstaen, ende si leyden mi mede in die kercke, dat ic ooc god bidden soude voor die heydenen. Ende dede al oft ic haren wil hadde mede volbracht, mer int herte wenste ic geluck den Cristenen, ende vele victorie tegen de heydensce honden. Dat gebet der heydenen is int gemeyn gelijc onsen pater noster Si staen alle op een rije gelijc oft si aen een coorde stonden, ende dier siden isser vele, ende si hebben ooc papen onder haerlieden na dien dat si wel ghewassen sijn, so beginnen si een ghebet te spreken met dese woorden. Ungibilei mimi seithon eregin bizinilei erachman erachiual handulile ara blaharami erachman erachin malichi laum edina iachie nabudu autha ana alyhin gaitil magdubim aleyhim u valla dalimamin allau eccubar Also doet hi sijn gebet in teghenwoordicheyt des volcx. Doen dat ghedaen was, ghinck ick wederom thuys met mijnen gheselle, ende gheliet mi al oft ick geweest had seer cranc, ende hielt mi also ontrent acht daghen, dat ick noyt geen maeltijt met hem eten en woude, mer alle nacht ghinck ick totten twee Christenen. Als ick dan quam tot mijnen geselle, so hadde hi groot medelijden met mi, ende vraechde mi wat toch mijn crancheyt wesen mochte. Doen seyde ick hem. Jck en mach anders niet mercken dan dat mi dye locht gheheel teghen was. Dese mijn gheselle hadde van liefden ende ghetrouwicheyts weghen al ghedaen dat hem moghelijc geweest ware om doen, ende riet mi dat ick soude de locht vermanghelen ende reysen tot Canonor, ende tot daer verwachten, totdat wi weder in Persen schepen souden ende hi soude mi schrijuen aen een sijnen goeden vrient, die mi gheuen soude al wat ic van node hadde. Doe antwoorde ick hem hoe dat mi dat wel lief ware om dat selue te doene als ic in Canonor comen coste, so soude ic hopen een grote crancheyt te ontulieden. Maer ick was besorcht om mijnder verwen wille,/ dat ick daer dore soude bekent wesen vanden Christenen. Daer sprac hy tot mi, ick en soude niet sorghen, maer mi altijt in der stadt houden, so en hadde ick gheen noot. Als mi nv eenen bequamen dach quam ende ick alle rustinge totten crijch, met den geschutte ende alle handelinge vernomen hadde, so ruste ick mi toe op den wech, dat ick den Christenen daer af dye wete doen soude ende hen waerschouwen. Dat .vi. Capittel spreeckt van mijnder vlucht wt Calcoeten. EEnen dach eer ick wech reysde van Calcoeten ordineerde ick al wat ick te doene hadde met den twee Christenen. Ende mijn gheselle dede my int geselschap der twee Persianers dye dye nyewe mare tot Calcoeten ghebracht hadden, ende bestelden ons een cleyn schip. Nv moecht ghi mercken in wat varen ick mocht wesen. Jnt selue gheselschap waren .xxiiij. cooplieden, al Persianers, Sirianers, ende Turcken welcke mi al kenden, ende mi lief hadden ende verstonden oock wel wat aenslach dat die Christenen inden sin hadden, so twijfelde ick hoe ick oorlof van henlieden neme mochte, Sy mochten wel dencken dat ick van henluyden vlieden wil tot den Poortegaloosers. Soude {==69v==} {>>pagina-aanduiding<<} ic henluyden toe spreken, ende met oorloue van henluyden scheyden, so soude ick tot mijnen ongeluck van henlieder vermaert worden, ende met minen voornemen ghedoot worden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Als ick nv was in al sulcken ghedachten, so besloot ic in my seluen dat ick van daer woude ghaen, ende nyemant toe spreken, dan alleen mijne gesellen. Aen eenen maendach seer vroech inden derden dach des maents Decembri, schiet ic inden naem gods met den twee Persianers van daer op die zee. Ende als wi nv ongeuaerlijc eenen boochschoot weechs van daer waren, so quamen wy terstont aen den oeuer der zee Naeri, ende vraechden na den patroon des schips. Waerom voert ghi desen mensche wech sonder oorlof des conincx. Doen spraken de Persianers Dese is een heylich heyden, ende niet wt uwen ghelooue, ende wy willen varen tot Cannonor. Doen antwoorden dye Naeri. Wi weten dat hi een heylich heyden is, maer hi can die Poortegaloosche sprake, ende sal onsen vyanden segghen, al dat wy doen ende maken, Ende gheboden den patroon vanden schepe, dat hy mi wt setten soude, ende niet so stout en ware dat hi hem wech voeren soude. Dat dede die patroon, ende sette ons alle drie opt landt, ende daer bleuen wi staen aen den oeuer van der zee. Ende die Naeri ghinghen wederom na die stadt int hof des conincx Doen sprack een vanden Persianeren, Wi willen wederomme gaen in uwe huys tot Calcoeten. Doen sprack ick Niet alsoo, oft anders soo sult ghi verliesen de vijf stucken sinebaph, dat sijn doecken van catoen ghemaeckt, seere schoon, die voerden si met henluyden ende en hadden den coninc den tol daeraf niet ghegheuen. Doe seyde die ander Persiaen, Heer wat sullen wi dan doen, laet ons gaen een wijle aen den oeuer der zee, moghelic dat wi sullen vinden eenen schipper met eenen parao, dat is een cleyn scheepken, die ons wech voeret. Des waren si willich ende ghinghen also opt lant, altijt aen die stranghe vander zee by tweelf mijlen altijt gheladen met den voorschreuen stucken. O christelijcke broeders, nv moghet ghy wel dencken, hoe swaer dat mijn herte geweest is, in alsulcken groten perijckel. Op dat leste soo saghen {==70r==} {>>pagina-aanduiding<<} wi een scheepken dat wi tot ons riepen ende saten in dat selue, ende voeren also met gheluck van daer, ende quamen tot Cannonor, van stonden aen droech ick den brief die my mijn geselle gescreuen hadde, in des coopmans huys, daer in stont dat beuel dat hi mi soude houden als oft hi selue aldaer gheweest ware, also lange tot dat hi seluer tot mi quame. Als die coopman den brief gelesen hadde , doen leyde hi dien van hem, ende seyde dat ick soude sijn ende blijuen in sijn huys als oft hi seluer daer ware, ende liet mi bereyden een goede auontmael van hoenderen ende andere cost. Mijn gesellen die twee Persianers, dye sagen dat ende spraken, O wee wat doet ghy, Colli tum ile. Dat is, dese en eet geen vleesch, van stonden aen liet hi my ander spijse brenghen. Als wi nv ghegeten hadde, doen seyden die twee Persianers tot mi, wy gaen een wijle spaceren aen die zee om te besien die poortegaelsche schepen. Dat was mi hertelijcken aengenaem, maer mi gesciede altemet vele droefnissen, dat ick mijne blijschap die ick hadde, daer ic sach die Christelijcke wel gheruste schepen, soude sien verdrucken. So ghinc ic voortaen, ende in alsulcken omsien so sach ick in een cleyn leech huysken drie ledige vaten, die dochten mi ghemaeckt sijn vanden Christenen. So sach ic om tot der seluer dueren, ende sach daer in sitten sommige christenen, Jck wert seer verblijdt, ende het viel mi in mijnen sin, dat ick van stonden aen tot henluyden daerin springhen ende vlieden soude. Ende ick dachte. Jn dien ick dat doe in haer tegenwoordicheyt, soo sal die stadt in roeren worden, soo sal ick moghelijck wedercomen in die handen der heydenen. Maer ick mercte die plaetse daer dye Christen haer slot timmerden, ende so nam ick voor mi te beyden tot den nauolghenden dach. Dat .vij. Capittel seyt hoe ic vloot van Canonor tot den Poortegaloosers. