| |
| |
| |
Bij de velleploter aan de Langereie te Brugge
Na een wintervoordracht in het parochiaal centrum van Sint-Gillis te Brugge zegde mij een vrouw: ‘Juffrouw ge moest eens naar mijn nonkel Zezzif gaan, dat is de velleploter De Jonghe langs de Langereie voorbij de Duinebrugge ... wel dat poortegat in, daar tendend woont hij. Wel mens zo een man kan vertellen, hij spuwt letters, hoe kan het anders: twee-en-tachentig jaar oud zijn, in hetzelfde huis en in de stiel geboren, hij kent God en heel de wereld en 'k mag het zeggen, hij is vriendelijk en zal geern vertellen’.
| |
Mijn zegsman in de boomgaard
Op een zomerse achternoen ben ik tot daar gewandeld en het aangewezen poortegat binnengegaan. Wie zou daar zoveel ruimte en groen bachten de huizenrij van de Langereie verwachten: tendend de lange gang kwam ik op een grote schone boomgaard, de hoek om stonden drie verbouwde huizen van een gewezen blekerie. Aan de eerste deur gebeld, seffens kwam de oude velleploter de deur opendoen. ‘Wien is er hier? - Een kennis van je nichte Leona. - Kom binnen, pak een stoel en zet je...’ Toen hij mij aarzelend en tastend naar een stoel wees, zag ik dat de man half blind was. ‘'k Zie niet al te best meer, hoe gaat dat al: hout klieven en te forsig geweest ... alle twee mijn zieke ogen gekwetst... 'k heb mijn pere afgezien. Nu om kort te maken, ik zie nog een klein beetje door een hoekstje van mijn linker oge; ik kan de strafte van de lucht niet verdragen, 't is daarom dat ik die groene klippe drage...
Zo mijn nichtje zegt dat ik goed kan vertellen ... ik kan alleszins goed genoeg klappen, 'k zou vertellen dat ik schier geen speeksel meer he'n. Hoe kan het anders, altijd in de kommersie en bij de mensen geweest, je moet niet vragen ... waarmee moet ik beginnen?... En dat moet over de leerlooierie langs de Langereie zijn?... 'k zou dan maar best met nonkel Pietow beginnen, dat is mijn vaders nonkel waarbij dat hij opgekweekt is. Nonkel, een oude jonkman woonde hier neffens de poorte in dat oud huis, hij woonde daar te zamen met zijn zusters: tante Liete en tante Marjanne.
| |
| |
| |
De oude blekerijen op Sint-Gillis
Van wie dat nonkel Pietow de stiel geleerd had? Vraag me nu dadde ... 'k en weet het niet ... en van zijn vader zekers. Hurkt 'n keer 'k heb ik nog een oud bewijs, daar in een schof, van 't jaar 1810 uit de Franse tijd, waarbij dat Bavo De Jonghe - een van onze voorzaten - de permissie kreeg om te reizen van het departement de la Lys naar het departement de l'Escaut om vellen te Middelburg te gaan kopen. Al de averechtse kant is dat verscheidene keers ondertekend als bewijs van doorgang; 'k ga je het wel bezorgen.
Er woonde nog een velieploter De Jonghe bij de Kruispoorte, maar onze struik is hier op dezelfde doeninge blijven nestelen, mijn vader is van 't jaar 1846 meen ik en maar aan zijn 45 jaar getrouwd en ik (de oudste van vier kinders) ben ook in hetzelfde oud huis geboren en heb hem als velleploter opgevolgd. Heel die doeninge zou voor de Franse tijd nog een grote blekerie geweest he'n om stikken grauw lijnwaad te bleken. In vaders jonge jaren was het eentwat van dertien duust vierkante meters eigendom, maar hoe gaat dat al? nu een keer een stik verkocht en later nog een partie aan een ander gebuur toegeslegen zodat we nu omtrent nog over zes duust vierkante meters eigendom beschikken. En dan nog werd er een partietje aan de hovenier De Boodt verhuurd; hij woonde hier al binnen bachten de huizen en pachtte zijn hoveniersdoeninge aan Scharlaken, dat zit hier al rare vernesteld hé ... De Boodt had toegang langs een poortje op de Langereie.
