De teerheyd van Alberon van Champaignen, 1154.
In de voorbereidende tekst over de Zeven Stadspoorten van Brugge liet P. Beaucourt volgende parafrase op Adriaan de Buts' Cronica abbatum monasterii de Dunis vertalen (Ed. F. vande Putte en D. vande Casteele, 1864, p. 6).
Albero-religieux van Clairvaux, weezende den neve van Theodoricus Van Elzatien - deezen weerdigen prelaet, nauwelijks ingesteld zijnde, heeft gewaer geworden de hartigheyd vande logt en de dompen die daer uyt de zee gesmeeten wierden, dewelke aen zijne teerheyd en aen de logt van Champaignen, daer hij gebooren was, geheel tegenstrijdig waeren; en bemerkende dat hij altijd ziek was en geenzints met eene zoo harde logt en konde overeenkomen, heeft de krotse overgeleverd aen Idesbaldus, en is wederom naer Clairvaux gekeert; al 'twelke nu zeer klaerlijke betuygd Budsius in zijne Cronijke van Duynen.
Deze tekst in Stadsbibl. Brugge, Hs. 582, fol. 154, neemt dus de vrij dubieuze stelling over dat Alberon familie zou zijn van de Elzassers, doch