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} OP den sondach smorghens stont ick vroech op ende seyde ic woude een wijle gaen spaceren, doen spraken mijn mede ghesellen, ic soude gaen waer ic woude mi en soude nerghent gheen leet geschieden. Also dachte ic nv ist tijt dat ick een eynde make van mijnen begheerilicken {==70v==} {>>pagina-aanduiding<<} wille ende voornemen, so ghinc ic daermen timmerde aen dat slot der Christenen Ende als ic nv een cleyne wech van daer was, ontmoeten my twee Christenen portegalooseren, tot dien sprack ic. O ghi heeren waer is dat slot der Portegaloosers, ist niet dat ic hier voor my sie, dat sprac ic tot haerlieden in Portegaloosche tale, Dat verwonderde dye twee poortegaloosers, dye seyden tot mi. Wat mans sijt ghi. Sijt ghy oock een Christen, doe seyde ick. Ja ick heere God si ghelooft ende Maria, Si vraechden mi van waer ic quam. Jc seyde, ick quam wt Calcoeten. Uan stonden aen seyde dye een tot den anderen, gaet hi tot dat werc so wil ic desen man al heymelijc tot den stadthouder des conincx leyden, also leyde hi mi in dat casteel, welc een half mijle vander stadt gelegen is, welc mi seer lief was. Als wi nv daer in quamen so was des stadthouders sone met name genoemt heer Lauwereys ter tafelen geseten, daer knielde ic neder op mijn knyen ende viel hem te voete, ende sprac tot hem. Genadige heere, ic beuele mi in uwer genaden ende bescermingen, dat ghi mi arme Cristen man wilt behoeden. Als ic nv by hem stont, doen wert aldaer inder stadt gehoort een oproer, ende een geloop omdat ic geuloden was. Terstont werden gehaelt die busmeesters, dat si alle die bussen die int slodt waren laden souden, want si twijfelden oft dye wt der stadt quamen ende teghen dat slot stormen wouden, terstont sachmen dat die van wter stadt rumoer maken wouden. Daer na nam hi mi byder hant, ende leyde mi in een sale, dat hi mi mochte vraghen vanden dinghen tot Calcoeten, ende hielt mi also drie daghen met hem te spreken, ende ick die daer begheerich was der victorien der Christenen so gaf ick hem alle dinck te verstaen, vander ghereetschap diemen tot Calcoeten maecte totter oorlogen. Als hi my nv ghenoech ondersocht ende beuraecht hadde, so sandt hi mi op een galeye tot sinen vader den stadthouder des Conincx van Portegael, tot Cuzin, welck was een ridder genoemt Johan sarano. Also haest als ick daer quam hadde die stadthouder grote vruecht van mijnder toecoemst ende dede mi vele eeren aen, want ic gaf hem te kennen alle saken van Calcoeten. Als ick nv beuant soo vele ghenaden, badt ick sijnder ghenaden, dat hi woude vergheuen om mijnent wille den Petro anthonio, ende Johan maria, welcke veel geschuts ghemaect hadden tot Calcoeten, ende noch veel meer maken souden, so verre si in den seluen lande bleuen, dat hi hen sekerheyt ende geleyde geuen woude wederomme aldaer te comen, so woude ick haerluyden aldaer doen comen opdat den christenen niet meer schaden en quame noch en gheschiede, also verre als si daer bedwonghen werden altijt haren arbeydt daer voorder te doene, Die stadthouder vernam van my dat si mi tot Calcoeten goede vrienden geweest waren, ende maecte mi van stonden aen eenen gheley brief. Ende de hooftlieden der schepen, ende onse rechters spraken tot den stadthouder. Op den derden dach sant hi mi weder met der galeyen tot Canonor, ende gaf mi eenen brief aen sinen sone, dat hi my ghelt gheuen soude also vele als mi nootelijck ware, te betalen den bode die ick tot Calcoeten seynden soude. Als ick wederomme tot Canonor quam, soo vant ick eenen edelen die sette mi te pande sijn wijf ende sijn kinderen, dat hi mi die bootschap volbrengen soude ende den brief aldaer beschicken, ende dien sandt ick tot Calcoeten tot den twee cristenen, te weten {==71r==} {>>pagina-aanduiding<<} Johan maria ende Petro anthonio, in welcken brief ick hen te verstaen gaf, dat geley des conincx, welcke my dye stadthouder verleent hadde, dat hem luyden vergeuen was, daerom mochten si wel sekerlijc comen. Also sonde ic vijf mael daer om ende weder, ende screef hen luyden in alle brieuen, si souden haer vrouwen ende wijfs, noch haer ghecochte knechten niet betrouwen, so screuen sy mi hoe dat si geerne comen wouden, ende op den lesten brief screuen si mi. Lodewijc weet dat wi hebben alle onse goeden gegeuen desen bode, ende op dien nacht so seynt ons een galeye oft een bergantine, daer die visschers woonen, want daer aen dien cant en is geen wachte, ende metten wille gods so sullen wi alle beyde comen, met alle onsen ghesinne, also en was niet mijn meyninghe oft scrijuen, mer dat si souden verlaten haer vrouwen ende wijfs, ende ooc sinen sone die Johan maria hiet, daer toe ooc eenen ghecochten knecht, maer alleen met haren goede souden si henluyden van daer maken, want si seer rijck waren worden ende machtich van goet ende cleynheden, welcke ick eensdeels bi henluyden ghesien hadde, namelic eenen dyamant .xxxij. Caraten swaer, diemen in onsen landen wel vercoopen soude mogen .xxx. duysent ducaten, hi hadde ooc een peerle van .xxiiij. caraten swaer, ende by twee duysent robijnen, eenen onderhaluen caraet swaer, si hadden oock .lxiiij. gulden ringhen, van goeden steenen, ende daer toe xiiijc. pardey, si souden oock behouden hebben seuen bussen, drie mortieren, ende twee mercatten, ende een radt daer op men edel steenen snijdt ende palijst, maer haren ghecochten knecht was van Calcoeten. Doen hi nv mercte dat si wouden vlieden, ghinc hy heymelijck tot den coninck, ende seyde hem alle dingen wat si doen wouden, mer die coninck en woude hem niet geloouen, maer hy sandt aldaer vijf Naeri in haer huys, dat si aldaer sijn ende henluyden bewaren ende gheselscap houden souden. Als nv die gecochte knecht sach datse die Coninck niet en woude dooden, so ghinck hi tot den heydenen opt raethuys, ende seyde aldaer dat hi den coninck gheseyt hadde, ende seyde hen oock alle datmen tot Calcoeten doet, dat bootschapten si den christenen den Poortegaloosen. Daer riep die Cadin oft ouerste van die Heydensche coopluyden eenen raet van allen