| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Schillebeeckx, E.H., De christusontmoeting als sacrament van de godsontmocting. - 't Groeit, Antwerpen, 1958, 170 pp.
Deze bondige synthetische studie is een ‘gouden boekje’ dat de theoloog lezen en herlezen zal. Voor de professor in sacramentologie is het een vade mecum. Het wonder is nu dat het zo geschreven werd dat het ook voor een religieus ontwikkelde leek toegankelijk is. De auteur bepaalt het sacrament als een bijzonder levenscontact met Christus in en door een zichtbare daad van zijn kerk. Alle implicaties hiervan worden een voor een naar voren gehaald. Dit alles mondt uit op het éne grote mysterie: onze deelname aan het leven van de allerheiligste Drieëenheid, onze ontmoeting van de Vader door de Zoon in de H. Geest. De studie is door en door thomistisch, hoewel dan niet in de zin van de schoolse handboeken. De meest moderne inzichten die wij bij vooruitstrevende theologen omtrent de sacramentenleer vinden, haalt de schrijver hier als vanzelfsprekend uit de teksten van zijn Leermeester. Op oorspronkelijkheid maakt hij helemaal geen aanspraak. Hij wil geen persoonlijke visie geven. Het inzicht dat hij voorlegt is alleen het openvouwen van de innerlijke begrijpelijkheid die schrift en overleveringen ons bieden. Maar dit is juist het werk van een groot theoloog. Het komt ons voor dat een aandachtige lezing van dit essay, zowel bij katholieken als bij protestanten, heel wat misverstanden uit de weg zal ruimen. Voor de inhoud wensen wij slechts één restrictie te maken. Dood, verrijzenis en terugkeer tot de Vader krijgen in deze theologische synthese hun volle heilsbetekenis. Het moment van de menswording echter wordt zo goed als niet behandeld. Wij menen dat dit een tekort is. Een intiemer betrekken van dit mysterie in het sacramentele gebeuren zou, naar ons inzien, de verhouding tussen sacramentele en buiten-sacramentele genade heel wat nuanceren en verrijken.
A.L. Vandenbunder
| |
Loffeld, Ed., Le Problème cardinal de la Missiologie et des Missions Catholiques. - Editions ‘Spiritus’, Rhenen, Holland, 1956, 407 pp.
Ziehier een uitermate geleerd werk over de missie, dat welhaast geen missionaris zal lezen, tenzij enkele abnormale uitzonderingen, waarvan ik er een ben. Dit knappe werk handelt over de aard en eigen onmiddellijke doelstelling der missie. Het boek is zwaar over de hele linie: inhoud, papier, band, stijl.... alles is als lood en men krijgt hoofdpijn van de voetnoten. Dit verwacht men over het algemeen niet van een boek in de Franse taal geschreven. Onze oosterburen gaat dat makkelijker en meer van nature af. Me dunkt het had toch niet geschaad indien.... maar neen, laat ik ophouden met kritiseren. Het gaat hier om etwas Grundlegendes en dan laat men basaltblokken makkelijker toe. Een enigszins behoorlijke bespreking - wat dit uitstekende werk zonder twijfel verdient - zou minstens 5 volle blz. moeten innemen, maar die stelt ‘Streven’ hiervoor niet ter beschikking. Als eenvoudig missionaris aan de frontlijn heeft men wel het meest interesse voor ‘Synthèse’, ‘La Realité Brutale’ en soortgelijke hoofdstukken, die subliem beschreven zijn en met een klare objectiviteit. ‘Si le missionnaire est continuellement exposé aux dangers du milieu.... son oeuvre exige fonctionnellement un déluge de grâces. En outre, l'activité du fondateur est tellement divisée, il doit s'adonner tellement à des soucis sociaux, culturels, économiques, à l'activité extérieure, que l'aspect intérieur et immédiatement surnaturel risque d'être effacé là où cependant la grâce est d'autant plus necessaire’. Dat heeft Pater Loffeld zeer juist getroffen en dit noemen wij praktische missionarissen: ‘Le Problème Cardinal’, het moet opgelost en goed opgelost worden, anders ‘l'oeuvre missionnaire risque de sombrer en des activités de suppléance, or elle n'est que la projection
terrestre d'une oeuvre strictement céleste. Toute la vie et toute l'activité du missionnaire doit être théocentrique’. (p. 311). Ik vind dit de meest belangrijke passage van het hele boek. Degene, derhalve, die deze meest noodzakelijke genade het meest verdient, is de beste missionaris. En dan doet het er weinig aan toe of men nu loodzware boeken schrijft, of dat men jongens en meisjes onderricht geeft, of dat men in een biechtstoel zit, of dat men componeert, viool speelt, spit of lootjes verkoopt, als die noodzakelijke genade maar verkregen wordt. Evenwel het wil me voorkomen, dat Dr. Loffeld zijn bijdrage er toe heeft geleverd en een zeer belang- | |
| |
rijke. Ga gerust zo maar door, confrater, maar maak uw volgend boek wat lichter verteerbaar en laat al de voetnoten naar 't einde verhuizen.