Verstaat ge dat niet? Hurkt een keer ... ge kent ons oud huis langs de reie met de ingangspoorte ... wel daar neffens stonden de vijf schippershuizetjes die afgesmeten zijn - nu de bazaar Lievens en het herenhuis van den arsietikt. Daar neffens in mijn tijd hadt ge een kleerwinkel en d'er aanpalende het ingangspoortje naar De Boodt zijn huis en hovenieringe met serren, persies bachten de schippershuizetjes gelegen. Zo ge verstaat dat hé? onze ingang - een garre - loopt nog dieper daar bachten en strekte zich veel verder zuidwaarts uit ... tot aan de steenhouwerie van Kampers. Wel mens toch! er lagen hier hektaren blekerieën op Sint Gillis, al schone nesch in zijn blekersgrachten van hier tot aan de Lange Baliestrate en de Kalvariebergstrate ... 's winters schaverdijnden wijnder dweers deure naar die
| |
| |
De Langerei, met poortingang van de velleploterie De Jonghe. Brugge 1974.
Jozef De Jonghe met zijn schapen in de boomgaard. Brugge 1974.
| |
| |
straten toe. Neen, neen er was niets dat ons belette, want de Julius Sabbestrate noch de Stokersstrate waren doorgetrokken ... dat zijn nieuwe straten van tussen de twee oorlogen. Al die grachten wierden van aan het ‘Stil Ende’ gespijsd, er stond ‘een vanne’ alla een ‘sastje’ aan Sgravenstrate en dat kost al geven dat' wilde. Het water liep bestendig door de buizen in de blekersgrachten en ook naar onze leerlooierie, en zelfs naar de mouterie van Dumon ... dat was één waternet. Wel te verstane dat het spoelwater standvastig al onder de huizen en de strate naar de Langereie uitliep.
| |
Van blekerie naar velleploterie
We zou'n nu best met nonkel Pietow en zijn twee zusters beginnen, want elk had zijn eigen stiel, tante Marjanne was mutsemaakster en tante Liete, de kapitein van de drie, was stikkebleekster en heeft de langste geleefd. In haar oude dag rizoneerde ze alzo: ‘dien eigendom is toch nog te groot voor de velleploterie, dat kan meer opbrengen’. En waarachtig in 't jaar 1880 deed ze een schipje Boomse steen komen en liet hier een blekerie bouwen met woonhuis, mangelhuis, en strijkkamer, al de overkant kwam het washuis en een spoelkot. Heel die instalasie werd aan de weduwe leselee voor zevenhonderd frank sjaars verpacht, de kozijns De Jonghe aan de Kruispoort hadden er zich tegen verzet en raasden: ‘Tante Liete had beter in heur rok gescheten of zo'n bouw te zetten, met uit te wassen was het gepasseerd’. Als tante haar hoofd had neergelegd heeft mijn vader de blekerie voor 25.000 frank overgenomen, maar hij is toch in het oud huis op de reie blijven wonen en daar zijn wij alle vier: ik, mijn broer en mijn twee zusters geboren.
| |
Perkament en trommelvel
Zie, 'k weten haast niet hoe met nonkel Pietow te beginnen, dat is trouwens van over meer als honderd jaar da'k klappen en dat was nog al handwerk en per steekkarre. In alle geval nonkel had hier een grote hangaar van 8 op 33 meter voor zijn velleploterij en een groot plein om wulle te drogen. Ja'ie hij was wel leerlooier maar legde zich meer toe op perkament en trommelvel. De vellen werden
| |
| |
in 't slachthuis gekocht: kalfsvel, kachtelvel, en ezelskachtelvel, die aldaar vergaard en gezouten lagen voor de verkoop. Eerst moest het zout uitgeweekt worden en dan werden de ontzoute vellen in de pitten - gemetste bakken - met kalk en water gesmeten om het haar los te komen. Alzo kosten ze dan het haar op gebombeerde houten blokken - tachtig centimeters breed - met een stomp afgerond mes met twee handhaven gemakkelijk afschrepen.
Wat dat ze met het haar deden? Ontkalken en op houten rekken drogen om te verkopen. Je weet toch wel dat er vroeger niets verloren ging; de plakker betaalde 35 centiemen de kilo om in zijn moortelbak te mengelen: wit haar voor zindelijk werk lijk plafongs, en 't ander bruin haar kwam in de gewone moortel.
