Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
De bisschoppelijke kolleges in West-Vlaanderen beroerd door de eerste spellingstrijd na 1830De spellingstrijd van ca. 1840 had ook zijn weerslag op het zwak moedertaalonderwijs in de vlaamse kolleges, waar de voertaal na 1830 vrij vlug eksklusief het Frans geworden was. Wat West-Vlaanderen betreft, werd dit vinnig twistpunt reeds in een vroegere bijdrage van ‘Biekorf’ aangesnedenGa naar voetnoot(1). Ons artikel wil hiervan een uitwerking en aanvulling zijn. Vooreerst schetsen we de ruimere achtergrond van deze spellingstrijd, waarbij we vooral de houding van de westvlamingen Behaegel en De Foere toelichten, daar ze in het verzet tegen de nieuwe spelling een hoofdrol hebben gespeeld. Daarna wordt kort het ontstaan van de nieuwe spellingregels belicht, om vervolgens de verschillende etappes van de spellingstrijd in de bisschoppelijke kolleges uitvoeriger te behandelen. | |
A. De achtergrond van het komende debat en de houding van twee vooraanstaande westvlaamse taalkundigen.Toen in 1814 Zuid en Noord verenigd werden had de taal in beide landsgedeelten gedurende meer dan tweehonderd jaar een ontwikkeling gekend in twee verschillende richtingen. In het Noorden was een eenvormige schrijftaal gegroeid, gegrond op het overwicht van Holland. Die evolutie was zover gevorderd dat in 1804 en 1805 de leidse hoogleraar M. Siegenbeek en de rotterdamse hoogleraar P. Weiland respektievelijk spelling en spraakkunst konden vastleggen. Zo voldeden zij - met regeringssteun - aan het toenemende verlangen naar spelling- en spraakkunsteenheid. In het Zuiden daarentegen was de taal gedeeltelijk teruggekeerd naar haar gewestelijke toestand, zodat er een grote verscheidenheid heerste in de schrijfwijze. Ook de ‘Nieuwe Nederduytsche Spraekkonst’ die de geboren Hagenaar Jan des Roches in 1761 publiceerde, bracht geen uitkomst. Integendeel, door de beperkte taalkennis van de schrijver en bijzonder door het ingewikkelde aksentenstel- | |
[pagina 24]
| |
selGa naar voetnoot(2) dat hij invoerde, werd de verwarring nog groter. Zijn systeem zou echter via Antwerpen gedurende tientallen jaren in de Zuidelijke Nederlanden de spelling beïnvloeden en nog tot ca. 1860 in België als vlaamse ortografie standhoudenGa naar voetnoot(3). Schetsmatig gezien mag men stellen dat er onder de weinige taalkundigen van vlaamse origine in het Zuiden vóór 1830 twee strekkingen te onderscheiden waren. Aan de ene zijde stonden zij, die probeerden een kompromis-stelsel op te bouwen tussen vlaams en hollands, waarbij de hollandse taal nochtans het meest invloed had. Hiertoe behoorden ook de westvlaamse taalkundigen De Foere en BehaegelGa naar voetnoot(4), die echter hun aanvankelijk positieve houding tegenover het Noorden zullen wijzigen, in nauwe samenhang met de wisselende politieke omstandigheden. Aan de andere zijde stonden zij, die bleven vasthouden aan de oudvlaamse taal en spellingGa naar voetnoot(5). In 1817 verscheen te Brugge het eerste deel van Behaegels ‘Nederduytsche Spraekkunst’Ga naar voetnoot(6). Dit eerste deel, een kanjer van 529 bladzijden, laat Behaegel kennen als een taalkundig onderlegd man, met een grenzeloze belezenheid en een kritisch denkende geest. In zowat 300 bladzijden hiervan, nl. § 583 tot § 1256, bracht hij zijn eigen opvattingen over spelling naar voor. Het doel dat hij zich met zijn grammatika stelde was de geest der jonge lieden te ontwikkelen en hun redeneerkunde aan te scherpenGa naar voetnoot(7). Het tweede | |
[pagina 25]
| |
