| |
| |
| |
Nicolaas Beets
(Batavia, 10 april 1878-Amsterdam, 21 april 1963)
Nicolaas Beets werd geboren te Batavia, waar zijn vader zich reeds voor zijn huwelijk als Indisch ambtenaar had gevestigd; hij was er later president van de weeskamer. Het spreekt wel van zelf, dat Mr. Dirk Beets, als oudste overlevende zoon uit het eerste huwelijk (met Alida van Foreest) van den dichter Beets, diens eerste kleinzoon naar den met eerbied omringden vader vernoemd heeft. Nicolaas junior droeg zijn naam niet ten onrechte. Zo men wil, omdat zijn trekken, vooral op latere leeftijd, ondanks het ontbreken van de omlijstende baard, meer en meer gelijkenis met die van den dichter zouden vertonen, maar, meer eigenlijk, omdat het dichterschap en althans literaire gaven hem niet vreemd waren. Aan zijn, op veel berekende pen heeft hij in de wereld van de Nederlandse kunsthistorici in de eerste plaats zijn naam te danken gehad.
Clara Johanna van de Poll, zijn moeder, voegde aan het ene adellijke kwartier twee andere toe1. Ook aan wie het niet wist, bleek dat eenvoudig onmiskenbaar uit het optreden van deze afstammelinge uit een bekend regentengeslacht. Tegenover haar zachtzinnige man moet zij ongetwijfeld ook de meest vitale partij hebben uitgemaakt. Nog op latere leeftijd kon zij à bout portant de rollen voordragen die zij als jonggehuwde op het amateur-toneel in Batavia vervuld had, waarbij haar vurige oogen niet weinig tot de expressie bijdroegen.
Zijn jonge jaren bracht Nic, die enig kind zou blijven, omgeven door de toegewijde Javaanse bedienden in huis en op het erf door. Na zijn achtste jaar zou hij voor lange tijd zijn onders moeten missen, omdat deze het raadzaam achtten hem voor zijn opleiding naar Nederland te zenden.
De herinneringen uit Indië mochten, gaandeweg verflauwen, die aan de jongelingsjaren, aanvankelijk bij zijn tante van Vollenhoven, geboren van de Poll, op Sparrendaal bij Driebergen doorgebracht, in gezelschap van haar vier jaar jongere, eveneens enige zoon, de later door zijn diplomatieke carrière bekende Dr. M.W.R. van Vollenhoven, lieten zeker meer sporen achter. In den beginne moge het sportieve karakter zijn beslag hebben gekregen, dat later zou blijken uit overwinningen op
| |
| |

NICOLAAS BEETS
| |
| |
het hockey- en tennis-veld, want van schaken was toen nog geen sprake. Tegen voetbal waarschuwde de Driebergse onderwijzer. Dat was volgens hem ‘een spel voor negers en kaffers’. Maar toen hij - zoo herinnert zich M. van Vollenhoven - zou leeren zwemmen in de (toen nog diepe) vijver in de Rijsenburgse bossen, werd het veilig geacht, dat de knecht mee te water ging. Deze bleek de kunst van zwemmen echter niet te verstaan en zou verdronken zijn, als de hem toevertrouwde leerling hem niet bijtijds van de ondergang was komen redden. Thuis zweeg de held hierover, zijn tante vernam het uit de courant.
Om op den duur het stedelijk Gymnasium te Utrecht te kunnen bezoeken, werd hij opgenomen in het, op kennissen een sombere indruk makende, huis in de Boothstraat, waar de thuisgebleven Ada en Aleid Beets haar dochterlijke zorgen voor den grijzen vader zouden vermeerderen met moederlijke aandacht voor den jongen neef, wiens eigen herinneringen niets van somberheid inhielden. Het verhaal, dat, toen grootvader Beets hem op Sparrendaal de weg vroeg naar ‘de beste kamer’, Nic hem naar de bibliotheek bracht, hield zin in. In Driebergen had Dr. Schaepman zijn intelligentie al opgemerkt. In Utrecht was het de leraar, die zijn opstellen (naar twee medeleerlingen zich nog te binnen brachten) als ‘voorbeelden van jeugdige schrijverskunst’ in de hogere klas voorlas ‘op eenigszins bewogen toon, om dat werk goed tot zijn recht te doen komen’. Eén zinnetje bleef wijlen Mr. N. Muller, één hunner, bij: ‘zooals de wolken de bergen omhangen’. Eigener klanken zou men ook later nog in wetenschappelijke geschriften kunnen vinden. Te verwonderlijker lijkt daardoor wel de verstokenheid van ieder muzikaal gevoel, dat Beets kenmerkte; een afwezigheid, die de ontplooiing van het visueel vermogen overigens sterk in de hand gewerkt kan hebben.
