| |
| |
| |
Mengelmaren
Kat met en zonder handschoenen
Dat is geen kat (in Nederland katje) om zonder handschoenen (aan) te pakken. Een algemeen bekende spreuk in Vlaanderen met betekenis: iemand die van zich kan afbijten, iemand die gevaarlijk is om aan te randen of te bestrijden (die zich weet te weren). Van een vrouw gezegd: die niet op haar mondje gevallen is, die vinnig en nijdig kan terugbijten. Zie WNT V 2002.
Stoelt, Nederlandsche Spreekwoorden nr. 1102 (Zutphen 1923) deelt mede dat deze spreuk op het einde van de middeleeuwen bekend was, en verwijst daarbij naar de Brugse kroniekschrijver Despars († 1597), die zijn bekende Cronijcke van Vlaenderen feitelijk in de jaren 1560-1590 geschreven heeft. Despars II 478 beschrijft, zoals steeds uit oudere bronnen, de krijgsverrichtingen in Vlaanderen in 1369 en zegt van de Engelsen dat ze ‘doen ter tijt gheen catten en waren om zonder handschoen te vanghene’.
Voor de 14e eeuw volgt Despars nogal getrouw de Annales Flandriae van Meyerus (Antwerpen 1561). Onder het jaar 1369 leest men dan ook bij onze grote Vlaamse annalist de volgende zin: ‘Haud erant eo tempore Angli feles (ut in proverbio est) absque chirothecis capiendi’. De redactie van de Annales ligt in de jaren 1530-1550. Het ‘proverbium’, door Meyerus uit de volkstaal in het latijn overgezet, moet waarschijnlijk reeds in de 15e eeuw bekend geweest zijn. Despars vertaalde dan ook letterlijk uit het latijn van Meyerus een spreuk die door deze laatste uit het diets in het latijn was overgezet.
In de dietse spreuk moet de man handschoenen aanhebben om de kat te pakken. En deze vorm van de spreuk schijnt wel oorspronkelijk diets te zijn. Andere talen bieden alleen een paar equivalenten van veel jongere datum, zoals fra. on ne prend pas tel chat sans mouffles; en eng. to handle without gloves, d.i. hardvochtig behandelen, vooral negatief gebruikt: She is not to be handled without gloves (ze wil met takt, met manieren behandeld worden). Er zijn echter in die talen wel oudere spreuken - even oud als onze dietse zegswijze - waarin het de kat is die de handschoenen draagt. Of niet mag dragen, om muizen te vangen.
Het frans kent immers in 1550, gelijktijdig met onze oudste dietse bron (Meyerus), de zegswijze Chat emmouflé ne prend souris: een kat met handschoenen (eigenlijk: wanten) vangt geen muizen. Een spreuk die reeds in 1572 bij de Engelse auteur James Sanford voorkomt in de lezing: A gloved catte can catche no myse, alsook bij John Florio in 1578 (A Cat gloved, catcheth no mise). Een variante uit een verzameling Schotse spreekwoorden luidt omstreeks 1595: ‘A gloved cat was never a good hunter’. (Stevenson's Book
| |
| |
of Proverbs, p. 293-294; London 1947. Vgl. Smith-Harvey, The Oxford Dictionary of English Proverbs, p. 83).
Benjamin Franklin gebruikte deze spreuk in een oproep in 1758: ‘Behandelt uw gereedschap zonder wanten; denkt eraan dat een kat met handschoenen geen muizen vangt’. En de Engelse essayist Spurgeon gaf in 1869 de raad: ‘Predik niet met handschoenen aan, want katten met wanten aan vangen geen muizen’.
Een vraag om te besluiten. De kat ende handschoenen in de twee verschillende spreuken uit de 16e eeuw (en vroeger?) vertonen een zeker parallelisme, een verwantschap of tweelingschap, of hoe moet men dat noemen?
En een opmerking nog. Veel woordenboeken geven als frans equivalent van de spreuk ‘geen kat om zonder handschoenen aan te pakken’ de uitdrukking: ‘Qui s'y frotte, s'y pique’. Deze franse spreuk, die ouder is dan de ‘katte-spreuk’, werd niet ingegeven door de kat, doch door het stekelvarken, zoals blijkt uit de oude munten (ca. 1500) waarop het symbool en de spreuk voorkomen. (Biekorf 1958, 136).
a.v.
| |
Wolven in het Westland
1577-1676
Aansluitend bij Biekorf 1963, blz. 114-116, artikel van J.A. Mertens.
Bij de nagelaten papieren van onze Pater Alberic Dubois (Sint Sixtusabdij Westvleteren; † 12 juni 1963) bevinden zich ook aantekeningen uit de stadsrekeningen van Poperinge, jaren 1577, 1584-1600 en 1632-1677. Hieruit blijkt dat er ook in Poperinge een premie werd uitbetaald voor het doden van wolven, en wel nog op merkelijk latere datum dan in voornoemd artikel van Biekorf vermeld wordt. Men heeft hier minder onderscheid gemaakt dan in het Brugse Vrije: het was ‘drie ponden parisis van elck’, die uitbetaald werden ‘over het overbringhen van den rechterpoot’. Het is wel spijtig dat de aantekeningen ophouden bij het begin van het jaar 1677: men had wel graag vernomen wanneer de laatste premies werden uitbetaald.