heydenen die daer waren, die vergaderden onder hen hondert ducaten, ende brochten die tot den coninck van Giochi, dye dier tijdt tot Calcoeten was, met drie duysent mannen,ende seyden tot hem O heere ghi weet dat wi v dat ander iaer sindert dat ghy hier ghecomen sijt veel goets ghedaen hebben ende alle tijt doen willen, soo weet dat hier sijn twee christenen die onsen ghelooue ende oock uwen ghelooue haten, welc allen dinck dat wi hier doen, den Poortegalooseren vercondighen ende openbaren, daer om bidden wi v dat ghise wilt doen dooden, ende neemt van ons die hondert ducaten. Terstont sondt de coninck van Giothi twee hondert mannen,dat si die voorscreuen Christenen souden dootslaen. Als nv dye ghecomen waren tot haren huyse, soo begonsten die thien altijt te blasen eenen horen, als oft si een aelmoesse hadden willen doen, ghelijck daer dye ghewoonte by haer luyden is. als nv die voorscreuen christenen saghen dat hem soo veel volcx ouer hoop vergaderde, ende in groter menichte, seyden si tot malcanderen. Dit wil wat anders wesen dan een almoesse te doen, Ende si be {==71v==} {>>pagina-aanduiding<<} gonden met hem te vechten, in alsulcken wesen dat die twee Cristenen van henlieden twee doot sloeghen, ende wel veertich quetsten, op dat leste dese Giochy toghen sommighe ysers gemaect gelijck een rat, dat trecken si ghelijc een slinger, daer mede dat si gheraect hadden desen Johan maria aen sijn hooft dat hi ter aerden neder gheuallen was Daer na liepen si op hem, ende sneden hem den hals af, ende met den handen droncken si dat bloedt, sijn wijf vloodt met haren sone na Canonor, ende ic cochte den sone om acht ducaten, dyen liet ic doopen op sinte Laureys dach, ende noemde hem Laurentius. Jnt selue iaer sterf hi van die crancheyt der pocken. Ghi sult ooc weten dat ic die selue plage tot Calcoeten, ende bi drie dusent mijlen op gheen side van Calcoeten gesien heb, welcke plaghe si Pua heeten, ende si sijn veel quader ende fenijniger dan bi ons, ende si seyden dat si daer wel geweest waren wel .xv. Jaer. Dat .viij. Cap. seyt vander rustinge des Conincx van Calcoeten, ende van sinen crijchsvolck. GHelijck ic hier vore verhaele ende gescreuen hebbe van die bereydinge des conincx, so wil ic voort scrijuen van der rustingen. Op den .xij. dach Martij, quam die nyeuwe mare in ons slodt, ende inder stadt vanden rumoeren, met den Cristenen, ende dat die een doot geslagen was, ende hoe dat gebuert was. Mer van anderen Petro antonio daer af en conde ic niet vernemen. Ende opten seluen dach quam ons een bootscap hoe die grote rustingen van oorlogen wt Calcoeten was op de zee met eenen ongelouigen groten volcke van Calcoeten, van Capagato, ende van Tornopatan, met .CC. schepen, onder die waren lxxxiiij. grote scepen, die andere met riemen gelijc die Parao, onder welc crijchsvolc wtermaten vele gewapender heydenen waren, die draghen haer cleederen root met catoen gestict, also datter geen hantboghe door schieten en mach, si draghen hooghe bonetten opt hooft, ende armschenen op den arm, ooc hantschoenen met catoen geuult, ende hebben vele boghen, lancien, spissen, ende rodellen,ende een goet deel hantbussen, ghelijc wi. Dat .ix. Capittel seyt vanden crijch die de Portegalosers metten coninc tot Calcoeten hadden, ende hoe dat si victorie hielden. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} {==72r==} {>>pagina-aanduiding<<} ALs wy dat volck nv saghen comen, dat was op den sesthienden dach der voorscreuen maent, ende voorwaer so vele schepen by malcanderen te sien metten seylen dattet scheen een bosch te wesen op der zee, daer si voeren, mer wy Christenen hadden altoos dye hopinghe tot Gode dat hi ons soude helpen, ende ons ghenade ende victorie verleenen, teghen die ongheloouighe honden ende vyanden ons heylighen gheloofs. Dye alder edelste ridder ende hooftman van onsen ruyters volc, een soone heere Francisco Delmedia, stadthouder des Coninckx in Jndia, die was gherust ende voer henluyden teghen, met tweelf schepen, onder diewelcke waren twee galeyen ende een Pergantijne. Als hy nv sach een grote menichte der schepen, doen dede hy als een ridder ende een vroom hooft man, ende riep tot hem alle dye ridderen ende knechten der voorghenoemder schepen. Ende doe begonst hi henluyden te vermanen ende te bidden omder liefden Gods wille, ende Christelijcken gheloofs willichlijcken te steruen, oft ridderlijcke victorie te vechten, ende sprack. O lieue broeders, heden op desen dach, ist dat wy ridderlijck strijden, so sullen wy dencken op dat lijden Christi ons Heeren ende Goods, hoe vele pijnen dat hy ghedraghen heuet voor onse sonden, die ons nv op desen dach, ist dat wi ridderlic strijden tegen dese honden ende vyanden, vergeuen worden. Daerom vermane ick v, dat ghi des wilt ghedencken, eenen yegelijcken te doene also vele als hem dye almachtighe God cracht ende macht verleenen sal tot inden doot, ende manlijck aen te grijpen, dat alder onnuttichste volck, ende niet te verscricken van haren dreyghen, want mijn betrouwen ende hopinghe is op God, ende op uwer alder vromicheydt, Wy willen op desen dach den almogenden god ende ons eenen prijs ende lof verweruen. Na dese vermaninghe ende spraecke, stont onse gheestelijcke vader ten eersten op dat scip des hooftmans, met een crucefix in sijnder hant, ende dede daer ooc een schoon vermaninge tot al den volcke, ende daer op absolueerde hi die van pijne ende schult, ende seyde tot haer. Nv wel aen mijn lieue broeders ende sonen, hebt goeden moet ende en twijfelt niet God sal met ons sijn. Op alsulcke redene ende vermaninghe worde den meestendeel weenende, ende riepen tot God, dat hy ons ghenadich ware. Ende ick gelooue voorwaer datter weynich gheweest sijn, die dye doot ende dat leuen niet onderscheyden oft gheacht en hebben, ende nv tormentlijck hem aen te gripen, was alle onse meyninghe. Binnen desen middelen tijde quam dat groot machtich volc der heydenen ende ongeloouighen op onse plaetse oueruarende. Ende op den seluen tijt scheyde ons hooftman met twee schepen van ons teghen die heydenen ende voer tusschen twee schepen dye de grootste waren dye si hadden onder alle haer schepen. Als hi nv int midden der schepen quam, so schoten si te samen Dat dede onse hooftman om te breken haer oordinancie vanden twee groote voorschreuen schepen, wandt si hadden dye alder grootste banieren, daer wt hy wel merckte, dat daer op waren die alder beste ende principaelste, ende hooftlieden des volckx der heydenen. Alsoo en werdt op dyen seluen daghe nyedt meer ghehandelt noch