‘Carmen nunc est inchoandum
nostro praeceptore dignum:
Mentor nobis est praeceptor...’
zo moet hij zijn Gymnasiastenclub ‘Mentor’ hebben toegezongen. Het bleef bij één Latijns gedicht, maar de ‘Vox Studiosorum’ profiteerde van zijn medewerking in het Nederlands, toen hij het Gymnasium voor de Universiteit verwisseld had. Hij was er redacteur van, evenals van de almanak. In de club ‘E.L.F.’, waarin hij als de ‘Vink’ bekend stond, sloot hij vriendschappen voor het leven. Min of meer eenzelvig, zo stel ik me voor, en op eigen gezag de levensproblemen tegemoet
| |
| |
koersende, waarin hij verlangde zich te oriënteren, kon hij vooral een klein gezelschap verbazen door overtuigingen, die op uiteenlopend terrein allengs in hem rijpten. Stimulerend voor kunsthistorisch onderzoek moet zijn bemoeienis met de aankleding in costuums en harnassen anno 1429 van de intocht van Karel VII in Reims, de maskerade na het lustrumspel van 1901, geweest zijn. Hij trad erin op als de heraut van den abt van Saint-Remi, maar de Vox bracht bovendien een gedicht, dat aanving: ‘Meisje, er was eens een koning, zijn land was in grooten nood; en tot helpen was hij niet bij machte: de macht van de vijand was groot’, en dat, blijkbaar niet uitsluitend 15de eeuws gericht, bepaald bewonderd werd. Toen in 1914 koning Christiaan X van Denemarken Amsterdam met een bezoek vereerde en in gezelschap van koningin Wilhelmina de Stadsschouwburg bezocht, was nog eens een beroep gedaan op Mr. N. Beets voor het ontwerpen en opstellen van drie historische tableauxvivants, die de betrekkingen tusschen Denemarken en ons land illustreerden en die, afgewisseld door het door Willem Mengelberg gedirigeerde ‘Ein Heldenleben’ van Richard Strausz, grote indruk maakten op de aanwezigen, waaronder ik mij op jeugdige leeftijd mocht bevinden1
In Utrecht verliep de studie in de rechten zonder bezwaar, maar deze zou slechts zijdelings sporen achterlaten. Na de promotie in 1904 werd zonder strijd de levenskeuze op de kunstgeschiedenis bepaald: van een academische opleiding kon destijds immers nog nauwelijks gesproken worden en de ouders legden geen belemmering in de weg. Maar hoe deze autodidact zó vast tot zijn besluit kwam, onttrekt zich thans vrijwel geheel aan ons oog.
In hetzelfde jaar deed Beets als volontair zijn intrede in 's Rijksprentenkabinet, onder het directoraat van E.W. Moes; in 1907 volgde zijn aanstelling tot assistent. Aan alle kanten vond hij er materiaal, dat vroeg om bewerking, en hij zette zich tot het schrijven van een boek over Lucas van Leyden, dat, in het Frans uitgekomen, een aanschouwelijk geredigeerde eersteling was, vlotter leesbaar dan het latere werk van Friedländer, dat de espièglerie van den schilder-graveur eigenlijk minder goed belicht. De Leidse schilders maakten in 1913 deel uit van de tentoonstelling van vroeg-Nederlandse kunst in Utrecht, waar de grondslag van de kennis van dit tijdperk gelegd werd en waarin hij samenwerkte met Vogelsang en Pit. Versterkt in zijn voorkeur zou hij de vroege
| |
| |
Leidse school daarna niet meer uit het oog verliezen, maar naast Lucas van Leyden, Cornelis Engebrechtsz en diens intrigerende zonen werden Jan Swart, Jacob Cornelisz van Oostzanen, Cornelis Anthonisz en tenslotte Rijck Aertsz gaandeweg grondig geanalyseerd. Van tekeningen uitgaand wist hij verbanden te leggen met het genus der kleine gebrandschilderde ruiten. Weldra kwam daardoor ook de Antwerpenaar Dirck Vellert in zijn gezichtskring, een schilder, ornemanist en ontwerper plus uitvoerder van glazen, die o.a. een deel van de beglazing van de kapel van King's College in Cambridge voor zijn rekening had genomen. In vijf opeenvolgende artikelen wijdde Beets zich aan diens volledige oeuvre.
