| |
| |
| |
Mengelmaren
De frontstreek van West-Vlaanderen
Provinciale premies voor lokale geschiedenis
In uitvoering van een beslissing van de Bestendige Deputatie dd. 8 januari 1959, schrijft de Provincie West-Vlaanderen premies uit toe te kennen aan monografieën en uitgaven over lokale geschiedenis van geteisterde gemeenten in de oorlogsperiode 1914-1918.
Komen in aanmerking voor behandeling, de volgende gemeenten:
Beerst, Beselare, Bikschote, Boezinge, Booitshoeke, Brielen, |
Dadizele, Dikkebus, Diksmuide, Dranouter. |
Elverdinge, Esen, |
Geluveld, Geluwe, |
Hollebeke, Houthem (I.), Houthulst, Ieper, |
Kaaskerke, Keiem, Kemmel, Klerken, Komen, |
Lampernisse, Langemark, Leke, Lo, Loker, Lombardsijde, |
Mannekensvere, Menen, Merkem, Mesen, Moorslede, |
Neerwaasten, Nieuwkapelle, Nieuwkerke, Nieuwpoort, Noordschote. |
Oostduinkerke. Oostkerke (D.), Oostnieuwkerke, Oudekapelle, |
Passendale, Pervijze, Ploegsteert, Poelkapelle, Pollinkhove, Poperinge, |
Ramskapelle (V.), Reninge, Reningelst, Roeselare, Rumbeke (Beitem). |
Schore, Slijpe, St.-Jakobskapelle, St.-Jan, St.-Joris, St.-Pieterskapelle, Staden, Stuivekenskerke, |
Veurne, Vlamertinge, Voormezele. |
Waasten, Wervik, Westende, Westouter, Westrozebeke, Wijtschate, Woesten, Woumen, Wulpen, Wulvergem, |
Zande, Zandvoorde (I.), Zarren, Zillebeke. Zonnebeke. Zuitschote. |
De behandeling zal hetzij een afzonderlijke gemeente hetzij een groep gemeenten betreffen.
Twee soorten premies worden voorzien:
1o premies voor een monografie of historische studie opgemaakt aan de hand van geschreven documenten (o.a. dagboeken) en vooral van mondelinge bronnen (nl. het relaas van nog levende getuigen). Deze premies kunnen van 2.500 tot 10.000 F belopen.
2o premies voor de tekst van een onuitgegeven dagboek of van een verzameling onuitgegeven brieven in betrekking met het onderwerp. Deze premies kunnen van 2.000 tot 5.000 F belopen.
Als bijzonder waardevol zullen beschouwd worden, naast de geschiedenis van de plaatselijke oorlogsgebeurtenissen zelf, de gegevens over de gevluchte en ontheemde bevolking in België, Frankrijk en elders.
De inzendingen moeten gebeuren uiterlijk op 1 augustus 1959.
Het volledig reglement wordt toegezonden op aanvraag, te richten aan: de Weledele Heer Gouverneur van de Provincie, Dienst voor Culturele Aangelegenheden, Burg 4, Brugge.
| |
| |
| |
Drinkwater in Vlaanderen
De geschiedenis van het dagelijks leven heeft, in Vlaanderen misschien meer dan elders, een grote achterstand in te lopen. Wij bezitten nog niet eens een archeologisch glossarium dat de oude vakwoorden van grondstoffen en handwerk taalkundig en technisch toelicht. Onze nieuwste historische encyclopedieën en verzamelwerken zien er dan ook zeer schamel uit op dat gebied. De landbouw is er beter aan toe, dank zij de monumentale Geschiedenis van Ir. Paul Lindemans en het nu voltooide uitstekende Woordenboek van Dr. J. Goossenaerts. Eer men de geschiedenis van de voeding, de kleding, de woning en het handwerk kan aanpakken, is nog ontzaglijk veel te ontginnen. De Vereniging voor de geschiedenis van de Textiele Kunsten onder de leiding van Prof. Dr. J. Duverger (Gent) toont hier de weg o.m. met de uitgave van het belangrijke jaarboek Artes Textiles. We staan echter onmondig op het gebied van steen, aardewerk, hout, metaal, leder, en moeten ons nog steeds met vreemde referentiewerken verhelpen.
