Biekorf. Jaargang 98
(1998)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Nederlands te Brugge op het eind van de 18e eeuw.Handschrift 212 van het Brugse Stadsarchief, dat op naam staat van Patrice Beaucourt, 1785, bevat Deel 3 in tien hoofdstukken van diens La Troie Belgique, opgedragen à son Altesse Roiale Maximilien Archiduc d'Autriche, Duc de Bourgogne etc. Bedoeling van het geheel was, zegt auteur, aan zijn chers lecteurs aan te tonen dat les triomphes et victoires des Brugeois et des Francots (die van het Vrije), resultaat waren d'une nation libre et francone waarvan de inwoners regardoient les ennemis... de travers avec un ris sévère, faisant juger qu 'ils les méprisèrent en qui les menacoient ensemble, s 'Ils croient qu 'il falloit attaquer, ils marchoient vers eux à grand pas, mais gravement, taille droite et ferme, le sourcil élevé et les jeux eteincellants. Qui sembloient vouloir sortir de leur place et commencer le combat avant qu 'il soit venu a ux mains. Car sans sciller les paupières, et sans prendre garde a aucune autre chose, ils les tenaient toujours arretez sur eux... (fol. 97). Heel duidelijk een aanloop naar de romantiek van H. Conscience hoewel de envoie aan de lezer op de fol. 99 zegt: Après avoir cent fois corrigé mon ouvrage, Et ne pouvant encorem 'assurer qu 'il est bon... Je n'ai pu resister à les divins transports, Puissant Dieu, voi(re) si mes efforts du public éclairé méritent le suffrage?
Wie was dit public éclairé te Brugge?
In elk geval sinds Ign. vandeSompele, 1698-99, een Nederlandstalig publiek dat met 50 donors als mecenae was aangetreden om de Poortersloge te vernieuwen en de culturele activiteiten daarbinnen van de H. Geestkamer nieuwe luister bij te zetten, luister nog geaccentueerd door de dames van de society M.C. Imbert, Johanna Robinson, en Ignatiana de Witte bvb. die in 1700 zichzelf als leden ingeschreven, de laatste onder het motto Ick min de reed '... haer wit alleen wil ick betrachtenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 72]
| |
Kan men de rederijkerskamersGa naar voetnoot(2) een georganiseerde vorm van leescultuur noemen, dan kwamen daar bovenop een reeks literaire genootschappen, sociëteiten genoemd of leeskabinetten, 1786 resp. 1788, én een Société du Théâtre 1756 driemaal in de week bespeeld door de Gentse Schouwburg, daar op de Kouter, hier in de theaterzaal sinds 1742 aangevraagd naast de Korenbloem waar vanaf 1796 twee keer dertien loges de aangewezen locaties waren voor het vertier van hoofd en zinnen. Het Nederlandstalige operagezelschap van J. Neyts dat sinds 1756 de gehele Nederlanden bereisde - in een onzegbaar Nederlands zegt het Noorden - werd oorzaak, 11 mei 1772, van de grote brand van de Amsterdamse schouwburg.
De leeskabinetten waren voorafgegaan door overzichten middels boekencatalogi vanaf de drukkers de Sloover, Jos de Busscher en J. Bogaert midden van de eeuw al, terwijl de bisschop en de gewijde predikers in de volkstaal elke zondag en in de 40-dagentijd veeldelige bezinningen produceerden die duidelijk een breed lezerspubliek konden boeien. We citeren de namen van de rhetor uit de 17e eeuw nog Michael de Marisael, de kanunniken J.B. Verslijpe, Pr. Florisoone, de pastores P. Massemin, Adr. de Cock, P. Vlieghe, P.F. Valcke, I. de Vloo, e.a.
Het is duidelijk uitgesloten dat een ongeletterd publiek geïnteresseerd zou zijn voor derg. reeksen of dat dit publiek dan vooral monialen betrof; het is immers duidelijk dat één exemplaar per convent voldoende was.