H. van Straelen
| |
Wyers, A.F., De onherkenbare Christus. - Paul Brand, Bussum, 1958, 218 pp., f 7.90.
Professor Wyers heeft in deze bundel een vijftigtal radio-toespraken verzameld, die hij de laatste jaren hield voor de K.R.O. De draad die door deze vier à vijf bladzijden lange toespraken loopt, wordt het best aangegeven door de drie gezichtspunten die de spreker-schrijver zelf in de Inleiding aangeeft: 1. Christen te zijn is slechts mogelijk, als men zich bewust is dat Christus onder ons op mystieke wijze verblijft als Kerk. 2. Christus kwam tot ons, uiteindelijk om ons tot de Vader te brengen, en 3. De eisen die de Kerk stelt zijn, hoe absoluut ook, normen, waarin het ethische en religieuze leven zich moet bewegen. Deze gedachten vormen de voortdurende ondertoon der toespraken.
R.S.
| |
Dodewaard, Prof. Dr. J.A.E. van, Maria's eretitels. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1958, 108 pp., f 4.95.
De Warmondse hoogleraar van Dodewaard volgt hier de litanie van de H. Maagd, staat bij elke titel of aanroeping even stil om zin en sfeer en achtergrond daarvan te overwegen en te smaken. Deze beschouwingen zijn, zoals hij in de voorrede zegt, ‘meer de neerslag van persoonlijke overweging dan van een diepgaande historische studie’. Toch spreekt uit elke bladzijde de bijbelkundige en zo hangt er over het gehele, smaakvol uitgegeven werk een innig vrome, bijbelse sfeer, die het tot een voortreffelijk Maria-boek maakt, dat met vrucht zowel gelezen als overwogen, of liever beide te gelijk, kan worden.
R.S.
| |
Jungo, Michel, La couronne invisible, vert. E. Thilo. - Edit. St. Paul, Fribourg, 1958, 104 pp., ing. Zw. Fr. 5.
Wij kennen de Zwitserse nationale heilige Nikolaas von Flue (1417-1484), de boer die naar Gods wil vrouw en kinderen verliet, en wiens boetend kluizenaarsleven de grondslag legde van het Zwitsers verbond. Maar we zouden zijn vrouw voorbijgaan, Dorthée Wyss, die instemde met zijn vertrek, die zijn tien kinderen opvoedde, die hem ook in de uitverkiezing volgde en getrouw bleef. Haar kroon is om de beurt ‘van bloemen, van doornen, van edelstenen’ geweest, altijd verborgen, - en wij bedanken Michel Jungo, wiens aanvoelen en inzicht ons deze waarachtige en waardige deelgenote zo eenvoudig en levendig, weet voor te stellen.
Em. Janssen
| |
Walter, Eugen, Der Gottesbund Gestern und Heute. - Herder-Verlag, Freiburg, 1958, 124 pp., geb. D.M. 5,80.