Daarom is het verheugend een ingenieur van de Mij voor Waterbedeling stoutmoedig de geschiedenis van zijn sector te zien aanpakken. Met de medewerking van plaatselijke historici heeft hij een boek samengesteld dat een belangrijke bijdrage is tot de geschiedenis van de bewoning, de volksgezondheid en het sociale en huiselijke leven in vroeger eeuwen. Op een verdienstelijke algemene inleiding volgen een dertigtal kleine monografieën over de watervoorziening in West- en Oostvlaanderen, en de auteur had de gelukkige gedachte ook de steden van het Oude Vlaanderen in zijn overzicht te betrekken, nl. Aardenburg, St.-Winoksbergen, Broekburg, Cassel, Douai, Duinkerke, Hontschoote, Hulst, Rijsel, Roubaix, Saint-Omer, alsook Doornik. Een hoofdstuk over de moderne evolutie van de watervoorziening in Vlaanderen besluit dit waardevolle werk, dat de historici verder moge uitnodigen om aanvulling en verbetering bij te brengen. Voor Damme zal dit niet meer nodig zijn: Meester R. Vandenberghe leverde hier een studie over ‘De Pijpweg en de middeleeuwse waterleiding van Male naar Damme’ die zo belangrijk is, dat wij in een volgend nummer meer daarover moeten mededelen.
- IR. R. Boone. Overheidszorg voor drinkwater in Vlaanderen. [Gent, 1958]. In-8, 294 blz.; met talrijke schetsen en buitentekstplaten.
| |
Westvlaamse Polderdorpen
Helder en overzichtelijk behandelt J. AMERYCKX, van het Centrum voor Bodemkartering (Gent), de samenhang van de landelijke bewoning met de bodemgesteldheid in de Zeepolder (Bodem en Bewoning in de Zeepolders in Natuurwetenschappelijk Tijdschrift 40, 1958, pp. 176-193). De indeling van de polderlandschappen in Oudland, Middelland en Nieuwland, vrucht van de
| |
| |
vernieuwde bodemstudie, is bestemd om klassiek te worden. De aparte plaats van de Historische Polders van Oostende en van de Moeren (droogmakerijen) treedt duidelijk naar voren. Ook de samenvattende beschouwing over de dorpskommen is een kostbaar document, dat door geen geschiedschrijver van de streek mag verwaarloosd worden. Terwijl de meeste dorpen van het Oudland en het Middelland op kreekruggen liggen, zijn Booitshoeke en Houtave op plaatsen met veenondergrond gebouwd: ligging die misschien bepaald werd door de oude daringdelverijen in de omgeving van deze dorpen. Ook Kaaskerke, Ramskapelle (bij Nieuwpoort) en Stuivekenskerke lagen vóór de eerste wereldoorlog op een kreekrug; de verplaatsing bij de wederopbouw is, bodemkundig bekeken, niet gunstig geweest.
Deze studie is geïllustreerd met schetsen en een reeks leerrijke luchtfoto's. Zeer welkom is de uitslaande plaat die de uitbreiding van de duinkerkiaanse transgressiefasen en van de landschappen grafisch samenvat.
a.v.
| |
Grafschrift als politieke satire
1471
De Excellente Cronike van Vlaenderen (ed. 1530; f. 157) heeft ons twee ‘Epytaphyen ter cleender weerdicheyt’ van de graaf van Warwick bewaard. Warwick (Richard Neville, zoon van de graaf van Salisbury) was van de Witte Roos (Edward IV) naar de Rode Roos (Hendrik VI) overgelopen. Hertog Karel de Stoute stond op de zijde van de Witte Roos en hielp Edward, die naar Vlaanderen gevlucht was en te Brugge als gast van Lodewijk van Gruuthuse vertoefde, weer voet vatten in Engeland, waar Warwick in de slag bij Barnet (1471) sneuvelde.
