Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Gemeenschap. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
proza
poëzie

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Gemeenschap. Jaargang 4

(1928)– [tijdschrift] Gemeenschap, De

Vorige Volgende
[p. 242]

A. den Doolaard:
De dood van den viking

 
De voeten vooruit gestrekt
 
Het hoofd onverschillig op 't hout
 
Dood de mond die geen mond meer wekt
 
Dood de handen die niemand vouwt.
 
 
 
Speelsch de machtige boeg
 
Die de branding spleet naar zijn wil.
 
Die eens de golven sloeg
 
Zijn handen zijn zonder wil.
 
 
 
Droef de monden waar zijn mond sliep
 
Handen wringen hun wee.
 
Die hun listen wakker riep
 
Rust in de schoot der zee.
 
 
 
Geen die van der vuisten kramp
 
De knellingen kon ontdoen.
 
Hij verliet der levenden land
 
Onvergeven en onverzoend.
 
 
 
Eenmaal was dit hoofd gedwee
 
Op knieën kussend bemind.
 
Hij zag het schommlen der zee
 
Door het haar dat zijn hand omwindt.
 
 
 
Maar hij zag de oogen niet
 
Die eenzaam over hem heen
 
Het weenen tegengaan
 
Om de eenzaamheid der zee.
[p. 243]
 
Zij ging met een lach en een lied
 
Zij die trotsch zijn weenen niet.
 
Hij stond recht voor het leege verschiet
 
Zij die sterk zijn tuimelen niet.
 
⊊asp;
 
Hij dreef heen in donkere kracht
 
Blindlings richtend op iedere ster.
 
Roode kussen geroofd bij nacht
 
Houden denken en weenen ver.
 
 
 
Geen lijf dat hij lachend beziet
 
Heeft het hart, dat hij roekloos verloor.
 
Elke mond wordt een donker verdriet
 
Voor wie liefde had en verloor.
 
 
 
Hij ontzwierf als een fakklend gevaa
 
Een vlam die in kusten viel.
 
Wie hem scherp bij den wind niet ontvaart
 
Keert met gebroken kiel.
 
 
 
Zijn naam wordt nu wit met het schuim
 
Zijn roem een klank in den wind.
 
Wie na hem op schilden slaat
 
Heeft zijn kervende hand niet gekend.
 
 
 
Die der zeeën gevangene was
 
Op den horizon ziet hij neer.
 
Die in donkere hartstochten lag
 
Keert wit tot de sterren weer.
 
 
 
Wie op aarde treedt zal vergaan
 
Een elk is in 't einde alleen.
 
Maar geen leeft, die niet tartende staat
 
En lachend zijn noodlot neemt:
 
Brandend leven en brandend vergaan
 
Op een zee die geen dooden beweent.

Vorige Volgende