Wat veelal verteld wordt over de 18e eeuw als neergang is blijkbaar een bedenksel, over leesverbod evengoed, gezien het groot aantal ‘bekende’ aanvragen tot ‘overtreden’ van de kerkelijke wet t.a.v. de verboden boeken. Tussen 1775 en 1795 vroegen minstens 141 Bruggelingen, daaronder 81 geestelijken, een derg. toelating, en verkochten de librariërs ten overvloede de bestsellers uit het buitenland. | |
[pagina 73]
| |
Hoofdwerken in het Nederlands uit het einde van deze eeuw - J.B. Maes had als degelijk Cartesiaan diens theorieën reeds in 1695 naar het Nederlands overgezet - werden te Brugge Historie van de voorspoedige Staets-Omwenteling der gewezene Oostenryksche Nederlanden, in 2 delen verschenen bij Jos de Busscher en, uit hetzelfde jaar 1790, Wonderbaer en rugtbaer leven van den ex-pater Auxilius van Moorslede alias Pieter-Francis Vervisch, 2 delen, verschenen bij F. van Hese. Voor dit laatste waren 120 voorintekenaars gegarandeerd. Het eerste werk, van de hand van opnieuw de medicus J.B. Versluys, bevatte een verdediging van de Opstand tegen Jozef 2 en een bevestiging van de rechten van de traditionele kerk:
Gelyk de Waters van eene onstuymige Zee, opgezwollen en aengedreven zynde door het geweld van een schrikkelyk tempeest, en de dyken doorbrekende, die tot nu toe hunne woede beteugeld hadden, geheel het Land overstroomen, en hunne woede uytwerken tegen alles het gene zy in hunne driftigheyd ontmoeten; zoo van gelyken is de oploopentheyd van dezen, die eens door eene blinde vooringenomentheyd, of door een uytwerksel van ongodsdienstigheyd de paelen van syne magt heeft te buyten gegaen, om zig te verdwaelen in eenen afgrond van verwaende vereyyschingen en aerdsche grootheden... Geloft zy den Godt der Nederlanders, die volgens syne eeuwige Beloften andermael de booze poogingen verydeld heeft van desen schynheyligen Aenhang, den welken sedert eene Eeuwe veel ontzagchelyker is voor het oud Geloof der Christenen als alle de andere Secten (J.B. Versluys, Historie, Dl. 1, 5-6,42).
Ook de égalité als uitgangspunt, het nr. 5 van de Herderlyken Brief van Jozef II, 4 dec. 1783, viel heel verkeerd: 't zy men de eene of andere bediening waerneemt, mits onderhoudende de gewoonlyke plegtighede; 't zy dat men geleerst, geschoeyd, gepoedert of niet gepoedert is; dat men met eenen surtout of anderzins gekleed is, mits dat de zaeken wel gedaen worden, dit moet alles onverschillig wezen voor eenen Man van oordeel en verstand, die niet anders moet beoogen als de nauwkeurigheyd in syne zaeken (J.B. Versluys, Dl. II, 156). | |
[pagina 74]
| |
Een derde onvoldoend ruchtbaar geworden titel was de uit 1787 stammende verhandeling van Ph. Veranneman Réflexions d'un Philantrope impartial, opgedragen aan Jozef II, in 1790 verschenen als Traité de la Souveraineté (uitg. Com. de Moor). Hij liet hetzelfde jaar een Nederlandstalig Paralipomenon ofte naerlaetentheyd... tot het wel-wezen van de nederlanssche belangen als inleiding verschijnen op zijn behoudsgezinde stelling tegen de égalité. Waarmee hij een duidelijke idee van de adel uit het Vrije accentueerde. Hij was toen 28 en schepen van Brugge, en zinnens een andere versie van Le Contrat social te schrijven.
Al met al zou in dit kort overzicht nog de Utrechtse oudkatholiek B. Detert worden vergeten die vanwege zijn beheersing van het Nederlands èn zijn instemming met vele ontwerpen en systhemata van Jozef II een lange tijd te Brugge het mooi weer maakte en de directe medewerker werd van drukker J. Bogaert, voor wie hij het om de twee weken verschijnende periodiek De Rapsodisten in 1784 en 1785 samenstelde. Hij blijkt ook mét P. Beaucourt de Noortvelde aan historie-arbeid te hebben gedaan, terwijl hij daarnaast steeds beschikbaar bleef als factor van de H. Geest-rederijkerkamer tot aan zijn verbanning in 1787.
