21
O HEERE, 33 jaeght hen vreese aen; laet de Heydenen weten, [dat] sy 34 menschen zijn, Sela!
|
-
1
- Siet Psalm 4. op vers 1.
-
2
- Dit houden sommige voor de eerste woorden van seker liedt, te dier tijt bekent, na welcks wijse dese Psalm gesongen ende gespeelt soude worden. Andere setten ’t over aldus: Over het sterven, of, den doot des genen, die tusschen [beyden stont:] verstaende daer door Goliath, die tusschen het leger Israëls ende der Philistijnen stont, Israël beschimpende ende uytdagende. Siet 1.Sam. 17.4. Altoos is het seker, dat de Philistijnen by Davids tijt, niet alleen voor, maer oock na Sauls doot, Israël dickwils sware krijgen hebben aengedaen. siet 2.Sam. 5.17, etc. ende 8. vers 1. ende cap. 21. vers 15, etc. waer op David in desen Psalm schijnt te sien.
-
3
- Anders, ick sal [u] HEERE, loven.
-
4
- D. te rugge, als men spreeckt van de gene die met schaemte ende schande moeten vluchten.
-
5
- Dat is, vermits uwe bysondere tegenwoordigheyt, die ghy betoont hebt door uwen bystant aen my, daer door de vyanden verschrickt, verstroyt ende omgekomen zijn.
-
6
- Verst. de rechtsake, die ick hadde tegen mijne vervolgers.
-
7
- Vergelijckt bov. Psalm 7. op vers 8. ende onder vers 8.
-
8
- D. rechtveerdige Richter: ofte, richtende gerechtigheyt, D. rechtveerdelick.
-
9
- Gelijck de menschen met kijven ende schelden haren toorn bewijsen, alsoo is Godts schelden soo veel als, sijnen toorn openbaren ende bewijsen, ’t welcke gemeenlick vergeselschapt is met den vloeck ende ondergangh sijner vyanden. Vergel. Psal. 18. versen 15, 16. ende 68. vers 31. ende 76.7. ende 80. vers 17. ende 119.21. Zachar. 3.2. Iude vers 9. ende groote benauwtheyt sijns volcks. siet Psalm 80.17. Anders, verdorven, vernielt, uytgeroeyt.
-
10
- Gelijck ghy hadt voorgenomen ende in u ingebeelt te sullen doen. Spotswijse gesproken tegen der vyanden trotzigh roemen. Anders, des vyants verwoestingen zijn voleynt, etc.
-
11
- Ia het is ter contrarie (wil hy seggen) geheel anders uytgevallen, te weten alsoo, dat de gedachtenisse der vyanden, die omgekomen zijn, teenemael is vergaen. Anders, is hare (te weten, onser steden) gedachtenisse met haer vergaen?
-
12
- Als Richter, gelijck het volgende verklaert.
-
a
- Psalm 96. vers 13. ende 98.9.
-
13
- Dat is, de menschen, die in de werelt woonen.
-
14
- Hebr. als of men seyde: In rechtheden, ofte, richtigheden, Dat is, seer recht, billick, rechtmatighlick. Alsoo Psalm 17.2. ende 58.2. Iesa. 45.19.
-
b
- Psalm 37.39. ende 46.2. ende 91.2.
-
15
- Hebr. in tijden, in benauwtheyt. Als onder Psalm 10.1.
-
16
- Soo als ghy u in u woort ende uwe wercken openbaert. Siet Psalm 91. vers 14. Iesa. 52.6.
-
17
- Dat is, hier, met geloovige gebeden u om hulpe aenroepen.
-
18
- Daer de Arke des verbonts, ende Godtsdienst is, alwaer hy sijne genadige tegenwoordigheyt op eene bysondere wijse betoont.
-
19
- Om te straffen. Siet 2.Chron. 24. op vers 22.
-
20
- Hebr. bloeden, Dat is, dootslagen, moorderijen. Siet Genes. 4. op vers 10. ende cap. 9. versen 5, 6.
-
21
- Siet Genes. 8. op vers 1.
-
22
- Dat een yeder van hen doet, roepende tot hem, als volght, vers 14.
-
23
- Anders, sachtmoedigen.
-
24
- Uyt dootlicke raetslagen, menighte ende gewelt mijner vyanden. Vergelijckt Matth 16.18. In de poorten quam te dier tijt het volck by een, ende daer hieldt men raet, ende recht, ende in deselve bestont de meeste macht ende sterckte der steden. Siet Genes. 22. op vers 17. men kan het oock soo verstaen, dat David seggen wil, hy zy van Godt wonderlick verlost, doen hy soo na aen den doot was, als yemant aen eene stadt is, wanneer hy in de poorte is. Vergelijckt Psalm 107.18. David was dickmael (om soo te spreken) op den dorpel des doots geweest, maer telckens van Godt, als metter hant, uyt het midden der vyanden wech geruckt, ende daer na verheven tot groote eere.
-
25
- D. in de gemeynte Godts te Ierusalem, die op ende aen den bergh Zion gelegen was. Siet 2.Reg. 19. op vers 21.
-
26
- Ofte, Ick sal my verheugen.
-
27
- D. beroemt, vermaert, gepresen, van wegen het werck sijner gerechtigheyt, waer van in het volgende. Vergelijckt Psalm 74. op vers 5.
-
28
- D. overdenckinge, betrachtinge. De Propheet schijnt te willen seggen, dat sulcke oordeelen Godts, als hy hier verhaelt heeft, met sonderlinge aendacht behooren overwogen ende betracht te worden. Andre houden’t voor sekeren toon, ofte eene bysondere soorte van musijcke, dienende tot aendacht. siet Psal. 92. vers 4. ende van Sela, Psalm 3. op vers 3.
-
29
- Ten verderve na lichaem ende ziele. Van het Hebreeusch woort Scheol, siet Genes. cap. 37. op vers 35.
-
30
- Niet passende op sijne oordeelen, maer sorghlooslick in haer boos voornemen voort varende, sy zijn dan Heydenen, ofte verbastaerde Israëliten, die niet beter en zijn als d’onbesnedene, ofte van Godt vervreemde Heydenen.
-
31
- Siet Psalm 3. op vers 8.
-
32
- Hy stelt de katijvigheyt ende sterckte sijner vyanden aerdighlick tegen malkanderen, als of hy seyde: Ghy sult immers niet toelaten, Heere, dat een nietigh mensche alsoo den meester (als men seyt) make, ende voor u aengesicht braveere, gelijck mijne ende uwe vyanden onderleggen te doen. Siet het volgende vers, ende Psalm 10.18.
-
33
- Hebr. set hen vreese, Dat is, setse in vreese.
-
34
- Siet Psalm 8. op vers 5. Hebr. een mensch, Dat is, dat elck een van hen een mensch zy.
|