deel was een even lijvig woordenboek. Het derde deel, dat pas in 1828 verscheen, bezat een zwierige opdracht aan ‘Zyne Majesteyt den Koning der Nederlanden’. In de inleiding tot dit deel beweerde de auteur dat hij zich tot doel stelde ‘de vereéniging van de vlaamsche en hollandsche dialekten te helpen bevoorderen; en alzoó de banden van broederlykheyd tusschen het Zuyden en het Noorden nauwer toe te haalen’Ga naar voetnoot(8). Of hij dit effektief deed, trok P. De RéGa naar voetnoot(9) in twijfel in zijn werk ‘Gronden der Nederlandsche Spel- en Taelkonst’Ga naar voetnoot(10). Hoewel Behaegel met zijn spraakkunst in de traditionele visie bleef steken, toch sloot hij hier en daar aan bij de vernieuwde wetenschappelijke inzichten omtrent taal en taalonderwijs. Zo hield hij in zijn spraakkunst voortdurend voeling met eigentijdse teksten, terwijl hij grondig kennis had genomen van het werk van J.L.K. Grimm en L. ten Kate (1674-1731). Vooral praktisch bleef hij echter de gevangene van de redeneerkunst. Een eigentijdse kritiek beweerde dat de aandachtige lezer van het werk, niet alleen de grammatikale taalprincipes had geleerd, maar tevens een kursus logika had doorworsteldGa naar voetnoot(11). De Foere was aanvankelijk een partijganger van de taalpolitiek van koning Willem I. In zijn ‘Spectateur belge’ bestreed hij de pogingen om het Vlaams van het Nederlands te scheiden. In 1815, kort na de vereniging van Noord en Zuid, hoopte hij oprecht dat de beide dialekten door onderling begrip tot één nationale taal zouden vergroeien. De bestaande spellingverschillen vond hij niet zo ergGa naar voetnoot(12). Omwille van de ideologische koers van het nieuwe bewind, werd hij echter een van de hefstigste bestrijders van het Verenigd Koninkrijk. Dat sterk anti-hollands verzet droeg hij over naar een taalkundig partikularisme, dat van hem na 1830 de grote vijand heeft gemaakt van de hollandse taal. Ook door het feit dat sommige taalpublikaties alle heil | |
[pagina 26]
| |
zochten in het Noordnederlands, begon hij scherper de rechten van het Vlaams te verdedigenGa naar voetnoot(13). | |
B. Het werk van J.F. Willems en J.B. David.Op initiatief van David en WillemsGa naar voetnoot(14) besloten enige taalvrienden in het voorjaar 1836 tot de oprichting van de ‘Maetschappy ter bevordering der Nederduytsche Tael en Letterkunde’. Deze officieuze akademie, die vertakkingen had in de verschillende steden van het landGa naar voetnoot(15), speelde een belangrijke rol in de spellingkwestieGa naar voetnoot(16). Zij had een eigen tijdschrift ‘Het Belgisch Museum’, dat begin 1837 onder Willems' redaktie verscheen. Als gevolg van een initiatief door haar genomen, schreef de regering op 6 september 1836 een prijsvraag uit voor: ‘een beoordelende verhandeling over de geschilpunten ten aanzien der spelling en woordverbuiging der nederduitse taal, met aanwijzing van de middelen best geschikt om tot eenparigheid te leiden’. De antwoorden moesten ingestuurd worden tegen 1 oktober 1837Ga naar voetnoot(17). Bij ministerieel besluit van 15 juli 1837 werd de jury samengesteld. Hieruit bleek dat Willems en David grotendeels door gelijkgezinden waren geflankeerdGa naar voetnoot(18). Deze kommissie was van plan geweest haar eigen overtuiging door middel van één der verhandelingen te propageren. De ingestuurde werken waren echter over het algemeen zeer zwak en/of beantwoordden niet aan de gestelde verwachtingen. Zo besloot de kommissie zelf een voldoening gevend taalstelsel op papier te zettenGa naar voetnoot(19). Professor J.H. Bormans zou hiervan de leiding nemen. Dit kwam klaar in augustus 