22
Want ick en weet geene bynamen te gebruycken: in korten 41 soude mijn 42 Maker my 43 wech nemen.
|
-
1
- Namelick, Eliphaz, Bildad, ende Zophar.
-
2
- D. in sijn eygen oordeel. siet bov. 18. op vers 3. Soo gevoelden de drie mannen van Iob, te weten, dat hy sich selven voor rechtveerdigh hieldt; gelijck sy oock geene stoffe ter contrarie en vonden, om te bewijsen, dat Iob onrechtveerdigh, D. een godtloos mensche, ende huychelaer was: want dat hy neffens andere mede een sondaer was, hadde hy vry uyt bekent, boven 14.4.
-
3
- Namelick tegen Iob, ende sijne drie vrienden. Vergel. de maniere van spreken met Genes. 4.5. ende 39.19.
-
4
- D. een der nakomelingen van Buz de sone Nahors, des broeders Abrahams. Siet Genes. 22.21. Sommige houden hem voor Bileam, daer van siet Numer. 22.5.
-
5
- Van desen naem is verscheyden gevoelen. Vele meynen, dat Ram eene bekortinge des naems is, voor Aram, de naem eens Syriers, van den welcken een huysgesin, ofte geslachte der Syriers, uyt het welcke Elihu was, toegenaemt zy. Andere verstaen hier Ram den vader Aminadabs, 1.Chron. 2. versen 9, 10. die oock Aram genaemt wort, Matth. cap. 1. vers 4. Sommige oock Abram, Genes. 11.27. die daer na Abraham genaemt wiert, Genes. 17.5.
-
6
- D. hemselven. Siet 1.Reg. 19. op vers 4.
-
7
- Dat en hadde Iob niet uytdruckelick geseyt, maer Elihu besloot dit hier uyt, om dat Iob wilde met Godt gelijck in proces treden, ende meer besigh was met sijne oprechtigheyt te verdedigen, dan Godts wijsheyt, ende gerechtigheyt de eere te geven.
-
8
- T.w. om Iob te wederleggen, ende te overtuygen.
-
9
- Te weten, van huychelerije, ende godtloosheyt.
-
11
- Hebr. in de woorden; Te weten, om te vernemen ofse noch meer met malkanderen spreken souden, ofte wanneer sy hare woorden eyndigen souden. De vrienden haddense ge-eyndiget, Cap. 26. ende Iob de sijne met het eynde des voorgaenden Capittels. Anders, Elihu hadde met Iob gewacht op [hare] woorden, T.w. der drie vrienden.
-
12
- Namel. Iob, ende sijne drie vrienden.
-
13
- Dat is, jonger van jaren. Siet boven 30.1. ende d’aenteeckeninge.
-
a
- Iob 15.10. Boven vers 4. Onder vers 7.
-
14
- T.w. by my selven; Dat is, ick dachte. Siet Genes. cap. 20. op vers 11.
-
15
- D. die bedaget zijn: alsoo in’t volgende, veelheyt der jaren, voor de gene die veel jaren hebben.
-
b
- Iob 12.13. ende 38.36. Proverb. 2.6. Eccles. 2.26. Dan. 1.17. ende 2.21.
-
16
- Verstaet, den Geest Godts, gelijck uyt de volgende woorden kan verstaen worden. De sin is, dat de wijsheyt eygentlick alleen is oorspronckelick van Godt, niet van de oudtheyt der jaren, die menighmael feylt. And. sekerlick is de geest; Dat is, de redelicke, ende verstandige ziele, in de mensche, maer den adem, etc. Dat is, de rechte wijsheyt komt alleen van de verlichtinge Godts.
-
17
- T.w. de menschen. Het is eene veranderinge des getals: want hy hadde recht te voren in dit vers in’t eenvoudigh getal gesproken. Siet boven 24. op vers 18.
-
18
- D. de oude van jaren. siet boven 30. op vers 1. De sin is, dat dese niet altijt wijs en zijn, ende niet eygentlick, nochte voornemelick door de oudtheyt.
-
20
- T.w. die jonger ben van jaren.
-
21
- Hy spreeckt de drie vrienden Iobs toe.
-
22
- D. soo neerstelick, ende aendachtelick, dat ick geraeckt ben tot in het begrijp van alle uwe voorgestelde bedenckingen.
-
23
- Te weten, daer mede ghy Iob soudet mogen overtuygen.
-
24
- Sommige vervullen den sin der woorden, met, Ick segge dit, op dat ghy niet en segget.
-
25
- Te weten, daer mede Iob van ons overtuyght, ende beantwoort is. Dese wijsheyt nu soude zijn, dat Godt hem sijn lijden toegesonden hadde, ende niet een mensche, ende dewijle Godt rechtveerdigh is, ende niemant ongelijck en doet, voornemelick als hy soo vreeslick straft, dat Iob moeste een godtloos mensche zijn.
-
28
- Namelick, ghy Eliphaz, Bildad, ende Zophar.
-
29
- Te weten, de drie vrienden Iobs. Het schijnt, dat hy dit seggende, hem gekeert heeft tot de omstanders, ende toehoorders.
-
30
- Te weten, op de propoosten van Iob.
-
31
- Dat is, afgeweert, ende anderen over gelaten.
-
32
- Te weten, op de antwoorden der drie vrienden Iobs.
-
34
- Verstaet den yver, ende goede genegentheyt, die Elihu tot desen handel hadde. Siet 2.Reg. 19. op vers 7.
-
35
- Dat is, innersten gemoedts. Siet boven cap. 15. op vers 2. Alsoo in het volgend vers.
-
36
- Verst. dat het binnenste sijns gemoedts, niet sonder schade en soude zijn, indien hy verswege het gene hy over desen handel bedacht hadde; gelijck de vaten scheuren, ende bersten, die van nieuwen, ende stercken wijn vol zijnde, geene lucht en hebben.
-
37
- Het Hebreeusch woort beteeckent hier ledersacken, daer men hier voortijden den wijn in dede. Vergelijckt Matth. 9.17.
-
38
- D. verlichtinge krijge van de bedenckinge, ende bekommernisse, komende uyt mijn voorgaende aenhooren, ende stilswijgen.
-
39
- Siet Levit. 19. op vers 15.
-
40
- T.w. nochte ten goede, om hem te vereeren met pluymstrijcken, nochte ten quade, om hem te versmaden, met bittere vermaningen.
-
41
- T.w. indien ick sulcks dede.
-
42
- D. Godt, die my gemaeckt, ende geschapen heeft. Siet boven 4. op vers 17.
-
43
- D. dooden, ende verderven.
|