25
69 Want de HEERE der heyrscharen 70 salse zegenen, seggende, Gezegent zy mijn volck de Egyptenaers, ende de Assyriers 71 het werck mijner handen, ende Israël 72 mijn erfdeel.
|
-
2
- Hy wil seggen, dat de Heere snellick ende onversiens de Egyptenaren sal aentasten, vergl. Psal. 18. vers 11. ende 104.3.
-
3
- Hebr. lichte. Heel selden wordender in Egypten wolcken gesien, dewijle het daer niet en regent, derhalven is het wat selsaems ende verschrickelick, daer wolcken te sien.
-
4
- Hier wort den afgoden, die niets en zijn, beweginge toegeschreven. De meyninge is dese, de afgoden sullen hare autoriteyt by de Egyptenaren verliesen, dewijle sy haer uyt de handen harer vyanden niet en hebben kunnen verlossen.
-
5
- D. van wegen sijne aenkomste ende tegenwoordigheyt.
-
6
- De sin is, Ick sal een inlantsche oorloge in Egypten verwecken, soo dat d’een den anderen sal vernielen. Siet dergelijcke geschiedenisse 2.Chron. 20.23.
-
7
- Hebr. de man tegen sijnen broeder, ende de man tegen sijnen metgeselle.
-
8
- D. lantschap tegen lantschap, provintie tegen provintie. Het schijnt dat de Propheet hier siet op ’t gene datter in Egypten geschiet is, na de doot van den Koningh Sethon, als twaelf Koninghskens haer hebben opgeworpen, ende het Koninckrijcke van Egypten hebben gescheurt, ende elck een deel des selven aen haer getrocken hebben.
-
9
- D. de moedt, ofte couragie, of het verstant. Siet Prov. 15. op vers 13.
-
10
- T.w. door die langhdurige inlantsche oorlogen.
-
11
- Dat is, aenslagen, opstel, voornemen. De sin is, ick salse soo quellen, dat sy geenen raet noch uytkomste sullen weten te vinden.
-
13
- Verstaet door dese harde heeren die twaelf tyrannen, die haer selven voor Koningen in Egypten hebben in gedrongen, na de doot van Sethon. And. eenes harden heeren, ende verstaen dit alsoo als of de Propheet hier sprack van den Koningh Nebucadnezar, ende passen dit op het gene dat geschreven staet Ier. 46.26.
-
14
- D. een wreet, hart, fel Koningh, verstaende Psammetichum, een van die twaelf tyrannen, die eerst van die andere elve verdreven ende te lande uyt gejaeght zijnde, doch daer na met gewelt weder in Egypten geraeckt zijnde, ende alleen regeerende, groote tyrannije bedreven heeft.
-
15
- T.w. die twaelf tyrannen. Doch eenige duyden dit op Nebucadnezar, ende sijne navolgers.
-
16
- T.w. door dit middel, Sy groeven een groote gracht, daer sy den Nilum inleydden, welcke geule ende vergaderinge der wateren, genoemt wort by de oude Schribenten de zee Maerios, soo dat de Propheet hier wil te kennen geven, dat sy de wateren van den Nilus afleyden, ende den back des selven drooge leggen souden.
-
17
- D. uyt de riviere Nilus: de Hebreen noemen Zeen alle groote vergaderingen van wateren. And. Sy sullen de wateren doen vergaen, dat sy niet in de zee en loopen.
-
18
- Verstaetmen hier door de riviere, den Nilum, soo wort hier met een ander woort te kennen gegeven het gene dat stracks de zee genoemt is geweest.
-
19
- Of, stroomen, of, vlieten, T.w. die uyt den Nilo vlieteden, ende die hier en daer door het lant geleyt wierden, om het lant te bevochtigen met doorvlietinge.
-
20
- Hebr. de stroomen der verwaringe, besluytinge, of bevestinge, verstaende daer by de wateren, die met dammen, of dijcken besloten, ende door het lant geleyt wierden.
-
21
- Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick vellekens, ofte, pellekens. Hier staet te weten, dat by de Griecken ende Latijnen, papyrus beteeckent een gewas, het welck principalick in de morassige plaetsen van Egypten wast, ontrent tien cubiten hooge, ’t welcke met een naelde van malkanderen kan gelichtt, ende verdeelt worden in dunne breede blaetkens, die gedrooght ende bereyt zijnde, seer bequaem schrijf-papier geven. Van dit papier heeft ende houdt het onse nu noch den name, al hoewel het niet en wast, maer van linnen lompen gemaeckt wort.
-
22
- Om dat sy geenen visch meer vangen en kunnen, by gebreck van water, ende dat derhalven hare winste ende middelen van leven ophouden sullen. Daer wiert veel visch in Egypten gegeten, alsoo sy door een superstitie, weynigh beesten slachtten en aten.
-
23
- Hebr. op het aengesichte, D. op het bovenste der wateren.
-
24
- Ofte, in het gehekelt vlas, D. die kostelick, edel, of fijn lijnwaet maken.
