Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
het geheim van hercule poirotHeel de wereld weet hoe de buren van de Belgen eruit zien. Bij de naam ‘Hollander’ denken de volkeren aan een lange, magere en blonde man, die met achterovergeslagen hoofd een haring staat te eten in de schaduwvan een windmolen .Als ‘de Duitser’ ter sprake komt, zien zij een kaalhoofdige dikkerd met vet op zijn kin en varkensvlees op zijn bord, terwijl hij een kruik schuimend bier in de hoogte heft en roept: Heil, pardon, Ein Prosit! ‘De Brit’ neemt onmiddellijk de gedaante van een slanke man in zwart pak, met een rosse snor onder de neus, een bolhoed op het hoofd en een paraplu aan de arm. ‘De Fransman’ is een kleinere man met een wijnneus, blauwe adertjes in een rood aangezicht, een alpenpetje op het ronde hoofd, een snelle tong in de mond, een stokbrood onder en een lustig meisje aan de arm. | |
[pagina 76]
| |
Wij, etnologen, weten dat het niet helemaal klopt. ‘Allemaal Grote Cliché's!’ zeggen wij. En wij laten onmiddellijk ándere Hollanders, ándere Duitsers, Engelsen en Fransen aanrukken. Toch is het opgeroepen beeld niet zó foutief. In elke buurman van de Belgen vinden wij trekken die, samengevoegd, een herkenbare robot-foto opleveren. Ik verwijs naar de Wet van de Cartoons: ‘Een karikatuur is het natuurgetrouwe portret van iemand die er niet op gelijkt’.
De buren van de Belgen bezitten dus een eigen gezicht, laat het dan nog een karnaval-masker zijn, waar je onmiddellijk een visueel houvast aan hebt. En ‘de Belgen’ zélf? Tot mijn spijt moet ik vaststellen dat de Internationale Folklore een wat onduidelijk beeld heeft van de mensen die het katolieke koninkrijk aan de Noordzee bevolken.
Menigmaal heb ik dat ondervonden, zowat overal in de wereld, op reis of op wetenschappelijke kongressen waar wij het uitzicht van de mensheid gingen bestuderen. Niet zodra had iemand het woord ‘Belg’ op tafel gegooid, of er volgde een gegeneerde stilte. Zij werd meestal onderbroken door oudere geleerden, die zich de eerste wereldoorlog nog herinnerden. ‘O ja, zegden zij, o ja, de kleine Belgen!’
Deze mini-konstatatie had eigenlijk weinig met de lichaamslengte of zelfs met het karakter te maken. Het ‘kleine’ sloeg vooral op de oppervlakte en de militaire macht van het koninkrijk. Toen het land in 1914 werd overvallen door de kaalhoofdige dikkerds met vet op hun kin, toen sprak heel de wereldpers over ‘de kleine Belgen’, eerst met ontroering en medelijden, daarna toen zij zich in een overgeschoten polder manhaftig bleven verdedigen, met vertederde bewondering. Precies in die tijd werden zij aangevoerd door een Vorst die met kop en schouders boven de gemiddelde man uitstak. Die jaren zijn lang voorbij. De eerste wereldoorlog werd door nieuwe strooptochten naar de geschiedenisboeken verwezen. Maar ergens in een hoekje van de internationale herinneringen leeft nog de uitdrukking ‘kleine Belgen’ voort.
Hoe deze mini-mensen er voorkomen? Daar spreekt de wereld zich, over het algemeen, niet gemakkelijk over uit. Bij de best geinformeerde volkeren luidt de gangbare mening, dat de Belgen gelijken op de Fransen, waarvan zij neven en nichten of misschien wel bastaarden zijn.
Toen ik eens van een kollega van de Sparrow-universiteit wilde weten, wáár hij die idee had verworven, antwoordde hij, een beetje verbaasd om mijn vraag: ‘Wel, bij Agatha Christie!’ Of course! ik had het moeten weten.