In 1903 trad Beets in het huwelijk met Gerardina Maria van Regteren Altena, dochter uit een groot, toen al niet meer te Amsterdam maar te Apeldoorn wonend gezin, waarvan drie kinderen later als kunstenaar bekendheid verwierven. Het jonge echtpaar kreeg twee kinderen. Leed bleef hun niet bespaard: het oudste kind, een zoon, overleed op vier-endertig jarige leeftijd. De dochter zou zich aan het beroep van maatschappelijk werkster wijden.
Toen Beets in 1913 benoemd werd tot onder-directeur van 's Rijks Prentenkabinet, had hij zich reeds een naam als kunstkenner verworven, die hem ook in relatie bracht met talrijke buitenlandse vakgenoten. Bij een bezoek aan Petersburg, kort voor de revolutie, deed hij zijn eerste ontdekking op het gebied van Dürers tekenkunst, welke later tot meerdere zou uitgroeien.
Toen de oorlog van 1914 een golf van Belgische vluchtelingen naar Nederland dreef, zette hij zich in voor enige kunstenaars onder dezen. Daaruit ontstond een hechte vriendschap met Rik Wouters en diens vrouw voor wie bereikt werd, dat ze zich in Amsterdam mochten vestigen. Ook uit ons huis werd voor de inrichting allerlei huisraad overgebracht naar de Kostverlorenkade. Rik bleek helaas ongeneeslijk ziek te zijn en overleed weldra ondanks de door Prof. Rotgans uitgevoerde operatie. Uit die tijd stammen nog twee portretten in brons en in terracotta van de jonge Dia Beets. Haar vader gaf zich ten volle rekenschap van het grote ingeboren talent van den veelzijdigen kunstenaar, wiens tekeningen hij vergeleek met Rembrandts figuurstudies. De sedertdien in België gevolgde algemene postume erkenning van het kunstenaarschap van Rik Wouters heeft hem volkomen in het gelijk gesteld.
Was het een zucht naar meer avontuur, naar meer bewegelijkheid, die
| |
| |
Beets in 1920 deed besluiten zijn ambtelijke loopbaan vaarwel te zeggen? Zeker is, dat hij ze gevonden heeft in de, aanvankelijk onder eigen naam en, door een latere associatie met den heer S.J. Fontein, sinds 1946 als ‘Beets en Fontein’ tot zijn overlijden toe gedreven kunsthandel, die hem de dagelijkse omgang, in eigen huis, met een voorraad kunstwerken van hoge kwaliteit sedertdien waarborgde. Zijn reizen brachten hem nu geregeld naar Parijs en Londen, maar hij kocht ook aan in Madrid, Florence of Praag. Door het vertrouwen van musea en particulieren, waaronder Sir Henry Deterding, Dr. Anton Philips, D.A.J. Kessler, D.G. van Beuningen, H.E. ten Cate en Franz Koenigs te winnen, wist hij tal van meesterwerken, zoals ze vóór de oorlog nog te vinden waren, voor ons land te veroveren of voor uitvoer te behoeden. Ware maar één Nederlands museum destijds actief geweest, dan zou het kapitale altaar met het broodwonder van Cornelis Engebrechtsz, dat hij ontdekte, niet door de oorlogshandelingen in het museum te Berlijn ten onder zijn gegaan. Maar ook Brueghels Toren van Babel (Rotterdam), Terborchs Briefschrijfster (Mauritshuis), Jan Steens Oestereetstertje (ibidem), Guardi's Canal Grande (Amsterdam) en een aanzienlijk deel van de tekeningen die met de collectie Koenigs in het museum Boymansvan Beuningen terecht kwamen, zijn, om maar enkele voorbeelden te noemen, door zijn handen gegaan of door hem ontdekt. Jongeren, die hem van tijd tot tijd assisteerden, onder wie de heren J.A. Josephus Jitta, J. Leeuwenberg, thans Conservator bij het Rijksmuseum, en, langer geleden, ondergetekende, liet hij, royaal als hij was zonder dat uiterlijk te doen vermoeden, ruimschoots van zijn inzichten en kennis profiteren.