Nu om voort te doen, de onthaarde vellen moesten dan ontvleesd worden met een afgerond snijdend mes: een soorte weeg gelijk een tussenvelletje wegnemen. En voor het laatste goed ontkalken in klaar zuiver water. 't Is niet om te boffen maar onze knechten waren echte goede stielmannen en ze kosten bijzonder handig die bewerkte vellen op de houten ramen spannen. Er was daar nog een beetje oefeninge aan vaste: de houten ramen waren rondom van uitstekende nagelkoppen voorzien; op gelijken afstand werden er dubbele gaatjes in het nat vel gesteken om er vingerlange stokstjes door te steken. Ge verstaat dat wel, dat was om 't vel niet te scheuren, want het touwtje werd rond de stokstjes gedraaid en alzo over de nagelkoppen getrokken en 't vel lag gespannen. De ramen werden onder de open galerie in de wind te drogen gezet, na twee dagen was het vel al drogend klaar geworden en deze vellen perkament werden op tafel geklast.
Waarvan dat ze dan trommelvel maakten? Awal godver dat is het...! Och iefvrouw 'k zijn hem kwijt zonder mijn wete ... je moet mij pardonneren ... een beetje gejaagd zijn ... en gewend van met een halve vloek de knechten te kommanderen, ze verstonden goed die tale. Ja maar wacht! 'k Gaan het joen goed eksplikeren: vooreerst nooit geen schaapsvel gebruiken, dat geeft een doffe klank. Op dat blad perkament werd de trommelgrootte met ijzeren hoepels afgetekend; 46 tot 50 centimeters diameter plus drie centimeter ‘inplooi’ voor gewone trommels en voor een groskis van 75 tot 95 centimeter, maar de meest gangbare mate was 50 centimeter. Wij verkochten ze effenop zelfs
| |
| |
aan partikulieren en muziekmaatschappijen. Gewoonlijk verzonden wij de trommelvellen naar twee bekende huizen te Brussel: oftewel naar Mazelong gekend voor muziekinstrumenten, en ook nog naar het huis Fonsong meer gericht op ekiepemang militair. De afrondingen van het trommelvel en andere afval, lijm genoemd omdat er zelatien in dat soort vel zit, wel heel die bazaar werd voor een half frankstje de kilo aan een lijmfabriek verkocht en de voerman Krawat voerde alles per kabiong naar de ‘Bassing’.
Zie! weet je wadde! ik zou, voor alle gemak, best mijn vader met nonkel Pietow te zamen laten werken, vader was toch zijn bijzonderste helper en al van t'halve de jaren tachentig zijn enigste opvolger. Wel lieven hemel! had nonkel Pietow in zijn tijd beter op de zake gepast, hij had het veel verder gebracht: alla zo goed gelegen en hij beschikte over de nodige grond en had de middels ... maar alla tot daar ... goed en brave genoeg, maar als jonkman pakte hij het liever op zijn gemak. Hij was lid van 'k weet niet hoeveel sosseteiten: van de stalen boog te Assebroek en hunder leuze was: ‘Vriendschap bant de nijd’, hij heeft daar zelfs gezubileerd; 's winters ging hij naar de liggende perse op de Kommedieplaatse in Café du Nord - nu tapijtwinkel Heylen - in de zaal tegen 't Kranereitje schoten ze daar in de doel. Hij ging ook naar 't Pasbaantje - later 't Wieltje - in de Zimmerolstrate, en alle voornoene pakte hij zijn dreupeltjes in den Osse hier langs de reie, bovendien vierde hij de maandag en werkte niet.
| |
Schaapsvellen reden en wolwassen
Als nonkel Pietow hem ook schaapsvellen aantrok? Ja'ie, van zelfs, maar we gaan verdommelinge zo zere niet wee'je, alzo niet; we moeten goed onderscheid maken tussen plot en scheer. Je gaat dat seffens verstaan: plot is doo'wulle van een geslacht schaap en scheer is levende wulle van een geschoren drijfschaap, he'je't vaste? Maar opgepast, want er is daar nog verschil in dat scheer: de drijfschapen, al beiten - ooien - liepen in trop met een buk die de schorte aanhad, ze perkten op braakland om het te bemesten. De trop had ook zijn eigen drift langs straten, dreven of vaart, dijken lijk de Damse vaart of de veste bij de Dampoorte. In de dektijd werd de schorte afgedaan, alzo lammerden de tropschapen reeds half maarte en had men paaslammeren.
| |
| |
't Scheer van de beite die kweekte was zo forsig niet, van lege beiten die ze vet kweekten hadden we beter kwaliteitswulle; ze dreven wel éénjaarse, maar de tweejaarse waren meer gewild door de vetdrijvers. Veurnambacht was gekend voor zijn vetdrijvers, sommigte dreven zelfs alleen een trop weers (gesneden buks) dat gaf de beste, vaste, kloeke, lange wulle. We moesten op avanse kopen eer dat ze schoren, - d.i. van half april tot mei, - het is trouwens te late als ze beginnen te muiten, de wulle blijft dan overal aan vasthangen. Daarbij de te lange wulle begint te klissen en door de hitte krijgen de schapen het schurft. Hoe dat ik dat al weet? Omdat mijn vader hem bijzonder op de schaapswulle toelegde.