De twee grafschriften in de Cronike zijn fictieve stukken en opgesteld als bittere politieke pamfletten tegen de gevallen, als verrader gebrandmerkte Warwick. Waarschijnlijk hebben we hier met ingelast vertaalwerk (uit het frans of het engels) te doen. De Brugse auteur van de Cronike, Anthonis de Roovere, staat natuurlijk op de Bourgondische zijde. De teksten zijn in proza.
Dit soort satire, dat in 1471 zo'n ontwikkelde vorm vertoont, kan alsdan niet nieuw geweest zijn. Komen fictieve grafschriften als politieke satire reeds vroeger in kronieken of gedenkschriften voor?
En nog een andere vraag. Weerspiegelen deze pamfletten niet het politieke gevoel uit de brugs-bourgondische kring van Lodewijk van Gruuthuse, die Edward mede op de troon had geholpen en door hem tot graaf van Winchester werd verheven? Voor de kennis van de openbare gezindheid zouden ze, in dit geval, ook als vertaling of navolging van bestaande modellen, een waardevol document zijn.
a.v.
| |
| |
| |
't Beertje. Volkskundige almanak voor 1959. Uitgegeven door de Bond van de Westvlaamse Folkloristen. 64 blz. met prenten. Prijs: 25 F. (P.C.R. 4512.63, Bond Wvl. Folkl. Brugge.)
Beertje is XVIII en meerderjarig en staat voor 't leven, 't Heeft dan ook een retraite meegedaan om beter zijn toekomst te kennen: zal het pater worden? 't Begint met een beevaart te doen naar Gistel en 't valt daar, bij en in het stille Kloostertje, bij mensen die, als ge ze aan 't klappen krijgt, een vat van overleveringen blijken te zijn. 't Gaat dan mediteren over pest en dood, pestboekjes en pestmissen, en 't moet hier buiten zijn eigen Brugge niet gaan om flink beleerd te worden. Gerechtelijke registers uit de eeuw van Maria-Theresia komen patersgezind Beertje wat ontnuchteren en het Visserslied - tekst en muziek - van Stierman Leeze doen hem zelfs twijfelen aan zijn vokatie. 'k Heb nog al mijn haar, denkt Beertje, en waar zijn dan mijn streken? Ze kruipen uit, zei Pierlala, lijk Masoefeltjen uit d'eerde... Te naaste jare al? Heilige Godelieve, waak over ons Beertje, 't gaat op zijn negentiende en moet naar den troep. En zo'n levaard lijk ons Beertje!
b.
| |
Moederkensdag en Vaderkensdag
Over deze viering, die tussen de twee oorlogen en vooral na de tweede wereldoorlog ook bij ons haar weg heeft gemaakt, werd door de Dienst voor Folkloristische Opzoekingen een enquête (met vragenlijsten) in Vlaams-België doorgevoerd, waarvan de gegevens door F. VAN ES, Voorzitter van de Bond der Oostvlaamse Folkloristen, in Oostvl. Zanten 34 (1959) pp. 7-29, worden samengevat. Een belangwekkend document van levende folklore dat het waar, wanneer en hoe van deze viering illustreert. De studie wordt ingeleid door een welkome nota over het ontstaan van de dubbele viering en over de viering buiten het Vlaamse land (Wallonië en Buitenland).
| |
Oud Spermalie
Kanunnik A. De Meester vervolgt met voorbeeldige regelmatigheid de geschiedenis van Spermalie sedert de overkomst van de zusters in het oude Huis ten Duinen in de Snaggaartstraat (Wetenswaardigheden over 't Oud Spermalie in Spermalie-Klokje 1958; overdruk 20 blz. illustr.).