Bij een vroeger werkje van Eugen Walter heeft men geklaagd over een zekere disparaatheid. Der Gottesbund Gestern und Heute heeft alleszins een sterke eenheid, hoe vaag en veelomvattend ook dit opschrift moge aandoen. S. heeft het over de bijbel: inderdaad, hij leidt ons langs acht hoofdstukken (Besinnungen zo heten ze in de ondertitel) door de hele heilsgeschiedenis heen van Abraham tot Jesus. Hij duldt echter niet dat we louter toeschouwer blijven, maar hij mediteert met ons, rustig en ernstig over ons aloude en zeer actuele geloof. Het dagelijks contact met gelovige en ongelovige stadsmensen heeft S. geholpen tot nadenken over moeilijke gegevens en vragen: wat het geloof eigenlijk is; wat het Verbond omvat; wat een profeet onderscheidt van zijn volksgenoten; vragen omtrent goddelijke bevoorrechting en gelijkberechtiging, omtrent Heilsgeschichte en Weltgeschichte, omtrent de late roeping der heidenen....
J. Lambrecht
| |
Muenster, Ludwig, Ziet, de Bruidegom komt, vert. L. van Rijssel. - Lannoo, Tielt-Den Haag, 1957, 168 pp., ing. Fr. 52, geb. Fr. 78.
Carre, A.M., e.a., Le célibat est-il un échec? - Salvator-Casterman, Doornik, 1957, 152 pp., ing. Fr. 75.
Twee zeer verschillende facetten van het probleem der ongehuwde vrouw worden in deze boeken behandeld. Het eerste handelt over de godgewijde maagdelijkheid, onder de vorm van een doorlopend kommentaar bij de liturgie van de maagdenwijding. Deze commentaar situeert rol en betekenis van de maagd in de Kerk, door haar te projecteren op een zeer suggestieve, breed uitgeschilderde dogmatische achtergrond. Men kan zich zelfs afvragen of uit de overvloed van theologische en scripturaire toespelingen niet veel voor theologisch niet-geschoolden verloren moet gaan. En op het beslissend ogenblik waar op deze achtergrond de theologie van de
| |
| |
maagdelijkheid zich in scherp reliëf zou moeten aftekenen, voelt de lezer zich vaak met enkele al te wazige en vlakke beschouwingen door de schrijver afgescheept of in de steek gelaten. De vraag moet tenslotte gesteld worden, of in de verhouding van objectieve en subjectieve toewijding van de maagd aan Christus de klemtoon wel helemaal juist gelegd wordt. Het tweede boek handelt over de ongehuwde vrouw, die niet door toewijding aan God, maar door omstandigheden of eigen profane keuze ongehuwd blijft. Het concentrisch belichten, door verschillende auteurs, van het probleem onder zijn vele facetten, heeft voor- en nadelen. Het in dit geval bereikte resultaat is vrij bevredigend, en valt verheugend positief uit, al worden sommige diepere motiveringen van het ongehuwd-blijven en sommige pijnlijke aspecten van het leven der ongehuwde misschien wat al te zeer in de schaduw gelaten. De historische beschouwingen van Folliet en de talrijke getuigenissen van ongehuwden zelf lijken ons wel het meest waardevolle in de bundel.
L. Monden
| |
Mollat, Félix, Maître où habitez-vous? (La Vie Intérieure). - Aubier-Ed. Montaigne, Parijs, 1958, 384 pp., ing. Fr. 142.
Dit boek, met zijn ondertitel ‘Une tretraite avec Saint Ignace de Loyola’, is een verzameling van overwegingen, onderrichtingen, lezingen, streng volgens het verloop van de Geestelijke Oefeningen. Het maakt voor de retraitant de tekst van Ignatius nog meer onmisbaar; intussen moet het zelf ontstaan zijn uit talrijke en zeer verscheidene retraiten. Priesters en religieuzen vinden hier dan, voor hun jaarlijkse geestelijke afzondering, een rijke bron en een veilige leiding.
Em. Janssen
| |
Bon, Henri, Le miracle devant la science (Coll. Les Etoiles). - Le Centurion, Parijs, 1957, 230 pp., geïll.