Zo lijk of ge al weet, nonkel Pietow was ook ‘wullewasser’ in de reie hier rechtover; zoals de andere grote marsjangs had hij toegang tot het water langs een dubbele keten die met een slot vastlag. Neen, neen, geen trappen af, dat is wat anders, een schep dat ze zeggen om water te scheppen om het huis te schuren en de waste te doen; 'k en zegge niet, er moet hier vroeger, een beetje verder op, een schep geweest he'n. 't Is alzo dat nonkel een ereteken gekregen had om een vrouwmens te redden, die met heuren eemer de diepen intuimelde. Pietow die 't zag gebeuren sprong erachter en hij had de meeste moeite om haar bij het schep te krijgen omdat de vrouw hem vastklampte.
'k Ga je dat wullewassen seffens uiteendoen. Tegen de kaaie lag er een vlot waarop de wasser werkte tussen twee wissen manden: een mande vuil scheer en een tweede met druipende gewassen wulle, en de knechten voerden alles per kortewagen weg en weer. Goed verstaan he! door op een hoop te liggen begint de wulle te zweten, er zit daar leven in en we wassen de wulle in heur ‘zweet’. Voor 't vlot dreef op 't water een wijde rieten mande, een halve meter hoog van boord en een houten kruis al onder, en van vier of zes oren voorzien om ze met de voet te kunnen keren en draaien. Lewie de wullewasser smeet een vlies met een keer in de drijvende mande, stampte met de lange madam (berkebezem) op de vuile zwetende wulle en met de voet draaide hij de mande weg en were. Het gewassen vlies werd in de wissen mande op 't vlot getrokken om te druipen en vandaar onder ons perdak gevoerd; 's anderdaags werd ieder verdrupt vlies op latten te drogen gehangen.
| |
| |
| |
Wol en wolwassers van soorten
Nog andere wullewassers hier op de Langereie? Maar alla! g'hebt toch nog gehoord van de wullewassers Vanacker, nu onze gebeurs, maar de ouders Vanacker woonden meer naar Sgravenstrate toe; en dan hadt ge nog Scheurman, de matrassenverkoper van de Rozenhoedkaai die alhier zijn wulle kwam wassen omdat de reie bij zijn huis er niet voor schikte. Wij kwamen goed overeen in de kommersie, van schenteventen geen sprake, we waren serieus, in moeilijkheden verstonden we malkander goed.
Wijnder voerden de gedroogde wulle naar het toevluchtshuis voor vrouwen in de Werkhuisstraat om te plukken aan een kwartje frank de kilo. Ba neen toch, niet bloot op de karre gesmeten, die wulle werd met de handen lichtjes in overgrote zakken geduwd. Voor ons venster lag er een vlies gewassen wulle, alzo wisten de mensen dat zij bij ons levende wulle voor een matras kosten bestellen.
Hoe dat het vuil scheer toekwam? Ha de boeren leverden dat per vlies in een gleiband kruisgewijs gebonden, dat strooi kwam eraf lijk een niet. Ieder vlies woog een grote twee kiloos tot twee kiloos en half. Niet elk apart gewogen, dat ware Maria-langwerk: een hoop vliezen ineens boven een leertje gelegd en alzo op de baskuul gewogen.
Nu kunnen we beginnen met de plot, de doo'wulle. De gezouten schaapsvellen van het slachthuis werden eerst ontzouten en dan op klamp gelegd, d.i. 't ene vel op 't ander met de wulle langs onder, alzo lagen ze gereed om met een gepast mengsel van ‘sulfuur de sodiom ‘en kalk bestreken te worden om gemakkelijk te ontwullen. Ieder bestreken vel toeplooien en apart leggen om niet te verhitten; 's anderdaags viel de wulle gemakkelijk af, g'hadt maar met de hand er over te gaan om de natte wulle op rekken te laten leken. In de drogerie stookten ze dan nog met kolen. Awal, we zijn d'er, die gedroogde wulle werd plot genoemd, mesiezerie wulle zeggen de Fransmans. De plot verzonden wij naar grote wullemarsjangs lijkt een Delrue te Brussel of een Petiesiemong in 't noorden van Frankrijk. Onder ons gezeid die marsjang is nog geruïneerd met op term te kopen - kopen eer de wulle geschoren is - de wulle kan ineens afslaan. Die plot werd in de grote zakken gestampt, potverkromme ge zoudt alzo de duivel doodstampen, ge kost er geen pit meer induwen. We verzonden natuurlijk ook plot naar Verviers, dat is gekend.