voorgenomen. Maer den nauolghenden {==72v==} {>>pagina-aanduiding<<} morghen toghen die Heydenen haer seylen op, ende scheepten na der stadt Canonor, ende sonden tot onsen hooftman hi soude haer voort varen laten, ende haren wech laten reysen, wandt si en wouden met den christenen niet strijden, Onse hooftman liet henluyden seggen Die heydenen hebben tot Calcoeten onsen christen ende medebroeder niet laten weder keeren op sijn gheley, ende hebbender achtentwintich vanden onsen dootgeslagen, hem wel drie dusent ducaten in ghelde ende ghelts weert, lijf ende goet ghenomen, daerom soo vaert voort indien ghi condt, mer ghy moet dat eerst ghewaer worden, die cracht onses ghecruysten Gods, ende wat der Christenen dienaers voor lieden sijn. Doen antwoorden die Heydenen, God ende ons propheet Machomet, bescherme ons voor v Christenen, met dien begonsten si haer zeylen op te trecken opt hoochste met groter haesten, ende wouden ouer varen, alle tijt scheepten si na dat lant ende na der stadt bi acht oft thien mijlen weechs. Ons hooftman was ghemackelic ende lietse nader comen, tot tegen der stadt Canonor ouer, dat dede hi daerom, om dat die coninck dye tot Canonor was dat al sien soude wat herte ende manlijcke daden die Cristenen doen souden, Ontrent den middach verhief hem die wint een weynich stercker, doen riep onse hooftman. Nv daer mede geluck lieue broeders, nv is die tijt, wy sijn alle ridders des Heeren, met dien woorden stierde hy vander stadt aen die plaetse daer die twee voorghenoemde groote schepen voeren, ende greepse stoutelic aen, daer werdt een alsulcken gheluyt op haer schepen van pijpen ende instrumenten na haer ghewoonte, dattet een wonder was om hooren, terstont so was ons hooftman met den ketenen reet om dye schepen vast te houden, maer die heydenen worpen die keten driemael weder af, ende die vierde mael bleef si vast houdende, ende van stonden aen sprongen ons christenen in dat schip, daer bi ses hondert heydenen in waren, ende daer was eenen grouwelijcken strijt ende bloetstortinge in dier manieren, dat op dat schip der heydenen niet een daer af en quam. Terstont voer ons hooftman toe ende socht dat ander scip, dwelcke de cristenen ooc vast hadden met ketenen, ende daer was ooc eenen groten strijt, also dat op dat schip doot bleuen bi vijf hondert mannen. Also haest als die twee groote scepen nedergeleyt, gheuanghen, ende den meestendeel der hooftluyden daer op verslagen waren, daer deelden hen de scepen allegader van malcanderen, dies ghelijc ooc ons elf schepen, haesten hen daer na, dat altemet .xv. oft .xx. scepen te samen strijden moesten, Daer was een schoon aensien, ende bysondere van eenen ridderlijcken hooftman, genoemt Johan sarrano, welcke met eender galeyen wonderlike ende grouwelike dingen dede onder die heydenen, die was omgekeert, ende hadde rontom hem by vijftich scepen der Heydenen met riemen ende geschut, dien hi alle gader grote schade dede, Ende mercte dat wonderlike werck gods, dat in onse galeyen ende schepen onder ons christenen niet een man gheschoten oft doot gheslaghen en was, maer veel ghequetst, dat stormen ende slaen duerde den gheheelen dach, onse bregantine schip quam in alsulcken slagen eens, ende was soo verre vanden anderen onsen schepen, dattet terstont omvangen wert met vier scepen der heydenen, ende die beuochten dat alsoo datter .xv. heydenen op die selue brigantine waren, dat die christenen te] {==73r==} {>>pagina-aanduiding<<} rugge achter int scip vlieden moesten Als een ridderlijck hooftman met namen Simon Martin. Als hi nv dat sach quam hi van stonden aen den Christenen te hulpe, ende spranc onder die heydenen. O heere Jesu Christe geeft hulpe ende victorie dijnen geloouigen, met dien nam hi sijn sweert in beyde sijn handen ende sloech haerder ses oft seuen doot, die ander sprongen int water, ende swommen also wech. Also haest als die heydenen saghen dat ons bregantijne wederom victorie ghewonnen hadden, daer quamen si met ander vier schepen ende sprongen tot haren volcke. Die hooftman vander bergantijne. Doen hi sach dye schepen wederom bi hem comen, soo nam hi een laeye van een busse daer buscruyt in geweest was, ende eenen drom van eenen zeyle, dat stack hi int gat van der laeyen, ende dede die laeye vol poeders, ende stont also met den viere in die hant, ende het scheen dat hi de busse woude af schieten. Als die heydenen dat sagen so meynden si niet anders, dan dat een busse ware die hi los soude schieten, ende so keerden si wederom. Also keerde de voorghenoemde hooftman wederom tot den Christenen met victorie ende triumphe, maer onse ridderlijcke hooftman die en hadde gheen ruste, ende voer wederom onder die schepen der heydenen die op dien dach .ix. oft .x. verdroncken waren, ende sommige met den twee groten schepen geuanghen waren, onder welcke seuen scepen waren seer wel gheladen met speceije ende ander comanscap, die ooc gecregen ende geuangen waren, ooc ginc daer een scip geladen met oliphanten te gronde, daerder een goet deel wt swommen opt lant. Also waren die heydenen verstroyt inder zee. Als si daer sagen dye twee grote schepen met haren ouersten hooftlieden geuangen ende doot geslagen, ende der ander schepen so vele verdroncken, daer namen si die vlucht hier ende ghinder opt lant ende in die hauenen der zee. Ende doen vergaderden onse scepen wederom bi malcanderen. Ende als ons hooftman sach so weynich scaden, ende ons van gods genaden den meestendeel gesont waren. Doen sprac hi. God die almachtige si altijt gelooft ende gedanct, si en zijn noch niet so verre, wy willen henlieden volgen die heydenen ende honden onse vyanden. Also volchden alle die schepen na, daer sach men een vlieden der heydenen, als ofter een hondert scepen ende galeyen henluyden na gheuolcht hadden, ende desen slach begonde na middach, ende duerde tot den auont, daer na den gheheelen nacht, soe wert henlieden nageuolcht, also dat hem crijchsvolc geslagen wert,ende ons gheen man,wt sonderlike genade gods af geslagen en was. Maer onse scepen dye volchden een groot scip der heydenen na ende dat cregen si ten lesten, ende wert geuangen, die heydenen vielen al in die zee om wech te swemmen, die staken wi met lancien ende schoten die sommige doot, so vele wijer crijgen mochten, maer vele bescermden henluyden met swemmen, dye xv. oft .xx. mijlen swommen dat nau te geloouen en ware, bi wilen opt water, somtijts onder dat water. Als wy nv meynden die sommige waren doot, so gingen si weder op dat water, eenen boochschuet weechs van ons, als wi bi hemluyden quamen ende