In de jaren 1620-30 werd de nieuwe kerk opgetrokken naar de plannen van de Kortrijkse architecten Persyn (Jan en zoon Robert), die te Kortrijk zelf de Jezuïetenkerk en het nieuwe klooster van Groeninghe hebben gebouwd. Over het gebouw en zijn meubilering worden interessante bijzonderheden medegedeeld. Naar het voorbeeld van de Augustijnerzusters (Windesheim) beginnen de Cisterciënzerzusters in de 16e eeuw meisjes als leerlingen (scholieren, tafelieren) op te nemen. Dit was het geval o.m. in de abdij van Groeninghe in 1572 (Handelingen Gesch. Oudh. Kring Kortrijk,
| |
| |
N.R. XI, 1932, blz. 166) en in de abdij van Wevelgem. Ook Spermalie is te Brugge met zo'n kleine school begonnen: de medegedeelde wetenswaardigheden over dit pensionaat zijn dankbaar materiaal voor de (nog te schrijven) geschiedenis van het onderwijs in onze gewesten. Boeiend is ook het laatste en langste stuk over het huiselijk leven, de recreaties en de keuken van het klooster: een oorspronkelijke bijdrage tot de folklore van het kloosterleven.
a.v.
| |
Pastoorsinhaling in de Hollandse Tijd te Zarren
Op 8 juli 1827 overleed te Zarren in zijn zeventigste jaar de pastoor van de parochie Petrus Josephus De Backer van Roeselare. Enkele weken later werd hij opgevolgd door de 36-jarige Bruggeling Ludovicus Cuypkens, die van Blankenberge kwam waar hij de pastorij drie jaar had bediend.
Zarren bezat alsdan een gelegenheidsdichter in de persoon van David Bilcke die, in naam van de heren van het gemeentebestuur, de snaren van zijn lier spande naar de toon van Bilderdijk en Helmers. Het volgende eredicht heb ik letterlijk overgeschreven uit een oud schrijfboek dat in de jaren 1820 aan voornoemde dichter toebehoorde. Als tijdsdocument wordt hier de aanhef van het stuk medegedeeld.
Werken.
B. Slembrouck.
| |
Eerdicht
Op de blijde en glansrijke inkomst van den Zeer Eerweerden Heer: Mijnheer LUDOVICUS CUYPKENS, als geestelijke herder te ZARREN, uytgegalmd in naem van de heeren Burgemeester, Assesoren en verdere leden van het plaetselijk Besteur op den 27en oostmaand 1827.
Hoofdstoffe. - De priesters die wel bestieren zijn dobbel eere weerdig aldermeest die arbeiden in het woord Godts en in de leering.
‘Wie zal thans 't zoute vocht van onze wangen droogen?
riep Zarren, naer de dood die Bakker heeft geveld,
De Bakker die ons lief en dierbaer was in d'oogen,
op wiens lofweerden naem ons borst van rouw nog zwelt!
Ja groot was onze rouw, beklemdheyd, druk en smerte!
Elk zugte op den dood van zulk een vroomen heer,
hoe trof dit groot verlies ons boezem, ziel en herte,
'k hoor nog dien donderslag “de Bakker is niet meer!”
Maer stil: de algoedheyd die in d'opperhemelstreken
op eeuwig diamant vol glans gezeteld zit,
zag uyt het smeltend oog ons tranendroppen breken.
De hemel wordt beweegt als men hem zugtend bidt,
de Hemel zendt, O vreugd, tot onze zielsverkwikking
een Heer niet min begaefd met wysheyd, edele deugd,
een Heer voor wie de hel zal dreygen met verschrikking,
een Heer die onze smert verdrijft in engelse vreugd!
‘Wie is 't? roept elk, wie is 't? Hoe! Wij zien Cuypkens naedren.
Kan 't zijn? Ja 't is dien Heer! 't Is hij, wij zien hem aen,
hoe huppelt thans de vreugd door onze ziel en aedren,
Wij zien de zielevoogd reeds voor zijn kudde staen.