1839: door de kommissie werden o.m. acht regels aan de schrijvers en de scholen aangeprezenGa naar voetnoot(20). Ieder van deze regels hield een toenadering in tot de noordnederlandse schrijfwijze. Op het tweede lid van punt drie na, was het de spelling die Willems in 1824 had voorgesteld. Van Siegenbeek week ze slechts af door het gebruik van ae, ue, ooy, ay en aey i.pl.v. aa, uu, ooi, ai en aai. Er werd geen beslissing genomen inzake het gebruik van y of ijGa naar voetnoot(21). Rondom deze voorgestelde regeling ontstond een verwoede strijd. De voorstanders van de nederlandse spelling wisten de meeste vooraanstaanden op taalgebied voor hun standpunt te winnen, hoewel er nog harde weerstandskernen bleven bestaan. Eind 1839 had de regering de kommissiespelling alleen aangenomen voor de vertaling van de wetten, maar geen onderrichtingen gegeven voor het onderwijs en de administratie. Hierdoor bleef de verwarring aanslepen, | |
[pagina 27]
| |
alhoewel de twist enigzins luwde. De kommissie had het ‘Bulletin Officiel’Ga naar voetnoot(22) op haar hand en verder de provinciale en belangrijkste stedelijke besturen en de ateneaGa naar voetnoot(23). Een hoogtepunt voor Willems, David en hun aanhangers was ongetwijfeld het taalkongres en vlaams feest te Gent op 23 en 24 oktober 1841Ga naar voetnoot(24). In het parlement poogden de tegenstanders van de nieuwe spelling tevergeefs de regering te bewegen tot het afwijzen van de voorgestelde hervorming. Deze werd bij K.B. van 1 januari 1844, nog slechts op een paar bijkomende punten van de hollandse spelling afwijkend, officieel vastgelegd. De ‘protestanten’ bekwamen echter van de regering dat zij de vrije keuze van taalstelsel liet aan gemeenteraden en schoolbesturenGa naar voetnoot(25). | |
C. Verschillende standpunten in West-Vlaanderen en beroering in de bisschoppelijke kolleges aldaar.1 Het konservatieve blok tegen de kommissiespelling (1837-1840).Onmiddellijk na de samenstelling van de jury op 15 juli 1837, gaf P. Behaegel het eerste deel van zijn ‘Verhandeling over de Vlaemsche spelkunst’ in het licht. Van de voorschriften die voor de prijsvraag gesteld waren, verwierp hij de nederduitse taal voor de vlaamse; bovendien, zoals steeds, ontkende hij het gezag van de oude schrijvers. Hij steunde nagenoeg uitsluitend op het heersend gebruik en de logische konstruktie. In een lang aanhangsel viel hij heftig de samenstelling van de kommissie aan. De hele zaak had geen ander doel dan het Vlaams en het Hollands te doen versmelten en aldus onze nationaliteit ten aanzien van de taal, uit België te doen verdwijnenGa naar voetnoot(26). Pas begin 1838 pakte Willems in de ‘Bydragen der Gazette van Gend’ Behaegel terdege aan en weerlegde zijn beschuldigingen. Tegenover de ‘Vlaamse natie’ van Behaegel stelde hij de ‘Nederduitse natie’Ga naar voetnoot(27). De kommissie voor spellingregeling was logischerwijze niet mals voor de verhandeling | |
[pagina 28]
| |
van de torhoutse kostschoolhouder. Zij werd beoordeeld door L. D'HulsterGa naar voetnoot(28), westvlaams lid van de kommissie. Deze was ervan doordrongen dat Noord en Zuid één en hetzelfde volk waren, aan een gemeenschappelijke stam ontsproten. In zijn verslag hekelde hij scherp zijn stadsgenoot. Ook De Foere was in 1839 fel gekant tegen de spellingregels, vermits ze stuk voor stuk een toenadering inhielden tot de noordnederlandse schrijfwijze. Op de keper beschouwd bleef hij trouw aan zijn oorspronkelijke opvatting: geen suprematie van het Noorden op het Zuiden, maar samenwerking om uit beide dialekten een nieuwe taal te