Terwijl hij van 1915 tot 1921 secretaris was van het College van Curatoren van de Universiteit en van 1915 tot 1927 secretaris van het Bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap (dit benoemde hem daarna tot erelid van het Bestuur), trad hij nu op in het Bestuur van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst (1928-1935), een tijd lang bovendien als haar onder-voorzitter.
Beets heeft in 1919 als eerste in Nederland een röntgenologisch onderzoek met een oud schilderij gewaagd, waartoe hij Dr. L.G. Heilbron bereid vond. Onder een overschildering met een wat te groot uitgevallen vrouwelijke donatrice op een Leids paneel kwam een beter geproportionneerde mannelijke stichter tevoorschijn, een onmiddellijk positief succes. Destijds lag daar niet alleen initiatief, maar ook risico in;
| |
| |
de methode is in korte tijd gangbaar en thans onmisbaar geworden. Zijn bedrijf heeft evenmin een beletsel gevormd om zijn publicistisch werk voort te zetten. Voor de Paletserie schreef hij ditmaal een Hollands deeltje over Lucas van Leiden en aan de door zijn neef, Dr. H.E. van Gelder, geredigeerde ‘Kunstgeschiedenis der Nederlanden’, droeg hij het hoofdstuk over de vroege Nederlandse schilderkunst bij. Verder profiteerde vooral Oud-Holland van zijn onvermoeid speurwerk.
In latere controversen mogen niet alle attributies van Beets stand hebben gehouden - de neiging om nieuw opgestelde opera bovenmatig uit te breiden heeft wel eens geschaad - het neemt niet weg, dat hij geruime tijd de beste specialist voor de vroege Noord-Nederlanders is geweest, alleen geëvenaard door den wat meer autoritair aangelegden Max J. Friedländer, tegenover wien hij in zijn gereserveerdheid als eerder speculatief afstak. Lucas van Leyden kende hij als geen ander en Lucas Cornelisz, Vellert, Swart en Cornelis Anthonisz zijn door hem voor het eerst uit de verf gekomen. Die verf werd gevonden op een rijk woordpalet. Met zijn betoogtrant, die later wel eens gekunsteld aandeed maar in opstellen als ‘Herscheppingen’ uitstekend doel treft, heeft het zijn naam als Nederlands schrijver zonder twijfel eer aangedaan.
I.Q. VAN REGTEREN ALTENA
| |
Lijst van geschriften
1901 | Intocht van Charles VII te Reims, 16 Juli 1429. De Kroning. Historische toelichting van de maskerade te houden door het Utrechtsche Studentencorps op 25 Juni 1901. Utrecht. |
1904 | Stellingen. Utrecht. |
1905 | De Naarder Gewelfschilderingen (Ontleeningen I). Bull. Oudh. Bond jg. 6; 2 afb. |
1906 | Tentoonstelling van Reproducties uit de Gebedenboeken van Turijn en Chantilly en uit het Breviarium Grimani, Rijksprentenkabinet. Catalogus hiervan en bespreking in Op de Hoogte, jg. 1906. 8 afb. |
1906-'08 | Kunstveilingen. In Onze Kunst IX, X, XI, XIII. |
1906-'08 | Dirck Jacobsz Vellert, schilder van Antwerpen. In Onze Kunst I, 5jg.; deel X, 1906, bl. 137-153; 12 afb.; II, Houtsneden, 6 jg. deel XI, 1907, 109-122, 14 afb.; III, Vroege Teekeningen, 7 jg. deel XIII, 1908, 165-188, 12 afb.; IV, Teekeningen na 1520, 11 jg. deel XXII, 1912, 133-152, 14 afb.; V, Gebrande ramen, 20-21 jg. deel XL, 1922-23, 85-114, 19 afb. |
1907 | Le peintre-verrier anversois Dirick Vellert et une verrière de l'église Saint-Gervais de Paris. La Revue de l'art Ancien et Moderne XXI; 2 afb. |