Wij zien de minzaemheyd geschilderd op zijn wezen!......’
| |
| |
| |
Serpentblazer
In verband met de bijdrage van E.N. over serpentenglazen (Biekorf 1959, blz. 6) moge, tot betere kennis van het serpent, het volgende nog aangehaald worden.
Een echt, oud serpent is te zien in het Museum van de Kunsten Oudheidkundige Kring te Deinze onder de verzameling van oude blaasinstrumenten. Deze instrumenten werden in het jaar 1929 geschonken door dhr Robert Martens te Zulte, die ze nog liggen had van zijn voorouders, onder wie een voorzitter van ‘'t oud muziek’ van Zulte.
Het serpent is goed bewaard, trompetachtig en slangvormig, een instrument in hout met zwart kalfsleder overtrokken en met zes toongaten; het heeft een mondstuk zonder tong zoals bij de tuba. Het is de voorzaat van de trompe van de torenwachter. Deze trompe was tot in de 17e eeuw het geliefde instrument voor hoogliggende melodietonen, maar het werd naderhand ook voor lage toonladder gebouwd en, voor basstem, in de begrafenissen als serpent (Cornone). Het werd in de 18e eeuw door de opkomende koperen blaasinstrumenten verdrongen.
Het werd beschreven in de Catalogue Descriptif et analytique du Musée instrumental du Conservatoire de musique de Bruxelles, door B. Mahillon, blaasinstrumentenmaker (ed. Gent, 1893).
Bij 't beblazen geeft het een klaagtoon die zeer wel te vergelijken is met de slepende basstem van de saxofoon in de huidige jazz, wat wonderwel schikt bij begrafenis en rouwstoeten.
g.p.b.
| |
Leiemossels
Aangaande de Leiemossel, waarvan Hendrik Van Doorne sprak in zijn zedenroman Jan Van Noorde (hiervoor blz. 25) verwijs ik naar de bijdrage ‘Van den ouden Disch’ in Biekorf 1937, blz. 289-294, alwaar sprake is van ‘de dikkaard uit het stijfselkot waar de jongens dikbalgde van wierden’.
Van Doorne heeft inderdaad de Leiemossel genoeg gekend als voedsel voor de armsten onder de armen en vooral in tijd van hongersnood nl. in die van 1845-1847.
Dat hij te Poeke de Leiemossel kende komt voort uit het feit dat de Poekebeek in zijn geboortedorp vloeide. Ze is een onstuimige beek die elke winter met haar water de meersen en kouters in de oude Roede van Tielt blank zet, en in de Leie uitmondt.
De beek neemt haar oorsprong ten noorden van de stad Tielt, loopt over Rijkegem-Kouter te Ruiselede, ontvangt de Akspoelebeek op de wijk Hooie te Poeke, neemt de Voorderbeke op te Lotenhulle en stroomt vandaar naar Splete-in-Vinkt over Vinkt-Brugge naar Nevele. Ze wast geweldig in de winter, wanneer ze water krijgt van
| |
| |
de Kanegembeke die op 't Hooge van Aarsele ontspringt. Van Nevele komt ze zuidwaarts door de lage meersen van Meigem en Zeveren, en mondt in de Leie bij Noorderwal te Deinze (thans in de Vaart van Schipdonk). Vergelijk Kaart van het Brugse Vrije en aanpalende gebieden, Nic. Visscher 1660.
Nu de Leiemossel. Deze is de grootte van een nagerechtteljoor. De schaal heeft, gelijk bij andere mossels, drie lagen, de paarlmoerlaag, de zachte kalklaag en de buitenlaag, vuil, ruig, rossig-grijs, en wat geschilferd als van de oester. De band tussen de twee schalen is een harde pees, die bij 't drogen zo hard wordt als die van de navelstreng van een zwijn.
De Leiemossel dient tot spot. Wanneer te Deinze een visser zegt dat ze in het lokaal van de vissersbond een vissmul gaan houden met de vangst, dan antwoorden de twijfelaars: ‘met Leiemossels, zeker’.
