| |
| |
| |
De Koningh niet konnende slapen, laet het boeck der Chroniken brengen, vers 1. Daer in men geschreven vindt het boos voornemen van Bigthana, ende Theres, door Mordechai ontdeckt, 2. De Koningh vraeght wat eere dat Mordechai hier voor gedaen was? Sijne dienaers seggen, geene, 3. Haman in den voorhof zijnde, 4. wort ingeroepen, 5. Ende de Koningh vraeght hem, wat men dien man behoore te doen, dien de Koningh eeren wil? 6. Antwoorde Hamans hier op, 7. De Koningh beveelt Haman dat hy Mordechai alle de eere soude aendoen, die hy geseyt hadde, 10. het welck hy doet, 11. Daer na gaet hy na huys treurigh zijnde, 12. ende vertelt al sijn wedervaren aen sijn huysvrouwe, ende vrienden, die hem sijnen voorderen val voorseggen, 13. Hy wort ter maeltijt Esthers gedreven, 14.
| |
1
IN deselve nacht 1 was de slaep van den Koningh geweken: ende hy seyde, dat men 2 het boeck der gedachtenissen, 3 de Chroniken, brengen soude, ende sy werden 4 in de tegenwoordigheyt des Koninghs 5 gelesen.
| |
2
Ende men vondt geschreven, 6 dat Mordechai hadde te kennen gegeven, van 7 Bigthana, ende Theres, twee Kamerlingen des Koninghs, uyt de dorpel-wachters, die de hant sochten te leggen aen den Koningh Ahasveros.
| |
3
Doe seyde de Koningh, Wat eere ende 8 verhooginge is Mordechai 9 hier over gedaen? ende de jongelingen des Koninghs, sijne dienaers, seyden, Aen 10 hem en is 11 niets gedaen.
| |
4
Doe seyde de Koningh, Wie is 12 in den voorhof? (Haman nu was gekomen in den buyten-voorhof van het huys des Koninghs, 13 om den Koningh te seggen, dat men Mordechai soude hangen aen de galge die hy hem hadde doen bereyden.)
| |
5
Ende des Koninghs jongelingen seyden tot hem, Siet, Haman staet in den voorhof: Doe seyde de Koningh, Dat hy inkome.
| |
6
Als Haman ingekomen was, soo seyde hem de Koningh, Wat sal men met dien man doen, tot wiens eere de Koningh een welbehagen heeft? doe seyde Haman 14 in sijn herte, tot wien heeft de Koningh een welbehagen om [hem] eere te doen, 15 meer dan tot my?
| |
7
Daerom seyde Haman tot den Koningh: Den man, tot wiens eere de Koningh een welbehagen heeft, | |
[fol. 217v\Mordechai verhooght. Haman--gehangen.]
| |
| |
8
Sal men 16 ’t Konincklicke kleet brengen, dat de Koningh pleeght aen te trecken: ende het peert daer de Koningh op pleeght te rijden; ende dat de 17 Konincklicke kroone op sijn hooft gesett worde.
| |
9
Ende men sal dat kleet ende dat peert geven in de hant eenes uyt de Vorsten des Koninghs, van de grootste Heeren, ende men sal het dien man aentrecken tot wiens eere de Koningh een welbehagen heeft: ende men sal hem 18 op dat peert doen rijden door de straten der stadt, ende men sal voor hem roepen, Alsoo sal men dien man doen, tot wiens eere de Koningh een welbehagen heeft.
| |
10
Doe seyde de Koningh tot Haman, Haest u, neemt dat kleet, ende dat peert, gelijck als ghy gesproken hebt, ende doet Mordechai den Iode alsoo, die aen de poorte des Koninghs sit: ende en laet niet een woort vallen van allen dat ghy gesproken hebt.
| |
11
Ende Haman nam dat kleet ende dat peert, ende trock het kleet Mordechai aen, ende dede hem rijden door de straten der stadt, ende hy riep voor hem, Alsoo sal men dien man doen, tot wiens eere de Koningh een welbehagen heeft.
| |
12
Daer na keerde Mordechai wederom tot de poorte des Koninghs: maer Haman 19 wiert voortgedreven na sijn huys, treurigh, ende 20 met bedeckten hoofde.
| |
13
Ende Haman vertelde aen sijne huysvrouwe Zeres, ende alle sijne vrienden, al wat hem wedervaren was: Doe seyden hem 21 sijne Wijse, ende Zeres sijne huysvrouwe, 22 Indien Mordechai, voor wiens aengesichte ghy hebt begonnen te vallen, van het zaet der Ioden is, soo en sult ghy tegen hem niet vermogen, 23 maer ghy sult gewisselick voor sijn aengesichte vallen.
| |
14
Doe sy noch met hem spraken, soo quamen des Koninghs kamerlingen naby, ende sy haesteden Haman tot de maeltijt te brengen, die Esther bereyt hadde.
|
-
1
- Hebr. de slaep des Koninghs was wech gevlucht, D. de Koningh en konde niet slapen. Dit is alsoo door de beschickinge Godes geschiet.
-
2
- D. in het welcke de gedenckweerdige saken der Koningen in Persen ende Meden geschreven, ende by memorie gestelt waren. Anders, het memoryboeck.
-
3
- Hebr. de woorden der dagen.
-
4
- Hebr. voor des Koninghs aengesicht.
-
5
- Desen Koningh en woude sijnen tijt niet onnuttelick toebrengen, maer dewijle hy niet slapen en konde, soo liet hy sich wat nuttelicks voor lesen.
-
6
- Siet bov. cap. 2. vers 21.
-
7
- Genoemt Bigthan. boven 2.21.
-
9
- T.w. van wegen het ontdecken der moordenaers.
-
10
- D. hy en heeft al heel geenen loon nochte vereeringe ontfangen voor het ontdecken ende aenbrengen van dit moordadigh voornemen tegen den Koningh.
-
11
- Hebr. geen woort, of, sake.
-
12
- Verstaet hier den buyten-voorhof alwaer des Koninghs dienaers waren op sijnen dienst passende.
-
13
- D. om met den Koningh te spreken, dat men, etc.
-
15
- Dit besloot hy uyt de veelheyt der weldaden, die hy alreeds van den Koningh genooten hadde.
-
16
- Hebr. Het kleet des Koninckrijcks.
-
17
- Hebr. kroone des Koninckrijcks.
-
18
- Dit is eertijts geweest eene van de grootste eeren, die de Koningen hare liefste, ende meestge-eerde vrienden deden. siet dergelijcke Gen. cap. 41. vers 43. ende 1.Reg. 1.33.
-
19
- Ofte, dreef hem selven voort, te weten, door hertzeer ende verdriet. Vergel. 2.Chron. 26.20.
-
20
- Hebr. bedeckt van hoofde. Een teecken van droeffenisse. siet 2.Sam. 15. vers 30. Ierem. 14.4.
-
21
- D. sijne Raetsheeren, welcker raet hy gewoon was te gebruycken in grootwichtige saken. Doch andere verstaen hier de tooveraers ende voorseggers, met dewelcke sich Haman in dese sake beriedt.
-
23
- Hebr. ghy sult vallende vallen voor sijn aengesichte.
|