Documentair is dit boek zeer interessant, omdat het niet bij de gebruikelijke, vrij algemeen bekende Lourdes-gevallen blijft, maar ook doorlopend de dossiers van de canonisatieprocessen en van over heel de wereld verspreide genade-oorden benut. De commentaar daarentegen kan ons minder overtuigen: hij blijft vaak te veel bij de oppervlakte van het probleem en gaat nog te zeer uit van de o.i. onhoudbare en overwonnen stelling, dat een verbreken van de natuurwet wetenschappelijk constateerbaar zou zijn.
L. Monden
| |
Bros, Mgr., Religion et religions. La révélation chrétienne. - Lethielleux, Parijs, 1958, 292 pp., 36 ill., ing. Fr. Fr. 700.
De titel van dit werk wekt verwachtingen die door het boek helemaal niet ingelost worden. Het is een enigszins opnieuw bewerkt klassiek apologetica-handboek, volgens de meest traditionele schema's opgesteld en waarin van godsdienstvergelijkende argumentatie nauwelijks sprake is. Hoe waardevol de uiteenzetting op zichzelf dan ook moge zijn, zij laat de lezer onbevredigd en geïrriteerd.
L. Monden
| |
Blanchet, Mgr., Fils de l'homme, fils de Dieu (Conférences de Notre-Dame de Paris). - Spes, Parijs, 1957, 214 pp., ing. Fr. Fr. 450.
Het is niet de eerste keer dat het Christus-thema van op de kansel der Notre-Dame behandeld wordt. Kenschetsend is echter, dat de uiteenzetting van Mgr. Blanchet niet teruggrijpt naar de godsdiensthistorische beschouwingen van Pinard de la Boullaye en evenmin aanknoopt bij de verworvenheden van de Formgeschichte en de hedendaagse exegese, maar eerder aansluit bij de allereerste Christus-predikatie van de reeks, die van Lacordaire. Zoals hij laat B. het evangelie voor zichzelf spreken en confronteert hij de verlangens en noden van de hedendaagse mens met de eeuwige Boodschap, zoals zij in Christus haar definitieve en toch historische gestalte heeft aangenomen. Is deze zwenking van wetenschap naar getuigenis, ook op de eerste kansel van de westerse christenheid, niet symbolisch voor heel de oriëntatie van het religieus beleven en de theologische bezinning in deze tijd?
L. Monden
| |
Catéchèse pour notre temps (Cahiers de Lumen Vitae, XII). - Edit. de Lumen Vitae, Brussel, 1957, 356 pp., 8 pl., ing. Fr. 150.
Ook de leek heeft het tussendoor wel vernomen of het in de zielzorg en bij het godsdienstonderricht van zijn kinderen ervaren: er is sedert enkele decenniën een krachtig renouveau aan de gang in de geloofsverkondiging en in het godsdienstonderricht. Dit verzamelwerk bevat de tekst van de 24 referaten, die in aug. 1957 te Antwerpen werden gehouden op het internationaal congres voor katechetiek, ingericht door Lumen Vitae, het internationale studiecentrum voor godsdienstige vorming. Eersterangskatecheten
| |
| |
spraken er over: doel en inhoud van de katechese, godsdienstpsychologie en religieuze sociologie, de katechetische methodologie, familie en school als godsdienstige milieu's, en tenslotte de plaats van het godsdienstonderricht in het geheel van de cultuur en van het onderwijs. Bij de samenstelling van hun tekst hebben de schrijvers zich zoveel mogelijk van ieder technisch jargon onthouden, en naast de theorie de praktijk in een gunstig evenwicht naar voren gebracht. Ondanks de diversiteit der onderwerpen, heerst er in dit werk een opmerkelijke eenheid van religieus inzicht in het probleem der geloofsverkondiging. - Een mooie balans van 50 jaren katechetisch onderzoek. -
J. van Brabant
| |
Cranston, R., Het mirakel van Lourdes, vert. Revocatus van Haaren. - Patmos, Antwerpen, 1958, 300 pp., ing. Fr. 130, geb. Fr. 170.