woudense steken, dan schoten si weder onder dat water. Ende dat dochte ons dat grootste wonder, dat si alsulcken arbeyt int water lijden mochten, hoe wel wijer ooc vele verdroncken sagen, so sagen wi nochtans een grote menichte te lande comen. Die scepen die wi geuanghen hadden die waren ende hadden so grote schade gheleden vanden gheschut, dat wijse niet voorder brengen en mochten ende gingen {==73v==} {>>pagina-aanduiding<<} te gronde, den nauolgenden dach bescicte ons hooftman die galeye ende die brigantine met sommige ander scepen op een plaetse aenden oeuer om te besien de doode lichamen der heydenen, oftmen die had mogen tellen, so wert beuonden, dat inden slach gebleuen ende verdroncken waren drie dusent ende vic. mannen, dat al mocht die coninc tot canonor met sinen oogen sien, die sprac. Dese cristenen zijn stout ende vrome lieden, ende ic heb mijn leefdaghe in veel strijden geweest, mer des volcx ghelijcke en heb ic noyt gesien. Des anderen morgens reysden wi wederom tot des Conincx stadthouder die was tot Cucin, die ons met grooter blijschappen ontfinc, met ooc den coninck tot Cucin, dat ooc een bysonder groot viant der heydenen ende des conincx tot Calcoeten was, mer een groot vrient des conincx tot Poortegael. Dat .x. Capittel seyt hoe dat ick van des Conincx stadthouder ghesonden wert tot Canonor. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} HJer is nv ghenoech geseyt vanden crijch ende vander nederlage des Heydenschen volcx des conincx tot Calcoeten, so wil ic nv voortaen seggen van mijnen afferren,na dien dat dye drie maenden voorleden waren, gaf ende beual mi die stathouder een officie der deelingen geheeten, in die selue officie was ic onderhalf iaer. Als ic nv sommige maenden bi hem bleuen was, so seynde hi my weder tot Canonor, want daghelicx quamen daer veel cooplieden van Calcoeten, ende namen ghe[ley]de vanden cristenen, ende gauen te verstaen [hoe] si van Caonor waren, ende dat si wou[den v]ar en met den seluen schepen welck [niet w]aer en was, daerom sondt my die stadthouder die cooplieden te besien ende te mercken, ende hem dat te kennen te gheuen. Doen geschiede in deser tijt, dat die coninck tot Canonor sterf, ende daer werdt eenen anderen ghemaect, die den christenen veel grooter vyant was, ende die coninck van Calcoeten maecte hem coninck met ghewelt,ende leende hem vierentwintich groote sloten. Ende int iaer duysent vijfhondert ende seuen iaer op den seuenthiensten dach van Aprille, doen werdt daer weder eenen grooten crijch, ende duerde tot op den .xvi. dach van Augusto, daer was noot ende arbeyt gelijc ghi hier na sult hooren. Als dye cristenen op eenen dach wouden water halen, wt den slote {==74r==} {>>pagina-aanduiding<<} eenen boochschuet weechs van daer gelegen, want int slot en was gheen water, daer quamen die heydenen ges prongen op die onse die wt den slote gecomen waren, also dat si wederom wijcken moesten in dat slot, ende op dien dach en gheschiede anders niet sonderlincx op beyde siden. Terstont dede een hooftman met name Laurentio de britte dese tidinge den stadthouder tot Cuzin, daer quam here Laurentius met eenen ceruelle een scip also ghenoemt, wel toegerust met alle nootruft. Ouer vier dagen daer na so voer hi wederom na Cuzin, ende wi bleuen daer verwachten, om te slaen met dese honden, hoe wel datter onser niet meer en was dan bi twee hondert soo hadden wi doch alle goeden moet, ende moesten altijt inder weken tweemael water halen wt die fonteyne, ende soo dicwils als wi water haelden, so moesten wi dat altijt halen, met ghewapender hant, ende met henluyden slaen, bi wijlen ende ten weynichsten, lagen tegen ons xxiiij. oft .xx. mannen, daer na vier duysent mannen, met meer dan hondert ende tsestich geschuts, so groot ende cleyn, haer ordinantie was altijt te minsten met duysent mannen, dye teghen dat slot quamen met pijpen ende ander instrumenten ende met groter hoochmoedicheyt, ende oock met ghemaecten viere also dat .x. dusent mannen daer af mochten verschrict hebben, maer die redelike ende manlijcke Christenen toghen wt ende besochten henluyden aen dat water, ende si en dorsten hen noyt aent slot laten vinden oft daer bi ghenaken by twee steen worpen weechs, ende wy moesten ons altijt wel versien van achter ende van vore, om dat wi niet omringt en souden worden, want die heydenen ende honden quamen altijt op dye zee gheuaren, omdat si ons haer geerne omringt souden hebben met veertich schepen, ende daghelicx sloeghen wy hen twintich oft vijfentwintich, oft dertich mannen doot. Ende also haest als si eenen oft twee doot saghen ligghen van stonden aen gauen die andere die vlucht. Op een tijt gheraecte ons geschut in haren hoop, ende schoten der heydenen achthien doot met eenen scuete, ende haer gheschut en schaede ofte en doode noyt niet eenen mensche van onsen mannen, hoe wel si seer veel geschuts hadden, ghelijck hier vore daer af gheseydt is, maer si en connen daer mede niet om gaen. Sy seyden dat wi den duyuel bi ons hadden, die ons alsoo beschermde, Ende desen crijch die duerde vanden Mey tot in Augusto, dat wy grooten noot leden met henlieden, ende bysondere om des waters wille. Ons eten dat was rijs, suycker ende noten. Ende daer na quam dye rustinghe, ende dat crijghers volc van Portegale, daer hooftman af was heer Tristrant van Cugna, op die toecoemste in Cannonor hadden wy een teeken hoe dat wi noot leden met den heydenen. Wandt daer na oordineerde dye hooftman, dat hem souden wapenen driehondert mannen met lichten harnas, ridders ende knechten om ons te verlossen. Also haest als dye op clommen wt den schepe aen dat landt, wouden si die stadt Canonor aensteken ende verbranden. Ende en hadde onse hooftman daer nyet teghenwoordich gheweest si soudense certeynlijck verbrant hebben, wandt si was ons vast voor ooghen gheleghen, want wy seere moede waren, Ende onser wasser oock eenen grooten hoop ghewondt, Maer doen wy by ons creghen dat versch ende wel toegherust volck, soo ontfinghen wi wederom eenen moet. {==74v==} {>>pagina-aanduiding<<} Ende als de heydenen sagen onse hulpe ende versch volck, so sonden sy tot ons eenen ambassaet eenen heere, die ghenoemt was Mamal maricar, dye vernaemste ende rijckste der gheheelder stadt, ende begheerde vrede van ons Daer op sonden wi terstont tot den stedehouder des coninckx tot Cuzin om bescheet, wat wi doen wouden om vrede te maken oft niet. Die ontboot ons wy souden vrede maken. Dat dede hy daerom, om dat hy die scepen met specerije rustelijck laden soude om in portegale te seynden, daeromme