| |
| |
| |
Korte wulle en vette sajette
Ja maar we moeten hier algelijk oppassen wee'je: dat was plot van vulgroeide lange wulle, g'hadt ook plot van niet vulgroeide - korte wulle - van schapen die in oegst geslacht werden, wel dat plot werd naar het spinnerietje van een zekere Sieks verzonden. Hij spon nog volgens 't oud siesteem met een handmasientje: twee draadjes de dikte van een fijn touwtje, die wij in opgewonden pakstjes van 150 gram als grauwe, vuilwitte vette sjette verkochten.
Wat zegt ge! niet goed verkopen! ge zijt er wel mee! gebreide vette zokken werden meer gedregen of dat ge peist, alla om met de blekersbazen in ons geweste te beginnen. Als kind zie ik ze nog op hun hoge witte kloefen afkomen op weg naar den Osse om hun noenedreupeltje te profiteren Bekemans, Aartsen, Dumalin, Goenje, al in hun blekerskostuum: slaaplijf met kraag in gebreide vette sjette, halflange vette zokken boven de broek tot aan de knieën getrokken, afing daaraan herkenden we de stielman, de blekersbaas. Andere mannen droegen de vette zokken boven de kollesong onder de broek, knielappen van gebreide vette sjette werden ook tegen 't romaties gedregen, kortom er was veel vrage naar. De kommersanten - mijn vader ook - die rond de noene een asemtje kwamen halen in den Osse waren best als de artikelmannen gekend en hadden hun eigen gewoonte: zolang of dat het uitgedronken dreupeltje recht bleef staan, mocht de bazinne herinschenken, een keer omgekeerd was het uit en amen, de baas had zijn bekomste.
| |
Zwijnsperkament
Weet ge wat ze hier ook bewerkten: zwijnsvellen, meest van gekreveerde zeugen. De baggermannen uit 't Klaverstraatje liepen de buiten af, 't was vlaân ter plaatse om de zwijnsvellen - soms ook een kalfsvel als tussenlopertje - in stad aan de ‘vuulvalder’ te verkopen. Tussenin bestelden we wel ook een partietje langharige zwijnsvellen in Holland voor de burstels. Onze knechten trokken met de bursteltrekker het wit zwijnshaar uit om het aan de burstelmarsjang te verkopen. Verder werd het vel tot zwijnsperkament bewerkt op dezelfde wijze gelijk het kalfsvel.
Wat dat we daarvan maakten? 't Vel van een grote zeug diende om trezels van een meter en tien doorsnee te span- | |
| |
nen, kent ge dat boerealaam? Wijnder verkochten het zwijnsperkament onopgemaakt aan het oud huis Rekoer in de Geldmuntstraat: een winkel met boeretuig. Daar maakten ze de houten hoepels met tien centimeter hoge boord, het zwijnsperkament werd met de gepaste gaatjes door een snijdend buizetje, een portapiejistje, doorboord, al naarvolgens het zou dienen om bonen, erweten of graan te ziften. Je moet weten dat er drie soorten bestonden: de bonetrezel, de erwetentrezel en de graantrezel. De trezel hing in een driepikkel van touwen aan een balk om alzo gemakkelijk de vruchten te schudden en te zuiveren. Sommigte boeren lieten ook hun naam met jaartal midden de roos van het perkament met een naald prikken. We verzonden nu en dan ook zwijnsperkament naar de zeefdemaker te Goes in Holland.
| |
Eikenschors voor de looierij
Als mijn vader Jan De Jonghe de kommersie uitgebreid heeft? Ja ie alleszins, ik heb het toch al gezeid dat hij hem bijzonder op de schaapsvellen toelegde. Leerlooien heeft hij ook gedaan, maar toch wijnder velleplotigen meer. Je weet toch wel dat ze in de leerlooierie gemalen eikenschusse gebruikten? de bomen in de lente geveld geven de beste sappige schusse. De boomveller verkocht de gedroogde schusse aan de leerlooier die koe- en kalfsvel tot schoensbovenleer en zoolleer looide.