P.L. Monden, die de inleiding schreef voor de Nederlandse uitgave, noemt dit boek terecht: ‘misschien de meest ontroerende hulde, die in dit jubeljaar naar Maria oprijst’. S., een leidinggevende persoonlijkheid in het Amerikaanse protestantisme, publiceerde haar boek in 1955. Het werd als ‘boek van de maand’ samengevat in het wereldwijd-verspreide Readers Digest. Later volgde een uitgave voor Engeland. Onlangs verscheen een Franse en Duitse vertaling en thans de Nederlandse. Vanaf de eerste bladzijde begrijpt de lezer de reden van dit wereldsucces, want S. benadert het Lourdesmysterie met een ongewone oprechtheid, een diepe menselijkheid en een open geloofshouding. Wat ze ziet en voelt, beschrijft ze daarbij in een rijke taal, vol levensechte anekdoten, vol ontroering en fijne humor: vooreerst het ontstaan van Lourdes, vervolgens ‘de tussenjaren en enkele beroemde gevallen’, tenslotte de beroemdste genezingen uit de laatste jaren. - Het pleit voor de Nederlandse Boekhandel dat hij het initiatief nam om dit heerlijk werk in ons taalgebied te verspreiden. Jammer genoeg beantwoordt de uiterlijke verzorging (verouderd formaat en voorstellingswijze) niet aan de waardevolle inhoud. De vele zet- en taalfouten en vooral, wanneer men de oorspronkelijke tekst kent, de zeer gebrekkige vertaling doen heel onprettig aan. De innerlijke waarde van het boek blijft echter bestaan en daarom hopen we dat het een ruime verspreiding moge vinden.
L. Braeckmans
| |
Literatuur
Sluysmans, Conny, Nog kans op de hemel. - Leopold, Den Haag, 1958, 125 pp.
Conny Sluysmans moet een Zuid-Limburgse zijn, die het Limburgse societyleven door en door kent. Zij schrijft hierover met vlotte, maar ook onbeschroomde pen. Haar romannetje, een debuut, verraadt ongetwijfeld stylistische vaardigheid. Toch zijn er zwakheden in haar boekje. De ‘ik’ van het verhaal gaat na de H.B.S. te Nijmegen rechten studeren - zou Nijmegen dit wel goed vinden? Verder: deze ‘ik’, hoewel volop katholiek, gaat om de haverklap met een man tot het uiterste. Ik hoop dat Zuid-Limburg een beetje serieuzer is. Het lijkt mij ook onwaarschijnlijk dat een vrouw zulk een openlijke biecht neerschrijft. Ook het geval Noël is onwaarschijnlijk. Twee in de liefde teleurgestelden vinden elkaar; Noël is gelukkig eindelijk een betrouwbare gevonden te hebben en.... na enkele dagen (zij zijn natuurlijk weer tot het uiterste gegaan) laat hij haar schieten. Ik hoop dat Conny Sluysmans spoedig inziet zich vergist te hebben met deze ars amandi, dat zij wat vrouwelijke schroom in zich aankweekt en gaat beseffen dat er nog andere interessen zijn dan sexe en liefde. Schrijftalent en -temperament heeft zij ongetwijfeld.
J. van Heugten
| |
Daen, Frank, De bruikbaarheid van de tijd. Gedichten. De Windroos XLVI. - U.M. Holland, Amsterdam, 1957, 34 pp., ing. f 2.75.