De Leiemossel heeft een harde voet en een stevige rosse baard. Hij is ‘al verloren gekookt’ en heeft een fletse, fleeuwe, zoeterige kalksmaak ‘al verloren gezouten’. Hij vult de maag, maar stilt de honger niet. Te Deinze is hij het symbool van het hongerspook. ‘Smaakt het niet, eet dan leiemossels’.
Toen ik in de nieuwjaarmaand naar het lot van een arm gezin vroeg, zei mijn gastvrouw ‘ze 'n stellen 't niet kwalijk maar z'hebben in den laatsten oorloge veel zwarte sneeuw zien vliegen en alle dagen die den Heere verleende trokken ze naar Westaarde of Noozer Wal (de oude monding van de Poekebeek) om leiemossels’.
Zodat de leiemossel in heel 't geweste nog bekend staat en, wat erger is, onder de armsten, in tijd van hongersnood, nog dient als laatste toevlucht tot ‘balgvullinge’.
g.p.b.
| |
Leiepaling
De Leie heeft vroeger - voordat ze de ‘gouden rivier’ van 't vlas geworden was - meer en beter dan die Leiemossels opgeleverd, waarover Biekorf 1959, 25 (en hier juist boven).
Vissen in de Leie tussen Wervik en Wielsbeke was vroeger een privilegie. Dit voorrecht werd geregeld door Filips de Goede en in 1494 bevestigd door hertog Maximiliaan en zijn zoon Filips. Deze laatste oorkonde beschrijft het voorbehouden vak dat gelegen was ‘tusschen der Libbeke by Werveke ende den breeden eeke, staende tusschen Oydeghem ende Wielsbeke’. Mochten aldaar vissen: de Heer van Halewijn met 3 ½ schepen ‘cause ende actie hebbende van den grave van Vlaenderen’; het O.L. Vrouwkapittel en het O.L. Vrouwhospitaal te Kortrijk elk met één schip; het klooster van Groeninghe bij Kortrijk met één schip; de armendis van Harelbeke ‘met eenen halven scepe’. Mijnheer
| |
| |
van der Gracht mocht vissen met één schip ‘van beneden den houc van Wevelenghem totte Petyts Beecke’. (Bulletijn Gesch. Oudh. Kring van Kortrijk 10, 1913, 190).
Een geheel schip had de volgende uitrusting: ‘Eenen riec, 6 langhe netten, 34 valnetten, 34 carien, twee aelzacken ende eenen polzack’.
Een half schip had: ‘Eenen riec, 17 valnetten, 17 carien, 3 langhe netten ende eenen aelzack’.
Uit deze beschrijving van 1494 blijkt dat die bevoorrechte schepen vooral op paling uitgingen; daarop wijst het gereedschap: riec (vork om paling te steken, aalvork); carie (fuik van kleine afmeting); aelzack (fuik, puikei); polzack (polssac: een zaknet; zie pulsnet bij De Bo). Snoek en karper zal men niet veel hebben opgehaald. De goede en beste snoek werd door de Scheldevissers, o.m. deze van Oudenaarde, op de markt gebracht.
e.n.
| |
Gerecht van desperatie te Nieuwpoort. 1623
Een zekere Jan Leus, geboortig van Yde, had zich gehangen op 19 februari 1623 ‘naer den noene omtrent den twee uren met een corde in seker syn achter huiseken als desperaet’.
Op eis van de hoogbaljuw, Jonkheer Robert de Clercq, werd door de burgemeesters en schepenen van Nieuwpoort het volgende vonnis tegen de gehangene uitgesproken, in het bijzijn van zijn ‘naeste bestaende’, die naar het schepenhuis waren ontboden:
(Wij burgemeesters en schepenen...) wysen ende condempneren tselve dood lichaem (van Jan Leus) met coorden onder de sille vande voordeure vanden huyse daer tvoorseide leelick faict gheschiet is, ghetrocken ende up een huerde (horde) gheleyt van daer ghesleept te worden achter de straeten over de cruysstraete ende marct deser stede. Ende van daer tot buyten ter plecke patibulaire (galgenveld), alwaer tselve ten exemple ende terreure van andre metten hoofde aen eenen spriet ghehanghen zal worden’.