so maecten wy vrede, dat wi sekerlijck tot malcanderen comen ende gaen mochten. Ouer vier daghen daer na quamen tot Canonor twee cooplieden, dye waren voor den coninc mijn goede vrienden gheweest die spraken tot mi. Facto on manicar patance maniciar hiriuatu maniciar ciatu pomal nur malabaru nochi ornal tottu ille curapo. Dat is so vele gheseyt. O factor, toont ons den man, die daer eenen arm langer is dan ander mans, welc alle morghen onder ons wtgeroepen was, ende heeft .x.xv. oft .xx. mannen vanden heydenen doodt gheslaghen, ende hy was op eenen dach omset met vier oft v.C. soudeniers, die alle tot hem schoten ende staken, maer nyemant en conde hem letten. Doe gaf ick hem antwoorde. Jdu maniciar nicandu ingeuo ille, Coccin poi, dat is so vele. Dese man en is nyet daer, hi is in Cuzin gheuaren. Doen dachte ick dat dit niet anders en is gheweest dan een enghele, om ons te helpen, ende troost van God hen ghesonden vanden hemel, oft ons heer Cristus seluer, ende sprac. Giangal in gaba in manaton vndu. Doe antwoorde een van henluyden. Jdu maniciar in cando portugal ille, doe seyde ick, Tamerani in pataga cioli ocha malamar parang nu idu portu gal ille Dat is mijn vrient coemt hier , den ridder die ghi ghesien hebt en is gheen portegalooser, maer hi is haer God ende een heere alder werelt. Doen sprac hi, Bi god ghi segt die waerheyt, want also seyden oock alle ons Naeri ende crijchsluyden dat gheen poortegalooser, maer een goede God was, Bi tijden als wi luyden ons clocken dat was henlieden een wonder dinck, want si en hebben geen clocken, so stonden dan daer vele mannen om te sien ende te hooren, doe spraken sommige. Jdu maniciar tottu idu garang nv tot ille parangnu ille. Si trecken die clocken, ende spreect met hem, ende als si niet meer en trecken, dan en spreken si niet. Bi wijlen stonden de heydenen bi ons misse, ende wanneer dat lichaem ons heeren opgeheuen wert, so seyde ick. Dese is god der poortegalooseren ende alleen een here der ganscer werelt. So spraken si. Het is waer, wi kennen hem niet, so gauen si simpel antwoorde tot alsulcken dingen, gelijc onuerstandige ende ongheleerde menschen, ende den meestendeel is onnuttich volc, Maer daer isser wel onder haerlieden die bescheyden ende listich sijn, dat groote roouers sijn. Maer wi Christenen hebben oock ghesien die quaetste ende fenijnichste slanghen, besworen, dye ophieuen sonder alle schade, ende nochtans als een mensch daer af ghebeten wert moet hi steruen sonder eenighe remedie, daer sijn oock bi henlieden de beste springers, die ick gelooue die in de werelt sijn moghen. Dat .xi. Capittel seyt van den slach die wi deden teghen dye inwoonders des eylants Panani. {==75r==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NOch wasser een eylant daer een quaet volck was genoemt Panai met welcken die stadthouder vele aenstoots ende beuechtinghen leedt, ende meer dan met eenighen anderen volcke in Jndia, dye meynde hi ooc te straffen, midts dien hi sijne rustinghe ende sijn volck by hem hadde. Ende dye stadthouder met alle sijnen volcke stelde hem int harnas. Op den xxiiij. dach Decembris, int iaer dusent vijfhondert ende acht, sprongen wi wt op dat landt Panani, in der hauenen voor der stadt twee vren voor den daghe, ende haestelijc riep die stadthouder alle sijn ridders ende knechten die int scip waren, ende claechde hoe dat hem van desen volcke ende wt deser stadt meer leets ende schaden ghedaen was, dan doen wi in Jndien waren. Ende heeftse alsoo goetwillich gesien om dese honden te helpen straffen, ende te verootmoedigen, ghelijc dese hauene ende die gelegentheyt daer toe bequaem was, aen den oeuer der zee. Na dien dede onse geestelijcke vader een schoon sermoon, ende vermaende den meestendeel des volcx dat si weenden, ende seyden dat si bereyt waren te steruen voor den naem des heeren Jesu cristi. Op den seluen maendach so hadden hen die heydenen vergadert, aen den cant der zee by acht duysent mannen, ende teghen ons ghestelt bi veertich stucken bussen, die si al op ons af schoten, maer van der ghenaden gods en was nyemant beschadicht, onder welcken volcke, ghelijc ons van eenen geuangen geseyt was, waren .xliiij. mannen, heydenen ende patroonen der schepen, die daer gesworen hadden bi malcanderen te steruen ende hoopten bi ons victorie te verweruen maer dat henluyden wederstaen wordt was van gods genaden. Ende also spronghen wi stoutelijck onder henluyden, ende staken ende sloegender inden eersten aenloop een hondert ende .xl. doot, ende noch vele ghewont, Ende onser en was niet meer dan ses hondert mannen dye met henluyden sloegen. Ende die eerste man op dat lant was heere Laureys, een sone des stadthouders, van wiens vromicheyt vele gescreuen staet. Dat xij. Capittel seydt hoe die stadthouder sommige ridders maecte aen den oeuer der zee, ooc hoe hi scepen ende sommige huysen verbranden liet. {==75v==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} NU hadden wy achter ons twee galeyen die si niet so na aen den oeuer ende ooc in die selue enge hauene, doen of crijghen en mochten. Nochtans met grooter neersticheyt, ende haren goeden wil, setten si dat volc in cleyn sceepkens die si mede voerden, ende brachten die opt lant. Also haest als die honden ende vyanden dat gewaer worden, toghen si wederom achterwaert ende verlieten ons in die hauene. Maer wi en dorsten daer niet lange blijuen, want die hauene was seer enghe, ende si lieten dat water af, ende si begosten wederom te hoopen, ende wederom tot ons te loopen, also dat wi daer niet langer en dorsten blijuen. Also verbranden wy henluyden derthien schepen in die hauene, den meestendeel groote schepen ende wi verbranden henluyden oock so vele huysen als daer wi aen comen conden. Na daer bi op een plaetse aen den oeuer der zee, maecte die stadthouder vele ridders, onder welcken hi mi wt sijnder genaden ooc ridder sloech, Daer na so riep die stadthouder al dat volc int schip, ende vander ghenaden Goods en hadden wi gheenen man verloren, ende voeren wederom na Canonor daer liet ons hooftman dat schip wederom versien met spijse ende alle dat si behoefden. Dat xiij. Capittel seyt wat lant ende eylanden dat ic ghesien hebbe in Etiopia op die wederkeeringhe van Canonor na Lisseboenen. IN dier tijt waren ooc sommighe schepen gheladen met coopmanscap, die varen wouden na Poortegael, daer na dat ic groot verlangen hadde, ende het was dier tijt int .vij.ste iaer dat ick van huys ghereyst was, wijf ende kinderen ende mijns vaders lant niet gesien en hadde. Daer ghinck ick tot mijnen