9
Soo sal ick uwen name psalmsingen in eeuwigheyt: 19 op dat ick mijne 20 geloften betale, 21 dagh by dagh.
|
-
1
- Siet van het Hebreeusch woort, dat hier staet in het getal van eenen, Psalm 4. op vers 1.
-
2
- Of, uyterste, daer henen hy voor Absalom heeft moeten vluchten, 2.Sam. cap. 17. vers 24. waer op sommige desen Psalm passen.
-
3
- Of, overdeckt, te weten, met anghst, benauwtheyt, sorge ende bekommernisse. Vergel. Psalm 77.4. ende 102.1. en 107. vers 5. ende 142.4. ende 143. vers 4. item Thren. 2.11, 12, 19.
-
4
- D. in eene versekerde plaetse, daer ick niet soude konnen in ofte op komen, als door uwe kracht.
-
5
- Hebr. toren der sterckte.
-
6
- Hebr. van het aengesichte des vyants, dat is, om my voor, ofte, tegen hem te versekeren, ende te beschermen.
-
7
- Dat is, in uwen heyligen tabernakel eenen langen tijt, ende voorts in den hemel, door den tabernakel afgebeelt, in alle eeuwigheyt. Siet onder op vers 6.
-
8
- Ofte, toevlucht hebben.
-
9
- Dat de Schrifture elders verklaert, door de schaduwe der vleugelen. Siet Ruth cap. 2. op vers 12. ende boven 57.2.
-
10
- Siet Psalm 3. op vers 3.
-
11
- Dat is, mijne gebeden, die ick u met geloften van danckbaerheyt hebbe voorgedragen, als de heyligen plegen te doen. Siet Genes. 28.20. Iudic. 11.30, 31. Psalm 116.18. ende 132.2. ende onder vers 9.
-
12
- Hy siet op het lant Canaan, daer over hem Godt, met beloften sijner beschuttinge, tot Koningh hadde gestelt, vertrouwende, dat hy hem, dien volgens, daer uyt niet en soude verstooten, als oock niet van het erfdeel des hemelschen Canaans, waer van het aerdtsche een voorbeelt ende pandt was. Siet Hebr. cap. 11. versen 8, 10, 13, 14, 15, 16.
-
13
- Ofte, doet toe, biddender wijse, ende alsoo in het volgende.
-
15
- Verstaende hemselven (niet tegenstaende de vyanden hem voor hadden het leven te benemen) ende bysonderlick den Heere Christum sijnen sone na den vleesche, wiens voorbeelt hy was. Vergelijckt 2.Sam. cap. 7. versen 13, 16. Psalm 72. ende 89. versen 21, 30, 37, 38.
-
16
- Hebr. geslachte ende geslachte, dat is, in alle geslachten.
-
17
- Regneerende op sijnen throon. Siet Psalm 29. vers 10. Luce cap. 1. versen 32, 33. Actor. cap. 2. vers 30.
-
18
- Ofte, beschickt, bestelt, als sijn toegeleyt ende voorbereyt deel. In het Hebreeusch wort het selve woordeken, Man, gebruyckt, dat het hemelsch Man hadde, daer mede Godt Israël spijsighde in de woestijne, als met eene voorbereyde spijse.
-
19
- Ofte, mits betalende, etc.
-
20
- Siet bov. vers 6. ende Iob c. 22. op vers 27.
-
21
- Hebr. dagh dagh, dat is, dagh by dagh, dagelicks. Siet Genes. 39. op vers 10. item Psalm 68.20. Iesa. 58.2.
|