-
25
- Of, met schaemte bestaen, T.w. om dat sy in armoede vervallen sullen, hare trafijcke met de vreemde natien ophoudende, ende dat by gebreck van vlas, ’t welck andersins aen de beken in Egypten seer schoon en vele pleeght te wassen.
-
26
- T.w. van Egyptisch vlas, van het welcke de Princen en Vorsten kleederen maeckten, als te sien is Est. 8.15. die daer van Chorim, D. witte, genoemt wierden.
-
27
- Als of hy seyde, Sy hueren sich voor grooten loon arbeyders, om lustige ende genoechelicke vyvers te maken: maer de fondamenten der aerde sullen veler wege in Egypten in vallen, alsoo dat alle die daer in ende daer aen arbeyden, met het in vallen der fondamenten, sullen verbrijselt ende vermorselt worden.
-
28
- And. met hare raetslagen. And. met hare netten.
-
29
- Hebr. poelen der ziele, D. des lusts, D. lustige, genoechelicke poelen, vyvers, of groote plasschen als meyren, die de tyrannen pour plaisier, om haer genoeghte ende vermaeck deden maken. And. vyvers der visschen, of, van levendige dingen. Men meynt dat de Propheet in dit vers spreeckt van dien grooten arbeyt, die de tyrannen, in Egypten heerschende, haren ondersaten opleyden, haer soo met gelt, als door dwangh drijvende tot het graven van een meyr, poel, canael, ofte diepte, groot zijnde 3600 stadien in den ommegangh, daer sy het water uyt den Nilo uytleyden, ende weder daer in leyden konden, ’t welck genoemt wiert de lack, golve, of het meyr Maerios: Tot het graven hier van hebben die Koningen ettelicke duysenden harer ondersaten gebruyckt.
-
30
- Dese stadt wort by de Griecken ende Latynen genoemt Tanes, na by de riviere Nilus gelegen. Hier van wort de mont der riviere Nili genoemt Ostium Tanicum. In dese stadt hielden haer Collegie de Raden des Koninghs van Egypten. Van Zoan wort oock mentie gemaeckt Num. c. 13. vers 22. ende Psalm 78.12.
-
31
- Dit is een aensprake aen de Raetsheeren Sethons die hier Pharao genoemt wort, Pharao zijnde eenen gemeynen name aller Koningen van Egypten: Ia eenige meynen dat Pharao in de Egyptische sprake soo veel te seggen is als Koningh. Siet Genes. c. 12. op vers 15. Anders, Hoe spreeckt ghylieden in den persoone Pharaonis? als of de Propheet seyde, Hoe spelt ghylieden den Koningh voor, ende leert hem dus hooghmoedigh spreken? Daer doch desen Sethon een geck was, gelijck Herodotus getuyght.
-
32
- Andere nemen dese woorden aldus, Hoe kondt ghylieden (D. elck een onder u-lieden) seggen tot Pharao, ende al pocchende spreken, Ick ben een sone der wijsen, D. een discipel der wijsen ende hoogh geleerden. Een sone der oude Koningen zijt ghy, O Koningh, D. een sone uyt Koningen gesproten van oude tijden her.
-
33
- And. waer zijn die nu? [waer] zijn nu uwe wijse?
-
36
- Dit is geschiet door het rechtveerdigh oordeel Godes, die hare wijsheyt in dwaesheyt verandert heeft.
-
37
- And. Moph, Hos. 9.6. In de historien der Heydenen wort dese stadt Memphis genoemt, ende heden ten dage Alcaïr, of Caïr, het welck een treffelicke stadt in Egypten is heden ten dage.
-
38
- De sin is, Sy sullen geheel Egypten in roere stellen, alsoo dat geenen hoeck daer van vry en sal zijn. Andere nemen het aldus, Ia selfs de voornaemste onder de Regeerders, die hoecken, of, hoecksteenen genoemt worden, om dat het gemeyne beste op haer, als op hoecksteenen steunt.
-
39
- And. sal in schencken: Ende stracx, Sy sullen Egypten, etc.
-
40
- Of, eenen dwaelgeest, eenen werregeest. Hebr. eenen geest der verkeertheden, of, der verdraeytheden. De sin is, Godt heeft haer van alle wijsheyt ende verstant berooft, soo dat sy niet goets raden en kunnen, oock niet en weten waer uyt of waer henen dat sy haer sullen keeren of wenden.
-
41
- Of, sich heen en weer werpt. Hebr. dwaelt in sijn uytspouwsel. Hoe sich een dronckaert, als hy in sijn uytspouwsel leyt, meer keert en wendt, hoe hy sich leelicker en vuyler maeckt: Alsoo oock, wil de Propheet seggen, hoe dese verkeerde raetslieden meer voortvaren met raet te geven, hoe sy meer schade aenrichten. Daerom ware het beter dat sy haer gerust hielden.
-
42
- De Propheet wil met dese woorden te kennen geven, dat in Egypten alles soo verwerret soude staen, als of noch hooges, noch leeges stants-persoonen, sinnen of verstant hebben souden, alsoo datter geene saken tot eenen geluckelicken eynde souden gebracht worden. Herodotus schrijft in Euterpe, dat Psammetichus de Koningh in Egypten, negen en twintigh jaren langh met een geweldigh leger voor de stadt Azoto gelegen heeft.