hooftman Laurentius, ende begeerde oorlof van hem te bidden, dat hi mi tot huys soude laten reysen, het welcke hi mi oock ghenadelijcken dede. Jc dancte hem van sijnder weldaet ende sijnder ghenaden die hy my ghedaen hadde, ende sadt int schip inden name des almachtighen Gods, ende namen den wech teghen Ethiopia. Op den sesten dach Decembris soo reysden wi ouer een zee, die bi drie duysent mijlen {==76r==} {>>pagina-aanduiding<<} lanck was, ende quamen tot eenen eylande ghenoemt Mozambich, ende dat is onder den coninc van Portegale. Eer wi aldaer quamen, so saghen wy veel landen ende eylanden, die onder den seluen coninck sijn, in welcken hy goede rustinghe ende ooc veel sloten ghetymmert heeft, bysonder in Mekudi den Conincrijcke, dat die Stadthouder inden gront verbrant hadde, ende in Chilna hielt hi alleen een vasticheyt, ende stercheyt, ende noch een liet hy tymmeren ende bouwen in Monzambich ooc in Zaphala een sterck goet slodt. Jck en behoore met recht nyet voorby te gane de redelijcke ende manlijcke daden des hooftmans Tristrans van Cugua, die daer als hi in Jndia quam ende met grooter voorsinnicheydt in nam die stadt Gogia ende Pati, oock dat stercke eylandt Brana, met oock die eylanden Sacutera, in welcke die Coninck van Poortegael seer goede sloten in heeft. Die orlogen dye daer geweest sijn daer af en scrijue ick niet, want ick daer niet bi gheweest en ben, ick swijghe ooc noch te scriuen van vele schoone landen ende eylanden, daer voor dat wi voorby geuaren sijn op desen wech, onder welcken is een eylant rontom, daer oock gengheber wascht, ende oock veel suyckers, goede vruchten, ende vleesch ghenoech. Dat .xiiij. Capittel seyt van dat Eylant Mozambich ende van haren inwoonders. OM wat voorder te segghen van dat eylant Mozambich, wt dat selue ende wt zaphala dat eylant des Conincx van Poortegale crijcht hy een groote somme gouts, die hi van Tol iaerlicx opheft, ende dat wordt vanden lande daer ghebrocht, in dit eylant bleuen wi vijfthien daghen, ende dat en is nyet seer groot, haer inwoonders sijn swerte lieden, ende arm volck, sy hebben oock weynich spijsen, dan dat henluyden vanden lande toegeuoert wert, dat niet seer verre van daer gheleghen en is, maer daer is een goede poorte oft hauene der zee, in dier tijdt als wi stille laghen, soo ghinghen wy eens sdaechs spaceren op dat lant, om dat eylant te sien, ende daer sagen wy dat gheslachte den seluen volcx, ende dat was al swert ende naect, wtghenomen die schamelheyt daer voor droegen dye mannen een houten schorsse, ende dye vrouwen een groot loof om haer ghebonden, ende een van achter, si hadden ghecrolt hayr niet seer lanc, een groot aensicht, ende die lippen twee vinger breet met groote witte tanden, gelijc den sneeu, Si sijn oock seer schou, wanneer si ghewapende luyden sien. Doen wi saghen dat beestelick volck dat soo schou was, soo deden wy onser .vi een harnasch aen, ende met goeden hantbussen, ende namen met ons eenen man dien dat eylandt wel bekent was, dye ons door dat landt leyden soude, Also ghinghen wi een goede dachreyse int landt hier ende ghinder, daer saghen wy seer veel Oliphanten by malcanderen, soo onderwees ons dye landtman, dat wi souden nemen dorre houten aenghesteken met vuere, in dye handen draghende, die altijt vlamme ghauen, op dat wy niet aengheuochten en werden vanden Oliphanten. Ende terstondt vonden wy drie wijfkens van Oliphanten, dye jonghen hadden met hen loopende, die iaechden ons op eenen berch, daer waren wi vry, ende op den seluen berch gingen wi wel thien mijlen. Daer na gingen wy opwaerts aen een ander plaetse, {==76v==} {>>pagina-aanduiding<<} daer vonden wi sommighe holen int wederkeeren. Dat volck van desen eylande hadde een seer vreemde sprake, wandt wat si spreken, dat doen sy met grooten arbeyt, Ende ick moeste my bedwinghen soude ick v thoonen dat stelsel haers aenghesichts, ende dat setten van haren leden, ende si spreken bi na ghelijck die muyldrijuers in Cecilien, die achter die muylen gaen drijuen. Also is die sprake van desen volck seer wonderlijck, ende met vele bediedinghe der lederen verstaen si malcanderen. Onse leyder vraechde ons oft wi wouden coopen sommighe coeyen, oft ossen, so soude hi ons goeden coop doen hebben. Doen seyden wi. Wi en hebben geen gelt, ende wy dachten dat sy nyedt en wisten vanden coop der beesten oft van der waren, oft andere goeden. Doen seyde hy, ghy en behoeuet gheen ghelt, daer toe hebben si meer gouts dan ghy doet, Want na hier by wasschet gout, dat si vele vinden inder eerden, ende in een water. So vraechden wi onsen leytsman, wat willen sy dan daer voor hebben. Doe seyde hy Cleyn scheerkens oft bellekens, ende clocxken voor haer kinderen, daer toe oock wat van lijnwaedt om te ombinden sacken, ende dier ghelijcke ware, Doen antwoorden wi, des ghelijcken wouden wi henluyden eens deels ooc wel gheuen, maer dat si die coeyen driuen aen dat gheberchte. Doen seyde onse leydere. Jck wil v eerst voeren bouen op dat gheberchte, mer niet voorder, wandt dit volck en laet nyemant voorder gaen. Maer segghet my wat ghy haerluyden gheuen willet. Onse gheselle die by my was, Die was een busmeestere, die hadde met hem een scheermes, ende een belle, ende die seyde. Die wil ick hen gheuen. Ende ic, opdat wi vleesch hebben souden om teten, so tooch ick mijn hemde wt, ende woude hen dat oock gheuen. Als dye leytsman dat sach, so sprack hi. Maer wye sal so vele beesten aen die zee leyden oft voeren. Doe sprack mijn gheselle. So vele als si ons daer voor gheuen willen so vele willen wi wel aen dat schip, ende aen die zee drijuen. Also nam hi die dinghen van ons, ende gaf die vijf oft ses mannen, ende hi begheerde daer vore dertich coeyen te hebben, ende si deden ons een teeken, dat si ons daer voor geuen wouden vijfthien coeyen. Die namen wi, ende ons docht dat wy genoech daer vore hadden, Wtghenomen dat wy gheenen tol daer voor betalen en dorfden, ende van stonden aen voerden si ons dye coeyen bouen opten berch, die namen wi. ende als wi een weynich weechs van henluyden ghegaen waren, so begonden die menschen die hen in die holen verborghen hadden, een oproer te maken, ende si meynden si souden ons oueruallen hebben, ende dan na loopen, ende wy verlieten dye coeyen, ende wi grepen ons harnasch ende ons gheweer, ende de twee swerten die ons die coeyen holpen drijuen die seyden ende wesen ons dat wi niet en souden vreesen. Ende die een haeste hem achterwaerts, ende seyde doen hy bi ons quam, dat sy met malcanderen vochten om die schellen, die yegelijck hebben woude, also