Hoe dadde? O joei, joei! dat kan 'k ik in 't lang en in 't breed niet uiteendoen, die schusse moest eerst nog gemalen worden. Kijk, zie, in hoeverre dat juiste is weet ik niet, maar vader zei dat er vroeger op de veste meulens gestaan hebben die eikenschusse maalden, en een schepen Fonteine zou ook leerlooier geweest hebben. In alle geval was mijn peter Verraks in de Langestrate een gekende leerlooier, maar de bijzonderste van Brugge was Van Callie in Groeninge, hij heeft het dan ook de langste uitgehouden.
Nadat de schussewindmeulens niet meer werkten heeft Van Callie in Groeninge een groot battement, drie stasies hoog, met stoommassien en stoomketels gezet. Al onder werd het graan gemalen, op de tweede stasie hadt ge de schussemeulen en aan de asse lag een masientje om eerst de schusse te kappen, het hoogste verdiep diende als magazijn voor gemalen schusse. Mijn vader kocht daar honderde ki- | |
| |
Vader Jan De Jonghe in velleploterskostuum te Brugge omstreeks 1908.
| |
| |
loos schusse met een keer want met honderd kiloos loopt ge niet ver.
| |
Rond de looiputten
We beginnen met leerlooier, mijn peter Verraks: de onthaarde en ontvleesde koeivellen werden eerst van-ensentensen de rik t'halvendoor gesneên en in de boenpitten - vierkante gemetste kuipen - met water en wat schusse gesmeten om 't vel te boenen en het bederf te vermijden. In de grond zaten de twee meter hoge eikenhouten kuipen - ‘looipitten’ -, na enigte dagen werden de geboende vellen uitgehaald en dan begost het ‘strooien en looien’ in de looipitten. Alzo zie: in de pitgrond van de looipit wat schusse strooien, een geboend vel openlegglen, de poten inplooien, en alles wel twee vingers dik met schusse bestrooien, alzo 't ene vel op 't ander schone rondom leggen en alsan met veel schusse bestrooien, goed aanvullen. Maar om geen luchtgaten open te laten trappelden ze wel hier of daar met de kloefen op de schusse onder het werken. Alzo werd de looipit gevuld tot een hand van de boord; op de laatste gestrooide schusse kwam er nog wel drie centimeter afgelooide oude schusse want het vel mocht hoegenaamd geen dag zien. Om niet te rijzen werden blokken arduin bovenop gelegd, pas nu staken ze water juist genoeg om de schusse nat te houden en in werking te brengen, 't looien begost. Gedurende zeven of acht weken bleef de pit onaangeroerd. Na die tijd werden de vellen bovenge-haald, het uitgezogen huidevettersmul op een hoop gesmeten voor de blommist, en de zevenweekse bewerking met dezelfde vellen werd nog tweemaal herhaald. Ondertussen hadden ze wel een kastje afgesneên om te zien in hoeverre het vel bruin en doorlooid was.
Ja, ja't, na de derde bewerking kwam het vel voor goed uit de pitten: het was gelooid maar nog geen keihard zoolleer, daarom werd het met nagels aan rekken gehangen en op de droogzolder gezet. Halfdroog op malkaar onder gewichten gelegd om niet op te krullen, zelfs twee tot driemaal herophangen en nadien weer pressen om het leer absoluut effenplat te krijgen. Nog een laatste keer de vuiligheid goed afgeborsteld en dit zoolleer werd dan in de kommersie als ‘Vlaams zoolleer’ aan de schoenfabrikanten en partikulieren verkocht. Goed verstaan hé, we spreken niet van latere
| |
| |
fabrikasie met ekstrakten en foulongs, neen we blijven bij mijn vaders tijd.
Wel, dan was hier Van Callie de bijzonderste leerlooier, hij bewerkte de twee soorten: zoolleer en bovenleer, maar ik ken beter het looien bij peter Verraks in de Langestraat, de looipitten liggen voorzekers nog onder de speelplaats van de school bij de Papnunnetjes. Dat komt van de dochter Iedonie Verraks die aldaar in 't klooster gegaan is, later hield ze school voor de kleintjes hier rechtover langs de Potterierei en was als maseurtje Gabriël van groot en klein gekend.
| |
Hondeleer en welster
Mijn vader aanveerdde geen koeivellen, hij was gekend als leerlooier van hondevellen van de grote trekhonden, hij kocht gewoonlijk bij de vellemarsjang Bals te Ruiselede, maar bestelde toch ook een partie nu en dan te Sint-Niklaas. 'k En zegge niet dat hij ook geen kleine kommersie deed met de keunepietsers die tussenin al een hondevel of kattevel binnenbrachten, hij betaalde een frank-en-half voor een groot trekhondevel. Onze looipitten waren wel kleiner van formaat maar het was dezelfde werkwijze met gemalen eikenschusse als voor koeivellen. Het gelooid hondeleder diende om de kussens - met koeihaar opgevuld - de gareelbolgen te overtrekken; dat leer werd ook nog als voering voor de harnaseuring gebruikt. We leverden natuurlijk aan de gareelmakers lijk Branders in de Smeestraat, Zonneviele te Torhout of ook een leermarsjang te Kortrijk. Als klanten hadden we nog gewone stielmannen als de Basse Verstrate te Sint-Kruis.