●
De bekendste Belg van de twintigste eeuw heeft miljoenen mensen geboeid, geamuzeerd, beetgenomen en met verstomming geslagen. Maar hij woont niet in België. En hij bestaat niet.
Zijn naam is Hercule Poirot en hij werd geboren uit de Engelse romanschrijfster Agatha Christie, de koningin van de misdaad. Als geen ander heeft deze vrouw er toe bijgedragen om de naam ‘kleine Belg’ over de hele wereld in stand te houden en hem een bepaalde inhoud te geven.
Toen mevrouw Christie in de jaren twintig begon aan de serie detektieveromans waarop haar fortuin is gebouwd, had zij iemand nodig die, in een Engels dekor van landhuizen, parken en gazons, omringd door gepensioneerde majoors van het Indische leger, door deftige butlers, eksentrieke rozenkwekende dames en verliefde jongemeisjes in tennis-rok, voldoende eigenaardig was om de intelligentie te doen zegevieren. Zij koos daartoe en type dat men het minst in die omgeving zou verwachten. Een type dat een schrille tegenstelling met de Britten zou vormen.
Agatha Christie koos een Belgisch burgermannetje om de intellektuelen onder de Britse misdadigers te ontmaskeren. Als het haar bedoeling is geweest, de Britse leidende | |
[pagina 77]
| |
standen in haar romans een deuk te geven, dan kon zij geen betere keuze hebben gedaan. De overwinning van Poirot op de Lords moet zowat het effekt hebben gehad als de zegepraal van het Vlaamse voetvolk op de Bloem van de Franse ridderschap, eeuwen en eeuwen geleden.
Hoe zag deze Boekenbelg eruit, die op miljoenen eksemplaren over de nachttafeltjes van de detektive-minnende wereld zou worden verspreid? Om te beginnen is hij, zoals wij konden verwachten, klein van gestalte. Daarom heet hij Hercule. Het lijkt wel een goedkoop grapje en dat denken zijn belagers dan ook. Later, wanneer zij zijn werkelijke kracht hebben leren kennen, lachen zij niet meer. Overigens ken ik in België maar weinig Hercules. Zijn hoofd, voor een deel bedekt met buitengewoon zwart haar, heeft de vorm van een peer en zijn familienaam luidt Poirot, maar die naam komt wel meer voor. De detektive kweekt een enorme snor met opstaande punten als die van een boots- of vleeshaak. Als Dr. James Sheppard hem, in de eerste hoofdstukken van ‘The Murder of Roger Ackroyd’, in het dorpje King's Abott ontmoet, schrikt hij dan ook niet. Het is een gepensioneerde kapper, zegt hij kalm tot zijn zuster Caroline, ‘Kijk maar naar zijn snor!’ Het zal lang duren eer hij die eerste indruk van zich af kan zetten. Arme James! De ogen van Hercule Poirot kijken vanzelfsprekend onderzoekend rond. Zij zijn levendig en ‘doordringend als die van een vogel’. Zij durven ook blinken als er van geld wordt gesproken. Want hij is wel eerlijk, maar hij versmaadt geen centen. ‘Ik heb er altijd rekening mee gehouden’, erkent hij. Het belet hem niet, de zaken die hem ter harte gaan tot het bittere einde af te werken. Staat een opdrachtgever hem niet aan, dan wijst hij hem af.
Over zijn eetgewoonten weten we niet zoveel. Er wordt in de boeken van Agatha Christie wel geregeld aan tafel gegaan, maar er is geen geval bekend van een lezer die bij de beschrijving van zulke passages honger krijgt. Wij mogen niet vergeten, dat de schrijfster een Engelse is en getrouwd met een archeoloog.
Hercule Poirot houdt van chokolademelk, die hij zelf klaarmaakt. Het is zijn lievelingsdrank. Mogelijk. Ik ken nóg een Belg die chokolade drinkt.
Bij de eerste ontmoeting maakt de detektive meestal een belachelijke indruk. De Engelse ruike lui wier probleem hij moet oplossen, twijfelen er aan of hij de rechte man van de rechte reputatie is.