Iemand meent ergens gelezen te hebben dat de laatste wolven van de streek gedood werden in de bossen van Krombeke rond 1830; hij kon evenwel niet terugvinden waar hij dat las. En hij voegde er aan toe dat tot aan de eerste wereldoorlog, 1914-1918, nog dagelijks het ‘wulveklokske’ geluid werd om 9 u. 's avonds, destijds bedoeld om de bevolking te waarschuwen zich niet meer op straat te wagen wegens gevaar voor wolven.
In een ‘Notice sur la ville de Poperinghe’, die geschreven werd door een Van Tours kort na 1906, en thans nog in het bezit
| |
| |
is van diezelfde familie te Poperinge, kan men op blz. 37 lezen dat de klokken tijdens de franse revolutie werden weggehaald, behalve twee, nl. ‘on a conservé dans la tour la grosse cloche et la “schelle”, cloche qui sonne depuis le moyen-âge la cessation du travail à 12, la reprise à 1 h., le soir à 9 1/2 Ie couvre-feu, dit “wolveklok” en souvenir du temps où la ville étant entourée de forêts était exposée aux visites nocturnes des loups’. In een randnota wordt dan nog gezegd dat er destijds een premie uitbetaald werd voor het doden van wolven, met verwijzing naar de stadsrekeningen, en dat die wolven vooral gedood werden in de bossen van Woesten, Westvleteren en Krombeke.
Er moet daar wel meer over te vinden zijn in de stadsrekeningen van Poperinge. Ziehier ondertussen enkele aantekeningen van P. Alberic Dubois over de jaren 1646-1676.
1646. - Betaelt aen Vrambout over alhier ghebracht te hebben 5 wolfve pooten van wolfven ghevanghen in bosschen neffens de Jurisdictie, tot 3 ponden par. van elck. (Farde 2, nr. 25, blz. 43).
1664. - Betaelt Remi Temperville over het overbringhen van den rechterpoot van een wulf ghevanghen bij St. Six... Item... over 't bewys van 3 rechter wulvepooten ghevanghen binnen deser stede, 9 ponden par. (Farde 4, nr. 40, blz. 55; nr. 41, blz. 50).
1665-1666. - Betaelt over 't ordinaire recht van een wulfvepoot alhier ghebracht op den 19 oogst ghevanghen te Reninghe... (Farde 4, nr. 42, blz. 51) .
Ook nog in 1667 en 1676 worden rechterpoten van wolven, o.m. gedood op Westvleteren, afgeleverd tegen de gewone premie van 3 pond parisis.
fr. a.v.d.b.
| |
Doolklops te Krombeke
Het Brugs blad ‘Standaerd van Vlaanderen’ jg. 38, no 5856 van 21 januari 1851, p. 3, brengt het volgende bericht.
‘Crombeke is een dorp gelegen tusschen de kalzyde van Yperen naer Veurne en van Poperinghe naer Rousbrugghe. Deze gemeente paelt aen Westvleteren, Proven en Stavele. Zy heeft haren naem ontvangen van de beken waervan zy omringd is, en die vele kromten uytmaken. Eertyds was deze parochie, zoo als de naburige parochien, gansch overdekt met wyd uytgestrekte bosschen.
Te Crombeke bestaet er, tot hedendaegs, een gebruyk van alle dage des avonds 72 keeren te kloppen met de kerkklok. Men noemt dit in de streke de doolklops. Den oorsprong van die doolklops is zeer oud.
Volgens eene aloude overlevering, moet er eenen reyzer te peerde, over eenige eeuwen, 72 uren gedoold hebben in de omliggende bosschen van Crombeke. Men voegt er by dat hy, om de regte baen te vinden, belofte zou gedaen hebben van de eerste kerke te begif- | |
| |
tigen, welke hy zou gevonden hebben. By gelukke hoorde by het geluyd van Crombeke, hy zettede zynen weg voort op het geluyd der klokke, hy geraekte uyt de bosschep en kwam te Crombeke aen. Jacobus Witsoone, (dit was den naem des reyzers) stichtte, in de kerke in Crombeke, eenen jaerlykschen dienst. Hy voegde er nog eene andere gifte by, met laste van alle dage des avonds 72 keeren te kloppen met de kerkklok, ter gedachtenis van de 72 uren, gedurende de welke hy gedoold had, en ten voordeele van andere reyzers die ook hadden kunnen in die zelfde bosschen dolen, even gelyk men, op de zeekusten, vuertorens opregt om de zeevaerders den weg te wyzen’.
dom. cracco.
| |
Vlaamse kerkwijding in Chicago
1909
In 1883 was Jules Devos uit Ingooigem als missiepriester naar de Verenigde Staten van Amerika vertrokken. In 1906 was hij pastoor van de St.-Jan Berchmansparochie te Chicago geworden. Hij bouwde er op Amerikaans tempo een kerk die op 15 december 1909 werd ingewijd. Op de wijdingsdag werd in drie talen gepredikt door drie Vlamingen:
in het Engels door Mgr. Camiel Maes van Kortrijk, bisschop van Covington, Ky.;
in het Vlaams door Mgr. Henry Gabriels van Wannegem-Lede, bisschop van Ogdensburg, N.Y.;
in het Frans door Mgr. Theophile Meerschaert uit Rozenaken (Russeignies), bisschop van Oklahoma City.