De zakenman-dichter Frank Daen publiceerde ‘op latere leeftijd’ zoals dat heet, een zeer opmerkelijke bundel. In stilte, in hoop heeft de dichter de tekenen van onze tijd verstaan: ‘blij en rustig / lees ik de brief van de tijd’. Zakelijk haast, minder getourmenteerd dan Buddigh'. Hij zal ook minder driftig reageren dan Roletto, hij is misschien ook niet zo visionair begaafd als Scheepmaker. Maar bovenal heeft hij, geloof ik, geleefd wat hij schrijft. Daarom debuteerde hij zo laat. ‘Terwijl al het gebeurde voortsnelt / in het feitenrelaas van de tijd’, en wij ons doodstaren, doodtasten op het harde dagelijkse, moet hij worstelend en duister, maar standvastig gericht zijn op ‘het onloochenbare lichtbeeld / buiten onze organen’. Recht en zeker staat hij in de wereld, met ‘open ogen / rustend in de ruimte’, met niet zoveel in
| |
| |
handen, geen machtige woorden, geen argumenten of zekerheden dan zijn geloof, ‘een zwak welluidend instrument’, maar ‘bereid te strijden / diep ademend / en volkomen uitgerust’. Bijna zou men zeggen: een vrome mens. Bijna, want is dat niet een al te verdacht compliment aan een dichter-van-deze-tijd? Ik zou hem zelfs een biddende mens willen noemen: deze verzen schijnen mij bijna biddend geleefd, het is bij uitstek religieuze poëzie, tot zijn meest uitdrukkelijke en schoonste gestalte gekomen in het prachtige ‘Astronautisch gebed’. Stichtende poëzie, maar dit dan te verstaan in de oorspronkelijke, onbedorven betekenis van dat woord. Voor ieder, die oren heeft om te horen.
Huub Oosterhuis
| |
Roletto, Ed. O., Grootworden toenaderen buigen. Gedichten. De Windroos XLIV. - U.M. Holland, Amsterdam, 1957, 55 pp., ing. f 2.75.
Ed. O. Rolette maakt ‘reklame voor een nieuwe generatie’, maar meer nog voor zichzelf. Dat is natuurlijk het goed recht van een mens, die ontdekt heeft wie hij is, een dichter, en die al sprekend en roepend, al schreeuwend desnoods, met die ervaring in het reine moet zien te komen. Wel vraag ik me af, of Roletto er soms niet om liegt, en verzen en gevoelens opdient, die hij eigenlijk nog niet heeft geschreven en geleefd, gedichten, ‘die door een overmaat van maten overlopen’, zoals hijzelf ergens vrij zouteloos constateert. En inderdaad, meer is er van een groot deel van deze bundel niet te zeggen. Ontegenzeggelijk is hij een man van grote en nobele verlangens. Hij wil van alles: ‘een volkomen nieuwe en moderne spelling’, en woorden die uitstralen, beseffen, ontsteken, wekken; ja hij wil ‘de spreekwijze der mensen beïnvloeden’. En met gespannen aandacht zoekt men dan naar verzen, waarin deze idealen worden gerealiseerd. Maar het komt er slechts heel zelden van, dunkt me, en dat weet de dichter ook zelf, het staat even onomwonden en eerlijk in zijn bundel: ‘ik ben het tegendeel van mijzelf’, ‘ik ben in mijzelf verloren ik duizel ik roep’, sterker nog: ‘il loop mijzelf in vacua te barsten’. En wat betreft zijn dichterschap: ‘herhaalde malen pleeg ik valsheid in geschrifte’. Behalve met zichzelf zit hij ook met zijn medemensen te kijken. Hij zegt het wel aardig, vind ik: ‘o lieve mensen wat een mensen zijn de mensen / om je te schamen soms of om je nek te breken’. Hij staat nog ‘op de rand van mens en medemens’, maar: ‘ik beloof plechtig om mij om / te keren en de afstand te verkleinen’. Het best fundeert men zijn verwachting op het gedicht ‘de apen de mens en de liefde’. Het is ‘vurige wartaal’, maar taal, stootkracht en droom. ‘Dromend een droom op de stoom van mijn
stem’, zo hoopt men Ed. O. Roletto te ontmoeten in een volgende bundel.
Huub Oosterhuis
| |
Bouhuys, Mies, Grote oren. De twaalf mannetjes. Kindergedichten. - U.M. Holland, 1957, resp. 31 en 32 pp., f 2.25 en f 3.90.
Soms moeten de mensen maar kleine kinderen worden, en luisteren. Met grote oren, naar een liedje over pannekoekduifjes en het land van koek en ei. Wie deze verhaaltjes gelezen heeft wordt een en al oor voor alles wat Mies Bouhuys te vertellen heeft. Natuurlijk valt het dan ook wel eens tegen. Zo was ik b.v. spontaan teleurgesteld over de ‘moraal’ van haar gedicht op vijf mei, waarin ik moet geloven dat een rover een rover blijft: ‘pas op, pas op’. Maar dat wil ik niet geloven - en ik blader maar gauw verder, en geniet weer van al die rijmende verrassingen. En van de verrukkelijke plaatjes.