1907-'08 | The Windows in King's College Chapel, Cambridge (D. Vellert). The Burlington Magazine XII; 4 afb. |
| |
| |
1907 | Lucas van Leyden, Ornamentist. Bull. Ned. Oudh. Bond VIII; 5 afb. |
1907 | Staatsbegrooting 1908; Bull. Ned. Oudh. Bond VIII. |
1907 | De Sint-Victorskerk te Xanten en de kerk en crypta van Rolduc. Bull. Ned. Oudh. Bond VIII. |
1907 | Musea. (naar aanleiding van A. Pit's Museums-Erfahrungen). Bull. Ned. Oudh. Bond VIII. |
1907 | De rangschikking der teekeningenverzameling in het Amsterdamsche Prentenkabinet. Bull. Ned. Oudh. Bond VIII. |
1908 | De aan Jan van Scorel toegeschreven Warmenhuizer gewelfschilderingen. Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 1. 2 afb. |
1909 | Pieter Cornelisz Kunst., glasschrijver en ...-schilder? Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 2. 3 afb. |
1909 | Een ruitje van Dirick Vellert? Bull. Ned. Oudh. Bond. II serie, jg. 2.; afb. |
1909 | Ornamentprentjes van Abraham de Bruyn en een Schoorsteen in Charlton House, Kent (Ontleeningen II). Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 2; 2 afb. |
1909-'10 | The Virgin seated on a bank: An undescribed woodcut by Heinrich Aldegrever. The Burlington Magazine dl. XVI. 2 afb. |
1910 | Cornelis Engebrechtsz en Albrecht Dürer (Ontleeningen IV). Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 4; 2 afb. |
1910 | De bestellers van Lucas van Leyden's' ‘Genezing van den Blinde van Jericho’. Oud-Holland XXVIII; 1 afb. |
1910 | Cornelis Engebrechtsz en Hans Burgkmair (Ontleeningen III), Bull. Ned. Oudh. Bond serie II, jg. 3; 2 afb. |
1911 | Aanwinsten van het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst (gebrandschilderde ronde ruiten). Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 4; 8 afb. |
1911 | Lucas van Leyden en Albrecht Dürer. Bull. Ned. Oudh. Bond II serie, jg. 4, 1 afb. (Ontleeningen VI) Bull. Ned. Oudh. Bond serie II, jg. 5, 3 afb. |
1912 | Lucas van Leyden's Laatste Oordeel in de Laekenhal te Leiden. Elsevier's Geïll. Mdst. jg. XXII, dl. 43; 2 afb. |
1912 | De gravures en etsen van Lucas van Leyden (1494-1533). Chronologische lijst van de tentoonstelling in 's Rijks Prentenkabinet, Maart-Mei 1912. |
1912-'13 | Zu Albrecht Dürer. Die Oxforder Zeichnung ‘die Freuden der Welt’. Kunstchronik, Ztst f. Bildkunst jg. 24; 3 afb. |
1912-'13 | G.J.W. Koolemans-Beynen, Historisch Gedenkboek der herstelling van Nêerlands onafhankelijkheid in 1813. Uitg. onder patronaat van de Maatsch. der Ned. Letterkunde. Haarlem. 5 dln. Geïll. onder toezicht van N. Beets. |
1913 | In Memoriam E.W. Moes. Bull. Ned. Oudh. Bond serie II, jg. 6; met portret. |
1913 | Supplement van de catalogus der Tentoonstelling van Noord-Nederlandsche Schilder- en Beeldhouwkunst. Utrecht 3 Sept.-3 Oct. 1913. Catalogus van de Teekeningen. 1913. |
1913 | (id.) De Teekeningen. Algemeen Handelsblad, 24 Sept. 1913, Avondbl. |
1913 | Lucas de Leyde. Collections des Grands Artistes des Pays-Bas. Bruxelles-Paris. 33 afb. |
1913 | Jacob Cornelisz van Oostzanen. Voordracht gehouden op de 19de December 1912, bij gelegenheid van de uitreiking van de z.g. Prix de Rome in de Rijks Academie van Beeldende Kunsten, Jan.; 1913. |