Deze laatste zong de hoogmis, bijgestaan door twee Vlaamse pastoors: Alfons Notebaert van Deerlijk, pastoor in Rochester, N.Y. en Alfons De Poorter van Poeke, pastoor in Atkinson, Ill.
Pastoor Devos had het geluk in 1923 zijn gouden priesterjubileum te vieren op zijn parochie te Chicago.
e.n.
| |
Glei in de kerk
Biekorf 1964, 255, spreekt s.v. gherswyf over het bestrooien van de kerkvloer in de jaren 1450 te Brugge. Men weet dat dit gebruik stand gehouden heeft tot in onze tijden op grote uitvaarten te lande.
In de rekening van een Brugs sterfhuis in 1666 (Marye van Halle, begraven in St. Salvators) vind ik de volgende uitgave, onder het hoofdstuk ‘Oncosten van sieckte ende begraevynghe’: (Betaald 1 sch. 9 den.) ‘aen Anthone Denys over de leverynghe van gheley veroirboirt ter begraevynghe vande overledene’.
Een bevestiging van het feit dat ‘stro in de kerk’ ook in de steden lang heeft standgehouden.
g.n. Assebroek
| |
| |
| |
Beloken tijd te Izegem
Kanunnik Tanghe vertelt in zijn ‘Parochieboek van Iseghem’ (blz. 94-96: Brugge 1863) over de donkere maanden van de Beloken tijd (oktober 1797 - december 1799). Op zondag 1 oktober 1797 werd de laatste hoogmis gedaan in de kerk. Voortaan was elke openbare uitoefening van de eredienst verboden. De priesters van Izegem verschenen niet meer in de parochiekerk, waar de gelovigen voort samenkwamen om te bidden en de misgebeden (blinde mis) op te zeggen. Toch hadden de geestelijken de parochie niet verlaten: ze waren ondergedoken bij goede burgers, waar ze regelmatig celebreerden en biechthoorden, en vanwaar ze 's nachts ook de stervenden gingen bedienen. Steeds ‘verkleed’, om de politie te ontgaan. Tanghe geeft dan de volgende bijzonderheden:
‘De huizen van de familiën Neyrinck, Van Tomme, Van Daele, De Raedt e.a. waren zoovele schuilplaatsen voor de priesters. Men weet nog te Iseghem dat de E. Heer Van Meulebroucke, onderpastoor, langen tijd verschuilde bij heer balju Coucke; en zijn ambtgenoot, de E. Heer Six, by Francies De Vos. Pastor De Laere hield zich veel op by den bleeker Strobbe, wiens zoon hy, ter dezer gelegenheid, onderwees in de latynsche tael, en op de baen stelde tot het priesterschap’.
De kasteelheer van Izegem, Joseph van Huerne († 1840), heeft omstreeks 1810 een nota opgesteld, waarin hij de verschillende huizen noemt waar in 't verborgene mis werd gelezen. (Handschrift in huisarchief Gilles de Pelichy). De parochianen van Izegem noemden deze huizen met bedekte namen, om vervolging te voorkomen. Hier volgt de lijst van deze eigenaardige toponymie die getuigt dat de Izegemnaren, midden in de beproeving, de zin voor humor niet verloren hadden.
Woning |
Benaming |
Martijn Vervaeckens dochter |
Den geusschen tempel |
Martijn Nuijttens |
Sint Martinus |
Van Uijtberghe, die stamper |
Sint Jan in d'olie |
Catherine Vijncke vidua Leenkneght |
Sinte Catherine |
Beke, broodbakker |
Sint Nicolaus |
Bernardus Verheile |
Sint Bernardinus |
Frans van Houtte |
St. Franciscus ofte St. Hilarius |
Lieven Neirynckx |
Sint Livinus |
P. Coucke Hooghbailliu |
Vicariaet |
Guillelmus Neirijnckx, by de marckt |
Sinte Barbara |
Steven Morel, kleedermaker |
Sint Etienne |
Judocus Balsberghe |
Sint Judocus |
Casteel de blauw poorte van Mr. van Huerne |
t' bisdom ofte de cathedrale. |
De Izegemse kasteelheer tekent hierbij aan dat men zeer voorzichtig moest zijn, want onder de vervolgers zag men ook ‘van ons eijgen vlaemingen, die de huijsen en menschen kenden, en zoo veele uijtbragten aenden vijandt’.
a.v.
|
|