lieten wise vechten ende wy dreuen die coeyen tot op den anderen berch, daer scheyden de twee mooren van ons, ende ghinghen haren wech, maer int afclimmen des berchs so trocken wi door een groot bosch .xv mijlen lanck, daer inne wi saghen vele schoone boomkens. Ons ontmoeten oock in dat wout oft bosch sommighe Oliphanten, dye maecken ons eene {==77r==} {>>pagina-aanduiding<<} groote vreese, dat wi van noots wegen sommige coeyen moesten verlaten, ende si liepen terstont wederom achterwaert ouer dat geberchte, maer metten anderen quamen wi tot onsen schepen, dat oock met alder nootruft wel voorsien ende toegerust was, so stieten wi wederomme vanden lande teghen die plaetse Capo de bona sperantia also genoemt Ende wi voeren voorby dat eylant sinte Lauwereys, ende is gelegen vanden lande .lxxx. mijlen, daer die coninc van Portegael een heere af is. Jc gelooue ooc vastelijcken, wil God den seluen Cristelijcken coninck vroomheyt ende victorie verleenen, gelijc tot nv toe een tijt lanck gesciet is, dat hi sal sijn die machtichste coninc der werelt, gelijc ick sijn voornemen ende sijn crijghen ghesien hebbe in Jndia ende Etiopia, dat gesciet wt goeder cristelijcker ordinancien sijnder getrouwer verwaerders ende stadthouders, want weynich vierdaghen comen daer int iaer, daer in niedt ghedoopt en worden in Cuzin, tien, tweelf oft vijfthien heydenen, die des gelijcken oock aen andere plaetsen al om in sijn iurisdictie, daerom als ic wel geloue, dat hi heeft meer ghelucx ende victorie van God. Dat .xv. Capittel seydt van Capo de bona sperantia. {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} DAt eylant Capo de bona sperantia, dat is so vele in duytsche, als die plaetse van goeder hopingen, dat wi voorby voeren op .ij.C. mijlen, want ons ontmoete eenen contrarien wint, dat is daer om want op die slincke hant, is dat eylandt van sinte Laureys, ende veel meer eylanden, wt welcken bi ons quam een seer groote fortuyne, die duerde by ses daghen lanck, ende metter hulpen gods quamen wi af van die stormen. Ende als wi bi die tweehondert mijlen gheuaren hadden, so hadden wy noch ongherusticheyt der zee, naden seluen daghen wast wat stille, soo vergaderden die schepen met alle den volcke wederom op die zee, des weges na Portegale, ende tusschen dye selue vaert, en is niet vreemts meer te sien, ende die scepen oft dat schip daer op dat ick was, van eenen edelen wt Florenten genoemt {==77v==} {>>pagina-aanduiding<<} Bartholomeo van Hafft tot Lisbonen, dat schip hietmen, dat scip sancte Uincente, dat was gheladen met .vij. duysent Cantaren specerien van alderley sorten, Ende midden op den wech voeren wi neuen een eylant sinte Helena, daer saghen wi twee visschen, elc was so groot als een huys, die hieuen hen bouen dat water meer dan te drie steden, ende dat vorste deel was aen te sien, bysonder den eenen, dye tot ons naecte, ende beweget dat water met den swemmen so seere, dat wy alle beureest waren, ende hadden ons gheschut op haer gheladen, ende binnen een vierendeel van eender vren soo verlieten si ons, daer na quamen wi in een ander eylant ghenoemt de Ascensione, in duytsche die Opvaert, byden seluen saghen wy sommighe voghelen inder grootten ghelijck eynden, die vlogen tot ons int schip te rusten, hoe wel veel menschen ende beesten daer stonden, so en vreesden si daer af niet, ende lieten haer opheffen met den handen, ghelijc si gheuanghen werden, dat docht ons een vreemt dinck te sijne, ende saghen den menschen int aenghesichte, dat vreemt was om sien, in dit eylant en is niet anders dan vee, voghelen ende water. Als wi van desen eylande gheuaren quamen, soo sagen wi weder om onse sterre Tramontana, daer na quamen wi nae sommighe dagen in een schoon lant, genoemt dat eylant, dat heb ic ende meer ander Jnsulen oft eylanden Hicco Cario genoemt die bloemen sinte Jorgien Gratiosa ende feyal, daer na quamen wy in dat eylant Tertiera, die al den coninck van Poortegael toebehooren, daer bleuen wi twee daghen, dese eylanden sijn alle wel vruchtbaer, ende wel bewoont, daer na scheyden wi van daer, ende voeren tegen Poortegale, dat wi daer quamen in .vij. daghen. Doen ick dat lant sach, dat is wel te gheloouen, dat mijn herte verblijt was, want mi docht dat ick sach mijns vaders landt, hoe wel ick noch seer verre van daer was, ende ick seyde, God si lof ende danc van sijnder ghenaden. Jck ghinck terstont wt ende opt landt, ende ghinc terstont in die edele stadt van Liscebonen, welcke wel getelt mach worden int getal der beste steden een die ick ghesien hebbe op dese reyse, maer als ick den coninc niet tot Liscebonen en vant, so maecte ick mi van daer om sinen maiesteyt te soeckene, dien vandt ick in een andere stadt ghenoemt Almado teghen Liscebonen ouer gheleghen. So haeste als ick daer quam, so werdt ick byden Coninck ghebracht, ick custe sijnder maiesteyts handen, ende hi dede my vele eeren ende groote vrientscap, ende hielt mi daer menighen dach bi hem in sijn hof, om te weten ende te bekennen den loop ende maniere van Jndia. Jck thoonde hem oock den brief van sinen stadhouder in Jndia van mijnder ridderschap die hi mi ghegeuen hadde, ende badt sijnder maiesteyt dat hi den seulen woude conformeren met sijn eyghen hantteeken ende seghel. Als hi dien gelesen hadde, so was sine maiesteyt goetwillich, ende liet mi daer toe maken een sekerheyt, ende eenen gheleydts brief door alle sijn Coninckrijck, ende ghaf my eenen ghenadighen oorlof. Nae sommighe daghen die ick tot Liscebonen bleef, soo ghinck ick wederom ter zee, ende voer met ghelucke ende goeden wint voorby veel poorten ende hauenen, landen en steden, die ick om der cortheyt wille niet bescrijuen en wille dier namen ende steden wel bekent sijn, Ende quamen also in die stadt Roma, die dat hooft is van alder Christenheit. {==78r==} {>>pagina-aanduiding<<} O almachtige eeuwige God, een scepper al deser wonderlicheden ende wercken v sy lof ende eere inder eeuwicheyt. AMEN. TOt profijt van dien daer geerne hooren ende lesen van selsame dinghen landen ende Prouincien, ooc van haren ghebruycken ende manieren die si daer in ghebruycken, Soo is dit boeck vanden wel besochten Riddere Loduuico Vartomanus van Bolonia sijnder Ridderlijcker daden ende ondersoeckinghen, wt Jtaliaensche sprake in duytsch ghetranslateert ende voleynt. Gheprent in die vermaerde coopstadt van Antwerpen, op die Camerpoort brugghe inden schilt van Artoys, by my Jacob van Liesueldt ende Symon Cock. Jnt iaer ons Heeren .M.CCCCC. ende XLJJJJ. den lesten dach van Meye. {==78v==} {>>pagina-aanduiding<<}