1913 | Dirk Pietrsz Crabeth; Wouter Pietrsz Crabeth I. Artikelen in Allgemeines Lexikon der Bildenden Künstler, Leipzig, dl. VIII. |
1913 | Zu Albrecht Dürer. I. Der Richter. Eine frühe Zeichnung; II: Dürers Kupfer- |
| |
| |
| stich ‘Der Spaziergang’ und die Zeichnung ‘Die Freuden der Welt’. Zeits. fur Bild. Kunst; N.F. jg. XXIV. 5 afb. |
1913 | 1813; Platen verzameld door mr. N. Beets met inl. van Prof. Dr. H. Brugmans. Premieuitgave Nieuws van de dag; Amsterdam. 104 afb. |
1914 | De Tentoonstelling van Noord-Nederlandsche Schilder- en Beeldhouwkunst vòòr 1575 (Utrecht 3 Sept.-3 Oct. 1913). In Onze Kunst jg. jg. 13: I: De meester van de Virgo inter Virgines; Geertgen tot Sint Jans; De Leidsche School, 13 afb.; II: Jacob Corn. van Oostzanen; Jan van Scorel; Maerten van Heemskerck, de Teekeningen. 13 afb. |
1914 | Zestiende-eeuwsche kunstenaars. I. Jan Swart. Oud-Holland jg. XXXII, 25 afb. |
1914 | De Heks van Haarlem. Alg. Handelsblad 3 Dec. 1914, onder de streep. |
1915 | De houtsneden van Vorsterman's Bijbel van 1528. Afbeeldingen der prenten van Jan Swart, Lucas van Leyden, e.a. met een inleiding van een kritische lijst van mr. N. Beets. Uitg. Kon. Oudh. Genootschap. Amsterdam. 98 repr. |
1915 | Herscheppingen (Rembrandts ontleeningen aan Antonio Tempesta) Brediusbundel Amsterdam. 9 afb. |
1916-'17 | Zu dem Correggio der Sammlung Moll. Kunstchronik, Ztst f. Bild. Kunst N.F. jg. 28. |
1917 | Een Instituut van Schoone Kunsten. Rapport uitgebracht door mr. N. Beets aan het verbond van Nederlandsche Kunstenaarsvereenigingen. Amsterdam. |
1917 | H.P. Berlage en zijn werk. Rotterdam. Besproken in Onze Eeuw jg. 17. |
1917 | Het Signaal, Piet van Wijngaerdt. Over de nieuwe strooming in de hedendaagsche schilderkunt. Bussum. Boekbespreking in Onze Eeuw jg. 17. |
±1917-1918 | Een ‘print van Rafel’ en Rembrandts Lucretia. Nieuwe Rotterdamsche Courant. |
1918 | Een schotel van ‘Haarlemsch porcelein?’ (ontleening aan H. Goltzius). Oud-Holland jg.; 36, 2 afb. |
1918 | Bacchiacca and Dürer. Kunstchronik. Ztst f. Bild. Kunst N.F. jg. 29. |
1920 | Het Röntgenologisch Onderzoek van Schilderijen (Een kruisiging van Christus door Corn. Engebrechtsz onder de Röntgenbuis) Oude Kunst no. 5; 3 afb. |
1927-'28 | Ein Karton Albrecht Dürers. Ztst f. Bild. Kunst jg. 61. 7 afb. |
1930-'31 | Vier neue Dürer-Zeichnungen. Ztst. f. Bild. Kunst jg. 64. 10 Afb. |
1931 | Paleis-Raadhuis. Drie ingezonden stukken. Algemeen Handelsblad 28 April, Avondbl., id. 9 Mei avondbl., De Telegraaf 17 Juni, Avondbl. |
1931 | Zestiende-eeuwsche kunstenaars. II. Barend van Orley. Twee eigenhandige ontwerpen van Barend van Orley voor de tapijt-serie der Belles Chasses de Maximilien. Oud-Holland jg. XLVIII. 20 afb. |
1931 | The ‘small cartoons’ of Barend van Orley for the ‘Belles Chasses de Maximilien’. Old Master Drawings dl. VI, 2 afb. |
1932 | Aanwinsten van zestiende-eeuwsche Houtsneden in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. (uit de vorstelijke verzameling te Gotha) Het Boek. 10 afb. |
1932 | Zestiende-eeuwsche Amsterdamsche houtsneden (idem). Alg. Handelsblad 12 Juni, Ocht. bl. en 2 Juli. |
1932 | Een godsdienstige allegorie in houtsnede (Lucas Cornelisz de Kock?) Oud-Holland jg. 49; 6 afb. |