Bij deze uitspraak kwam nog de verbeurte van goed ‘tsy erfve ofte catheyl’ van de gehangene, dit ten profijte van de koning (of andere rechthebbende), na aftrek van de onkosten van justitie. De verbeurte van goed liet gewoonlijk de helft aan de vrouw en kinderen van de desperaet.
Het gerecht van desperatie werd hier voltrokken volgens de algemeen gangbare procedure. Men vergelijke het geval van Jacob Crousin te Kuurne in 1555 (Biekorf 1956, 252-253). Met groot geld kon de familie, zo niet het slepen onder de drempel van het huis, dan toch het slepen over de straat en het onterende hangen in een spriet afkopen. Of de naastbestaanden van Jan Leus de middelen van afkoop hebben gehad, weten we niet.
- Brugge. Rijksarchief. Kasselrij Veurne nr. 1236 bis, Sententie-Bouck 1606-1623, f. 161.
| |
| |
| |
Getijdenboek uit de kring van Alexander Bening
Op dinsdag 9 december 1958 werd bij Sotheby & Co te Londen o.m. een prachtig getijdenboek verkocht uit de beroemde Dyson Perrins Collection, vroeger bezit van John Malcolm of Poltalloch.
Deze ‘Getijden van O.L. Vrouw’ zijn zeer rijk verlucht: zij bevatten 27 grote miniaturen, 12 kleinere verluchtingen en gehistorieerde initialen, 24 versierde randen van de kalender. Dit handschrift werd uitgevoerd te Brugge in de jaren 1470-1500 door een naamloos kunstenaar die tot de kring van Alexander Bening behoort en in de kunsthistorie ‘de Brugse Meester van het getijdenboek van Dresden’ genoemd wordt. Door Fr. Winkler (Die flamische Buchmalerei; Leipzig, 1925) werden een twintigtal bekende getijdenboeken op de naam van deze meester gesteld.
De kalender, met zijn kleurige tonelen uit het dagelijks leven, is zeer merkwaardig. Twee afbeeldingen komen voor in de Catalogus van de veiling (platen 44 en 45) en het getijdenboek wordt er (pp. 95-98) uitvoerig beschreven.
Het boek werd op de veiling toegeslagen op £ 7500. (ca. 1.125.000 F) zonder de ongelden, aan de Londense antiquaire Quaritch.
v.
| |
Heilig-Kruisommegang te Sluis
Te Sluis heeft vroeger een ommegang bestaan ter ere van het H. Kruis. Er er was ook een confrerie van het H. Kruis in de O.L. Vrouwekerk aldaar.
Ziehier de mij bekende bewijsplaatsen.
1472. april 24. - Charter betreffende verkoop van een partij land ‘ligghende binden ambochte van Aerdenburch ende binder prochie van Hanekinswerve tusschen den wech daermen metten heleghen cruce omgaet ande zuudtzyde, streckende metten oosthende anden smoudtwech’. Naar de kopie van dit charter, opgenomen in de fondatiebrief 1481 van het jaargetijde van Adriaen Lonis. Kerkarchief Oostkerke.
1481. ‘Den wech daer men met den heleghen Kruuse van Sluus ommegaet’. In de Omloper der renten en landen van de kerk te Oostkerke, f. 57. Archief Spermalie (Doofstommengesticht), Brugge.
1602. ‘t' Gilde van den heiligen cruuse in onse vrouwe kerke ter sluus, 3 gemeten 2 lijnen 76 roeden land’. Omlooper Greveninghe anno 1602, f. 122. Dit bezit van de gilde lag in het 34e begin in Brixuspolder. Rijksarchief Brugge. Acquis. 3655.
Wie weet meer over deze ommegang en gilde?
r.d.k.
|
|