Jozef Geldhof. Een portret.
(† 9 nov. 1989)
Een geweldenaar. Altijd. Nooit op verzoening uit. Recht voor de raap. Veel te snel een oordeel vellend. Wat hij wel bereid was te herzien. Geprivilegieerd. Uit gewoonte. En daaraan was hij verslaafd geworden. Een harde werker, intense arbeid in korte tijd. En dan intens praten. En gelijk halen.
Zijn vrienden waren meest goedlachs, in elk geval de vrienden van lange duur. Konden hem moeilijk iets bijbrengen. Luisteren was hun hoofdtaak, klankbord zijn, en weerkaatsing.
Hij had de gave van het woord. En van de pen. Hij kon geheel alleen boekdelen schrijvenGa naar voetnoot(1). Die nooit geheel roekeloos waren, nooit zonder inhoud. Ze konden wel bedenkelijk zijn, ongezouten, of onnodig op dit ogenblik, op deze plaats. Hij ramde op de ander in, niet eens uit kwade wil. En kon dan geheel verwonderd opkijken dat hij tedere snaren had gebroken. Want ook zijn snaren waren heel broos, heel teder als ijs dat bij vriesnacht komt en gaat. Zonder wederkeer.
A. Dewitte