1934 | Lucas van Leyden. De Kaartlegster-Lot en zijn dochters vòòr het brandende Sodom-Lot en zijn dochters. Oud-Holland jg. 51. 7 afb. |
1934 | id., De legertroshoutsneden en de Reynuyt. Lucas (soldatenhoutsneden en een draagbalk in het Rijksmuseum. Oud-Holland jg. 51. 12 afb. |
| |
| |
1934 | Lucas van Leyden en Raphaël. Een les in de rhythmische gymnastiek. Oud-Holland jg. 51. 10 afb. |
1934 | M.J. Leendertse, Trouw aan Oranje. Amsterdam. Geïll. onder leiding van N. Beets. 59 afb. |
1935 | Lucas Cornelisz Kock. De meester L. Cz. Een familie-detectiveverhaal. Oud-Holland jg. 52; 17 afb. |
1935 | Lucas Cornelisz de Kock Teekeningen van Lucas Cornelisz en Pieter Cornelisz. Oud-Holland jg. 52; 11 afb. |
1935 | De Nederlandse Schilderkunst de XVe en van het begin der XVIe eeuw. In: H.E. van Gelder, Kunstgeschiedenis der Nederlanden, 1ste druk 39 afb., en vlg. drukken. |
1936 | Lucas Cornelisz de Kock: De Schilderijen van Lucas Cornelisz de Kock en van Cornelis Cornelisz Kunst. Exeat Jan Wellens de Cock. Oud-Holland jg. 53. 19 afb. |
1936 | Alberto Dürer, Luca di Leida e Marcantonio Raimondi, Un triumvirato nel regno dell' incisione. Vert. van Lamb. Donati. In: Maso Finiguerra, jg. 1. Rome. |
1939 | Cornelis Anthonisz. Oud-Holland jg. 56. I. De Historiestukken, 13 afb. II. De Portretten. 16 afb. |
1940 | Lucas van Leyden. Paletserie, Amsterdam. 55 afb. |
1940 | Het Beeld. Sonnet. Elzevier's Mdsft. jg. L., blz. 385. |
1941 | Rik Wouters. Met herinneringen aan zijn verblijf in Nederland. Mnbl. v. Beeld. Kunsten jg. 18. 12 afb. |
1942 | De Kristal-Kijkers. Aan Max Friedländer, 1867-5 Juni-1942. Den Haag. |
1952 | Nog eens ‘Jan Wellens de Cock’ en de zonen van Cornelis Engebrechtsz: Pieter Cornelisz Kunst, Cornelis Cornelisz Kunst, Lucas Cornelisz de Cock. Oud-Holland jg. 67. 16 afb. |
1952 | De dans om het gouden kalf. Een hervonden triptiek van Lucas van Leyden. Oud-Holland jg. 67. 10 afb. |
1952 | Het Rijksmuseum verwerft een Lucas van Leyden: de dans der kinderen Israëls om het gouden kalf. Alg. Handelsblad 23 Sept. 1952. |
1953 | Cornelis Engebrechtsz en nog drie rondjes uit zijn school. Meded. Rijks Bur. Kunsthist. Docum. jg.; 8; in Oud-Holland jg. 68, 2 afb. |
1954 | Het offer van het oude verbond door Rubens. Een gewassen pentekening van de meester. Ontwerp voor één der tapisserieën uit de serie: De triomf der Eucharistie. Oud-Holland jg. 69. 6 afb. |
1957 | Rijckaert Aertsz of Rijck metter Stelt. Oud-Holland jg. 72; 18 afb. |
Verder werd de illustratie verzorgd van:
P.J. Blok, Willem de Eerste, prins van Oranje. 2 dln 1919-'20. |
P.J. Blok, Frederik Hendrik, prins van Oranje. 1924. |
J. van Eysten, Het Leven van Prins Willem II, 1916. |
H.T. Colenbrander, Inlijving en Opstand, 1913. |
H.T. Colenbrander, Vestiging van het Koninkrijk, 1927. |
H.T. Colenbrander, Willem I, Koning der Nederlanden. 2 dln 1931-'35. |
H.T. Colenbrander, De Afscheiding van België. 1936. |
H.T. Colenbrander, Willem II, Koning der Nederlanden. 1938, |
alle verschenen te Amsterdam.
|
-
1
- Zakelijke gegevens zijn te vinden in Nederlands Patriciaat, 50 jrgg., 1964, bl. 33 v.v. en in H. Brugmans, Persoonlijkheden in het Kon. Der Ned., Amsterdam, 1938, bl. 98.
-
1
- Zie Buiten, jg 1914, 267, waar twee der tonelen zijn afgebeeld.
|