Zoveel ‘inleiding’ alleen om te vertellen hoe belangrijk te Brugge, naar het eind van de eeuw, het Nederlands was gebleven. Dat bovendien boekhandelaren en boekdrukkers er in geringe mate zouden aanwezig zijn geweest, wordt door de werkelijkheid tegengesproken. Brugge telde naar het eind van de eeuw 11 drukkers, Rij sei had er toen 12, en evenveel boekverkopers, waarvan twee niet alleen catalogi van oud en nieuw boekenbezit lieten drukken, doch ook uiteindelijk kranten uitgaven. J. Bogaert zoals hoger gezegd de Rapsodisten, in 1793 het Vaderlands Nieuwsblad. Op vrij doordachte wijze zou Jos De Busscher vanaf 1798 een statig nieuwsblad De Brugse Gazette uitgeven, formaat 30x24, dat een politieke wegwijzer bedoelde te worden en niet een lokaal blad. Daarvan verschenen in het totaal 34 nummers, in nr. 19 o.m. volgende tekst: vergeeft veel aen de Journaelschrijvers... die in haest schrijven, in het midden van een menigte tegenstrijdende maeren schrijven... die de | |
[pagina 75]
| |
Republijke lief hebben en de leugens verfoeijen. Zij verdienen de gedoogzaemheijd van alle de eerlijke Lieden.
Hij zorgde ook voor twee Delen aanvullingen op de Kerkelijke Historie van Fleury, 1790, de roem van de traditionalisten, waarvan de verspreiding nog zou doorgaan bij Felix de Pachtere, een ander vrij talentrijke drukker en auteur na het herstel van het bisdom Brugge.
Het is compleet onbegrijpelijk dat op de Vijfde Bert van Selm-lezing van Marita Mathijsen te LeidenGa naar voetnoot(3), september 1996, een zo onverdeeld negatief beeld bleef gepresenteerd van zowel de taligheid in het Zuiden als van de alfabetisatie beneden de grote rivieren. Na het hiervoorgaand beeld van enorme activiteit op het gebied van de Neerlandistiek in zowel proza als poëzie (we citeerden dan nog L. van Botterdael, P.J. Belleghem en Pieter Behaegel niet als grammatici), waarvoor tot eind 18e eeuw Daniel Heins en Vondel model bleven. Deze laatste wordt zelfs door Jan Droomers nog in portretschildering aan de confreren van de H. Geestkamer cadeau gedaan, terwijl Jos de Busscher zijn Altaergeheymenissen in 8o heruitgaf in 1771. Niet de toen actuele Hollanders. Getuige de vertaling door J.B. Versluys van 'De gevallen van Telemachus ‘van Fénelon’, J. Bogaert, 1792, 324+298 p., in 8o
In de Vertaeling... zal ik my geenzints aen het getal der woorden binden, maer getrouwelyk den zin van den franschen Helden-Dichter volgende, zal ik, zoo veel de konst toelaet, gebruyk maeken van de vrugtbaerheyd en van de zinrykheyd onzer Vlaemsche Tael om de verhevene denkbeelden, levende afschilderingen, geweldige hertstochten en immers alle dichtkundige schoonheden op te helderen. Indien ik myne Overzetting van deze tweevoudige weerde beroofde en aen de zelve den tytel van vertaeling liet, zoude dit hetzelve wezen als of ik den naem van hof gaf aen een stuk lands, waer op men nog bloemperken, nog gras-pleynen, nog plantsoenen, nog wandelingen zoude zien. | |
[pagina 76]
| |
Precies de letterlijke vertaling der ‘Hollanders’Ga naar voetnoot(4) werd als niet terzake doende aanzien, terwijl de vertaling te Brugge, waar de bourgeoisie geacht werd voldoende Franstalig te zijn, duidelijk een poëtische opzet had: den eerste zoo weynige overeenkomst met den Franschen Telemachus, de tweede niet veel min gebrekelyk... eene letterlyke naervolging... tegen de edele voor-regten en grond-regels der Dichtkunde, wat proza ook blijkt te zijn.
De oprichting der zondagsscholen door de jezuïeten vanaf 1639 bovendien maakte het zowat onmogelijk te Brugge, alleen een middelgrote stad in de 18e eeuw, te spreken van analfabeten. Ze noemden wel barbaeren en hielden jaarlijks toneelopvoeringen voor de Brugse stadsmagistraat, die het aan hen bestede geld goed besteed wilde zien. A. Dewitte |
|