-
43
- T.w. vreesachtigh, gelijcker volgt.
-
44
- Hebr. van het aengesichte der beweginge, etc. D. van wegen de dreyginge des Heeren, die hy te kennen geeft door het opheffen ende de beweginge sijner handen.
-
45
- T.w. tegen de Egyptenaren.
-
46
- De Propheet wil seggen, dat die van Egypten hoorende, dat Sanherib het lant van Iuda sal hebben overtrocken, verschrickt ende bevreest sullen zijn, besorgende dat hy sal komen, ende haer lant oock in nemen sal, gelijck het oock geschiet is, als Herodotus in Euterpe getuyght. Daer by verhalende, dat Setho de Koningh van Egypten, buyten raet zijnde, voor sijnen afgodt is neder gevallen, den selven klagende in wat perijckel ende benauwtheyt dat hy vervallen was. Andre verstaen dese woorden aldus, De Egyptenaren sullen Godt vreesen, sy sullen oock voor het volck van Israël verveert zijn, als sy sullen sien, dat het selve soo mirakuleuslick van Godt wort beschermt. Vergl. Exod. cap. 14. vers 25.
-
47
- D. eenige steden, Dat is, menschen in eenige steden woonachtigh, T.w. die, die door den bestemden raet Godes, ten eeuwigen leven zijn uytverkoren.
-
48
- Hebr. die met de lippe Canaans spreken sullen, als Gen. cap. 11. vers 1. D. sy sullen van Godes woort spreken, het welck in de sprake Canaans, D. in de Hebr. sprake beschreven is, ende sy sullen haer van de geloovige Ioden laten onderwijsen in den wegh der saligheyt.
-
b
- Deut. 10.20. Ierem. 12.16.
-
49
- D. sy sullen haer met eede verplichten aen den waren Godt, verlatende ende af sweerende de valsche goden. De sin is, Sy sullen de ware Religie aennemen.
-
50
- T.w. om dat sy te voren verstoort was geweest, ofte na by om verstoort te worden, maer door de barmhertigheyt Godes behouden gebleven. And. elck eene, gelijck Ies. 6.2.
-
51
- D. de ware Godtsdienst sal aldaer verricht worden, die ten tijde der Propheten by ende op den altaer pleeght verricht te worden.
-
52
- D. sy sullen opentlick den Heere voor haren Godt aennemen ende belijden. tot een teecken waer van sy opentlick dit teecken souden oprichten. Vergel. hier mede Gen. 28.18. Exod. 24.4. Ios. 4.8, 20. ende 22.10.
-
53
-
Aen hare, T.w. der Egyptenaren, ofte, aen sijne, T.w. Egyptens lantpale.
-
54
- Ofte, dien, T.w. altaer.
-
55
- D. dat de Heere van de Egyptenaren ge-eert wort. Siet Ios. 24.27.
-
57
- T.w. den Heere Iesum Christum.
-
58
- And. Grooten, of, Oversten.
-
60
- Ofte, doch genesen, D. hy salse slaen, nochtans niet tot haren verderve, maer hy salse wederom genesen, gevende haer ’t geloove in Christum, ende den geest der heylighmakinge.
-
61
- Siet Gen. 25.21. ende 2.Sam. c. 24. vers 25.
-
62
- De sin is, De geloovige uyt de Assyriers ende Egyptenaers, sullen malkanderen liefde ende vrientschap bewijsen, als sy beyde de Christelicke Religie sullen hebben aengenomen. want hier spreeckt de Propheet van de beroepinge der Heydenen tot Christum.
-
63
- D. een gemeyne passagie.
-
64
- Of, sullen dienst doen, T.w. Gode, den waren Godt, met een oprechte affectie ende gemoet. And. de Egyptenaers sullen de Assyriers dienen, ofte, te dienste staen, malkanderen in Christelicke liefde omhelsende, daer sy te voren malkanderen vyant waren, ende krijgh aen deden.
-
65
- De Propheet wijst hier voorder aen, dat de geloovige Ioden met de Heydenen, die haer tot den waren Godt souden bekeeren, goede vrientschap ende broederlicke gemeynschap souden houden.
-
67
- Onder dese twee natien worden oock andere Heydenen verstaen ende begrepen.
-
67
- Onder dese twee natien worden oock andere Heydenen verstaen ende begrepen.
-
68
- Ofte, midden op der aerde, D. door de geheele werelt, namelick als het Euangelium door de gantsche werelt sal gepredickt worden.
-
69
- And. welcke de HEERE der heyrscharen sal zegenen, seggende, Weest gezegent mijn volck van Egypten, ende O Assyrien, het werck mijner handen, ende O Israël, mijn erfdeel.
-
70
- Ofte, sal haer, T.w. de Israëliten, of Egyptenaers, of Assyriers. And. sal het, T.w. lant, of, sal het, T.w. volck, zegenen.
-
71
- Wedergeboren door den Heyligen Geest, ende zijnde derhalven nieuwe creaturen.
-
72
- D. mijn seer lieve ende beminde, die ick van oudts als mijn erfdeel besitte.
|