Zijn faam is héél groot. Hij stelt het zelf vast in het beginverhaal van de bundel ‘Pcirot investigates’, die in 1924 verscheen en voor Sijthoff in Leiden werd vertaald onder de titel ‘Uit Poirots praktijk’.
...‘De mensen zeggen tegen elkaar: Comment! ben je je gouden sigarettenkoker kwijt? Ga dan eens even naar die kleine Belg. Dat is gewoon een fenomeen! ledereen gaat naar hem toe. Courez! En daar komen ze dan. In troepjes, mon ami. Met hun raadseltjes van de gekste soort.’...
Als ze hem zien, kijken ze op. Kan een fenomeen er zó komiek uitzien? De ernstige en beschaafde Mary Debenham kan niet nalaten te glimlachen wanneer zij in de Orient Express zijn kale schedel opmerkt. (Hé! Toen was Poirot kaal, maar later, toen hij zich als pompoenkweker in King's Abott op zijn renten terugtrok, toen droeg hij zwart haar. Een pruik? Een vergissing? Mysterie!) Soms noemt men hem in Franse vertaling ‘un petit bonhomme’, een gemoedelijk | |
[pagina 78]
| |
heertje dat vertrouwen inboezemt en de misdadigers valselijk hun gevoel van eigenwaarde teruggeeft. Soms is hij ‘een vreemde kleine man’. Vaak doet hij, nee, is hij buitengewoon plechtig. Maar soms komt hij in beweging en heeft hij het erg druk. Dan zegt men van hem, dat hij gelijkt op een karikatuur in een Franse krant. Hij kan ook voor een ogenblikje uit zijn vel springen. Opnieuw roept hij dan een spotprent voor ogen: ‘de volmaakte karikatuur van een in
drift ontstoken Fransman’. Het is dus niet alleen omdat hij zijn gesprekken met Franse stopwoorden opvult, dat men hem voor een zuiderbuur van zijn vaderland houdt.
Aangezien Poirot de mensen kent en doorziet, weet hij dat er met hem wordt gelachen. Hij kan het verdragen. Bij gelegenheid amuzeert hij zich zelf ook wel eens ten koste van een ander. Zijn rechterhand Hastings zou er kunnen over meepraten, indien hij verstandig genoeg was om alle geestigheden te snappen. Een echte humorist is Poirot evenwel niet. Hij doet geen enkele poging om er als Engelsman onder de Engelsen uit te zien. Hij weet dat dit niemand lukt en zeker geen Belg. Hij tracht niet te verbergen dat hij een vreemdeling is. Evenmin verstopt hij zijn sterke waardering voor zichzelf. Hij loopt niet voortdurend te pochen, maar als het past, zegt hij wat hij van zijn eigen persoonlijkheid vindt. Als Hastings een beetje ontmoedigd is door zoveel verstand bij een ander mens, klopt hij hem vriendelijk op de schouders: ‘Troost je, mon ami! Niet allemaal zijn we Hercule Poirot! Ik besef dat zelf maar al te goed.’ Vraagt iemand hem hoe hij in 's hemelsnaam al die moeilijke problemen oplost, dan antwoordt hij eenvoudig, dat het voor hem alleen maar een kwestie is van de mensen gade te slaan, gegevens te verzamelen en zich dan in een zetel neer te laten en gewoon ‘de kleine ideetjes’ te volgen die worden geproduceerd door ‘zijn kleine grijze cellen’. Méér niet. Geen heksentoeren, geen zware vechtpartijen, geen verloren gerolde jasknopen en geen gadgets Alleen maar verstand. Tja, het is niet aan iedereen gegeven. Dat weet hij best. Hij aanvaardt dat hij nu eenmaal de knapste is. Daar helpt geen moedertjelief aan. Zijn beroep, ‘de studie van de menselijke natuur’, is ongetwijfeld ‘het interessantste werk ter wereld’. Niemand is er méér geschikt voor.