smeden. Daar sedert 19 april de staatkundige eenheid met het Noorden definitief achter de rug was, zag De Foere ten andere nog minder reden om zich te laten ‘verhollandsen’Ga naar voetnoot(29). I.v.m. de spellingkwestie heeft de brugse bisschop zich rechtstreeks ingelaten met het moedertaalonderwijs in zijn kolleges. Hij werd hierin sterk bijgestaan door zijn vikarisgeneraal Jan SimonsGa naar voetnoot(30), een verstokte verdediger van de oudvlaamse spelling. Beiden sloten aan bij Behaegel en De Foere en vormden een stevig blok. De enen waren gezaghebbend op taalgebied, de anderen zwaaiden de plak in het bisdom Brugge. Vooral Boussen droeg de Hollanders al evenmin in het hart als de Fransen. Samen met De Broglie had hij in het verzet gestaan, eerst tegen het franse, daarna tegen het hollandse bewind. Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat hij ook op spellinggebied niet in de leer wilde gaan bij zijn vroegere belagers. J. Simons legde speciale zorg aan de dag voor het kollege van zijn geboortestad Tielt. In 1839 vroeg hij aan principaal Ampe hoe het stond met de spelling van het Vlaams in zijn kollegeGa naar voetnoot(31). Op 9 oktober 1839 antwoordde de prin- | |
[pagina 29]
| |
cipaal: ‘Dezen (brief van J. Simons) heeft mij teenemael overhaald om niet toe te laten dat de spelling der Kommissie in het kollegie zou gevolgd zijn geweest; ik heb het zo voorzichtig aen boord geleyd als het zijn kon en Mijnheer LaridonGa naar voetnoot(32) bezonderlijk belast met het onderwijs der Vlaemsche tael heeft reden verstaen en zal zich houden aen de spelling die in het kollegie sedert omtrent 1830 gevolgd is geweest’Ga naar voetnoot(33). Blijkbaar moest Ampe eerst zelf overtuigd worden van het nadeel van de nieuwe spelling om daarna Laridon voor dit standpunt te winnen. De leraar moedertaal schreef een maand later zelf aan Simons dat hij de spelling schreef van de heren Mussely en DavidGa naar voetnoot(34). | |
2. E. D'Haene en F. Vandeputte respektievelijk op het taalkongres en taalfeest te Gent.‘Onder de 42 ‘taalgeleerden’, die op 23 oktober de kommissiespelling goedkeurden, waren slechts zeven westvlamingen aanwezig, waaronder E. D'Haene en F. Vandeputte. Wegens zijn dienst als onderpastoor kon D'Haene zich de zaterdag en de zondag moeilijk vrijmaken, maar hij had de zaterdag vrijaf gekregen. Aldus zou hij nog enkele uren bij de taaldiskussie kunnen aanwezig zijnGa naar voetnoot(35). In 1838 was de kortrijkse leraar nog niet helemaal gewonnen voor de nieuwe spelling. Hij was wel voor gelijkvormigheid op dat vlak, maar zag niet alle heil uit het Noorden komenGa naar voetnoot(36). Toch geraakte hij er meer en meer voorstander van. Nog voor het eind van het jaar 1838 vatten MusselyGa naar voetnoot(37), RenierGa naar voetnoot(38) en hijzelf het plan op om ‘dicht- en | |
[pagina 30]
| |
prozastukken’ bij maandelijkse afleveringen uit te geven in de nieuwe spelling, om de invoering ervan in West-Vlaanderen voor te bereidenGa naar voetnoot(39). Even later had Renier echter te kennen gegeven dat hij de nieuwe spelling in spe nog niet wenste te volgen, vóór er daarover een beslissend oordeel was geveld. D'Haene en Mussely zetten echter door, hoewel ook zij bleven aarzelen, in teorie althans, tussen den en de en tussen peerd en paerdGa naar voetnoot(40). F. Vandeputte, medewerker aan het ‘Belgisch Museum’ was niet aanwezig op het taalkongres de zaterdag, wel op het vlaams feest de zondag. De historikus en taalkundige sloot zich in 1841 aan bij de progressistische zijde inzake spelling. Slot volg Mark Hanson |
|