De gelooide kalfsvellen werden bij ons gezwart voor gewone werkschoens en besteld bij vaste schoenmakersklanten. Blote schaapsvellen (ontwulde) looiden we tot welster voor leren schorten door smeds en ijzerbewerkers gedregen. Die schorte verdraagt vierspetters en bij 't wrijven tegen ijzeren alaam scheurt het leer niet. Welster van kleine zwijnsvellen is kloeker en taaier, daarvan werden de brede riemen voor de koppelbanden van de vleikappe gesneden. De kleinste kappe, de stafkappe, was over de vleistaf gespannen die in de hand gehouden wordt, de grootste, de eigenlijke vleikappe, kwam over de kortere dikkere vleistok, de roe, waarmee ze het graan dersen. Met de smalle welster naai- | |
| |
enden, werd elke kap kruisgewijs over staf en roe vastgemaakt en daarna met een koppelband aan elkaar goed vastgesnoerd. Onze knecht Monk Blieck stak naai-enden van een kleine centimeter breed met de ploeg, een speciaal mestje.
| |
Handschoenen en wanten
Ons huis was ook nog gekend voor zijn handschoenen. Maar ba neen geen gewone handschoens - wacht je gaat het seffens verstaan. De kleine honde- en kattevellen werden anders bewerkt, het haar moest behouden blijven. Met een mengsel, alla een paptje van drievierde aluin en een vierde zout met een greepje tarwemeel om te binden bestreken wij die velletjes langs onder. Na een dag rustens werden ze halfdroog goed gerokken om soepel te krijgen, onder het drogen van tijd tot tijd nog 'n keer rekken tot het heel soepel en droog is. Deze vellen draaiden en klutsten we in een ton - lijk een ouderwetse keern - met verwarmd wit zand aan 22 graden om het haar te zuiveren en te ontvetten.
Onze handschoesnijder, Pietje 't Stuikvoetje uit 't Fort aan de Komvest (huizetjes in een binnenkoertje) had zijn spesiale patronen: bij de hondevellen handschoen staken wijsvinger en kèstje in één en dezelfde vingerling voor de warmte. Wel neen met geen touwtje naaien, dat is in geen tijd bij het werken versleten, dat zijn trouwens winterwerkhandschoenen. Ze gebruikten schaapswelster biezetjes ‘snoertjes’ en naaiden langs de behaarde kant met een driekantige zeilnaald, het haar werd dan langs binnen gekeerd voor de warmte en werd niet nat onder het werk. We hadden onze handschoenaaiers in het prizzong aan het Pannereitje, een klute het paar.
We hadden ook schaapsvellen wanten met korte herschoten wulle van drie weken, ze werden ook met de wulle langs binnen gedregen, 't is daarom dat we dit vel met gelen oker kleurden, dat maakte seffens een beetje beslag. Ge kent dat he? de wante heeft maar een vingerling aan de duim, de vingers zitten warm in de wulle. De boer droeg zijn wanten als hij 's winters met de sieze uitreed.
Deze wanten moogt ge niet verwarren met de schaapsvellen welster zomerhandschoen (ontwulde), ze wierden gedregen om de handen tegen bramen, tingels en ander stekkers te beschermen. Van zelfs was er verschil in prijs: de
| |
| |
hondevellen waren de dierste: twaalf kluten het paar en acht kluten voor de wanten. Ho we verkochten heel veel handschoenen thuis, maar toch verzonden we er regelmatig met de boot Brugge-Sluis, pakken van een dozijn, naar Hermans langs de Kaai te Sluis.
| |
Katervel en kattenpels
Wat dat we van kattevellen maakten? ge moet niet lachen dat werd zelfs door heel deftige mensen gedregen, ge zoudt nog verstomd staan, maar ze bestelden gewoonweg een katervel vier tot vijf frank al naarvolgens de kwaliteit, en de dichtbehaarde werden eerst uitgezocht. Ik hoor nog zeggen: ‘dat dicht haar houdt beter de lijfwarmte vaste, ook 't doet zo een deugd aan mijn romaties in de leên, 'k zijn daar teer aan, 'k weten een beetje van 't lendegeschot’. Andere klanten vroegen kortweg ‘een warm katervel voor 't fleuresien op de schoere?’ 't Is alzo dat wij kattevellen aan een drogisterie verkochten. Mensen die het wel stelden hadden zelfs mantels met kattevel gevoerd, 'k heb alzo een mijnheer van aan de Brugstjens gekend die katervel in zijn broek genaaid had voor 't fleuresien van zijn knieën.