●
Jaren geleden heb ik over hem een diskussie gehad met een oude inwoner van het katolieke koninkrijk' aan de Noordzee.
- Een geslaagde karikatuur, zei ik. Poirot is het verstand in de schedelpan van een zelfverzekerde ‘petit bourgeois’ wiens grote ideaal het is, kruiswoordraadsels op te lossen zonder een woordenboek.
- Mooi, zei de oude inwoner, maar hij is geen échte Belg.
- Ik verwijs naar de Wet van de Cartoons, glimlachte ik.
- Ik bedoel: hij is een deel van zijn Belg-zijn kwijt. Poirot loopt, als Belg, verloren in de Engelse atmosfeer. Hij wordt een on-Engelse Brit van Belgische afkomst. - Ha? zei ik.
- Weet je, zei de oude inwoner van het koninkrijk, je kan een Belg niet uit zijn eigen milieu halen. Als je dat doet, verliest hij meteen een deel van zijn kleuren en verandert spoedig in een vreemde vogel. Hij verdraagt geen andere temperatuur. Een Belg bestaat alleen in België en in gebieden waar hij zijn rijk een beetje kan nabootsen.
- Toch heb ik al Belgen in het buitenland ontmoet.
- Als het échte waren, zijn zij teruggekomen. | |
[pagina 79]
| |
Zij kunnen niet leven buiten hun oorspronkelijke dekor.
De oude inwoner scheen er diep over nagedacht te hebben.
- Bent u zelf een échte Belg? vroeg ik.
- Ja, ik ben een Vlaming, lachte hij. Zoals de meerderheid van de Belgen. Het is mogelijk dat ook Poirot een Vlaming is. Dat hij Frans praat, doet daar niets van af. Zou jij Nederlandse stopwoorden gebruiken in een Engelse detektiveroman? Vele Vlamingen doen het zelfs in eigen land.
- Welke zijn dan volgens u de kenmerken van een Belg?
- Er zijn er zoveel. En zo sterk verschillende! Ik ga ze niet opsommen, want ze zouden alleen maar verwarring zaaien. Sommige kenmerken doen geloven dat een Belg geen Belg is, maar een Nederlander, of een Fransman, een andere keer zelfs een Duitser. Het gebeurt dat je een Belg voor een Waal neemt, of een Luxemburger.
- O ja? vroeg ik. - Het is misschien wat moeilijk voor een vreemdeling, zei de oude inwoner, maar het is geen kwestie van uitzicht, van ras of stand en zelfs niet van identiteitskaart. Belg-zijn is een manier van leven in een bepaalde omgeving. Zo zijn er vele mensen in dit land wáre Belgen zonder dat zij het zelf beseffen of zonder het zelf te willen. Er bestaan Belgen die heel hun leven hun Belgzijn hebben ontkend en toch net zo goed of beter Belg waren als de anderen. - Het ontkennen van het Belg-zijn, zei ik, is inderdaad typisch-Belgisch. Ik heb het nog in geen enkel ander land ontmoet. - Je kan, zei de goede man, een inwoner van dit rijk niet in een glazen bol gevangen zetten en zeggen: ‘Dit is een Belg, zo ziet hij eruit’. Terwijl je dat verklaart, ontsnaptje reeds het essentiële. Dat is de omgeving waarin de Belgen gewoon zijn te leven. Hun huizen, café's, verenigingen, steden en straten. Want niet de vaders of de Burgerlijke Stand of Agatha Christie maken de Belgen. Zij worden geboren dank zij de omstandigheden, de levenswijze, de sfeer. - Merkwaardig, zei ik.
●
Gisterenavond heb ik ‘Murder on the Orient Express’ nog eens ter hand genomen.
Weer zag ik, op pagina één, een jonge luitenant in elegant uniform staan praten met ‘een kleine man, ingeduffeld tot aan zijn oren en waarvan men alleen het topje van zijn rode neus en twee snorren met opgestoken punten kon zien’.
Het mysterie herbegon. |
|