Vanwaar de kattevellen kwamen? Potverkromme! peis je dat ze dan in de weelde zwommen lijk nu? ge zijt er wel mee! er wierden veel katten binnengespeeld met of zonder wete (voor de klucht). Wellewel mens, ho! binst den oorlog van veertiene waren de katten raar geworden, 'k weet wat ik zegge. Waar moesten ze 't vlees halen!... lijk 't volk in de straatjes van Sint Gillis en Sint Anne! Een katje al strelend in de zak, een slag in de nekke ... vlaan ... de pot in en ... ‘daar zie w'hebben weer een mulletje voor morgennoene’. 'k Ga je nog meer zeggen: ze smolten 't kattevet voor gesprongen handen en kloven in de winter, niets beter dan kattevet ... het bleef op je handen kleven ... en de kinders hankerden naar de kaantjes, dat was bijspijze op de droge stuitjes. Keunepietsers en vellemarsjangs leverden ons de kattevellen.
Als tussenlopers brachten ze ons ook wel het een of ander wild: van het ottervel moesten we eerst het ‘windhaar’ aftrekken: een vlies dat het dons dekte, pas dan hadt ge de loeter dat we zeggen. De vissers hier uit het volk kenden goed otters vangen, ze volgden zijn gang, Sprietje uit 't Vrijbus (Peterseliestraat) was er op gekend, boven- | |
| |
dien kreeg hij een premie in het slachthuis als hij de achterpoot met zwemvliezen kost togen. We kregen ook al een keer een fiesjow met zwarte haartoppen, maar bij het blazen ziet ge geluwe dons, hoe dieper in de winter, hoe geluwer dons. Van fiesjows maakten ze kattenfoureuren, persies lijk dikke worsten die in de kapmantel tot tendend hun teen hing.
| |
Afscheid van vader
Wel te verstaan iefvrouw, dat is al van voor veertiene dat ik verteile, van in mijn vaders tijd. Och 'k herinner me nog een triestige historie. Ik was misschien twaalf jaar oud, 't was winter en fel geijzeld, onze doeninge lag spiegelglad. Volop in 't werk liep vader naar de hangaar en daar zie, zijn benen slaan van onder 't lijf en hij stuikt achterwaarts op zijn hoofd. De knechten brachten hem binnen voor dood, weken lang bleef hij zonder kennis liggen, elk wachtte op zijn einde. Tendend raad zei moeder op een avond: ‘Kom jongetje 'k heb beloofd van blootvoets naar Onze Lieve Vrouwe van de Potterie te gaan’. Met ons getweeën trokken we het op langs de reie, al lezend, over de slijkerige kalsie naar de Potterie. 'k Was verstrooid, want hij iedere stap stak moeders blote grote tee van onder haar slepende rok, maar zij zag het niet ... gejaagd, half luid lezend, pletste ze maar vooruit door de slijkplassen. We knielden buiten op dat bankstje voor 't kapelletje en moeder zei: ‘Alla jongetje vraag gij het schone: Onze Lieve Vrouwtje, genees toch vader, dat hij zijn kinders kan opkweken!’ Een dag of twee later zegt de dokteur De Schrevel verwonderd ‘Maar wat is er hier gaande ... vader De Jonghe gaat herpakken geloof ik!...’ En waarachtig vader verroerde, opende zijn ogen en wees naar de eiken kasse. Moeder verzuchtte: Onze Vrouwtje heeft ons verhoord! Elke dag bracht beterschap bij, vader heeft nog veel jaren geleefd en is in 't jaar drie-en-twintig gestorven.
Na den eersten oorlog (1914-18) hebben mijn broer en ik stilaan heel den boel gemodernizeerd en aangepast aan de nieuwe mekaniek, bij zoverre dat we wel met meer dan veertig knechten werkten. Nu ben ik oud en half blind, de boomgaard die ik geplant heb staat verwilderd, wat wil-je ... dat is 't leven, we moeten er ons bij neerleggen.
M. Cafmeyer
|
|