Huub Oosterhuis
| |
Babylon, Frans, Zomaar mijzelf. Gedichten. - Uitg. De Beuk, Amsterdam, 1957, 37 pp., f 2.
Een schamel geval is de bundel Zomaar mijzelf van Frans Babylon. Het schijnt voor het verstaan van dit dichterschap en de oorsprong van deze poëzie van belang te weten dat de heer Babylon lange perioden in Frankrijk verbleef en momenteel in Sint-Oedenrode woont, aldus de begeleidende levensbijzonderheden. Sint-Oedenrode is maar een klein plaatsje, en af en toe wordt het de kosmisch-gnuivende dichter daar te eng. Dan gooit hij zijn gevoelens op de grote markt, en dan komen er interessante dingen aan het licht. Zo o.a. dat hij ‘steeds eigenwijs’ aanwezig is op ‘feesten van het samenzijn’, en dat zijn tam-tamverlangen onophoudelijk een ‘donker bonzend tromgeroffel’ doet horen.
Huub Oosterhuis
| |
Stroomgebied. Een bloemlezing uit de poëzie van de na-oorlogse dichter-generatie door Ad. den Besten. - U.M. Holland, Amsterdam, IIIde druk, 1958, 273 pp., f 9.75.
Deze derde druk van Ad. den Bestens bloemlezing heeft een aanzienlijke uitbreiding ondergaan, zodat het bijna een nieu- | |
| |
we uitgave werd. Het aantal dichters dat hier optreedt is 59, terwijl de vorige druk er slechts 39 bevatte. Meer dan de helft der gedichten in deze uitgave is nieuw. Wie een indruk wil krijgen van de naoorlogse poëzie, leze dit boek, dat de verzamelaar ongetwijfeld veel hoofdbrekens moet gekost hebben. Men bedenke dat den Besten ook een boek met dezelfde titel Stroomgebied uitgaf, waarin hij echter de na-oorlogse poëzie en de poëten essayistisch behandelt.
J. van Heugten
| |
Hemeldonck, Em. van, Gekluisterde stroom. - Lannoo, Tielt, 1958, 318 pp., ing. Fr. 108, geb. Fr. 135.
Deze roman zet de reeks voort van schrijvers grote historische werken, en wordt toch enigszins anders. De reeks van de ruime fresco's: het Antwerpen van de zestiende, de zeventiende, de achttiende-negentiende eeuw; telkens in zachte kleuren en fijne lijnen, met velerhande flikkering, detaillering en gevoeligheid. Telkens ook een veelvuldig gebeuren, in het begin haast onmerkbaar en op het einde wurgend of neerslaand. Doch hier komt dat gebeuren los bij een onderlinge verhouding van veel personen: de scheepsbouwer Joannes Somers, zijn dochters Joanna en Rita, zijn schoonzonen Joris van Damme en Jan Engelbert Pompe, de geldmagnaat Charles de Proli en de avonturier Carlo Vloers, - alles onder de Oostenrijkse heerschappij van Maria Teresia en Jozef II. Het is een rijker samenstel, een geweldiger structuur, een meer verscheiden verloop. Van Hemeldonck maakt het ons moeilijk, omdat de weelderig-beschrijvende voorstelling geen sobere verhaaltrant wordt, omdat het gehele werk ook te weinig organisch verbonden is. Maar wie die bijkomstige hindernissen overwint, wordt door het grote menselijke drama geweldig en diep gegrepen.
Em. Janssen
| |
Burssens, Gaston, Paul Van Ostaijen, de Dichter. 40 pp., 8 ill.; Teirlinck, Herman, Karel Van De Woestijne. 56 pp., 8 ill.; Haes, Jos De, Richard Minne, de Dichter. 40 pp., 8 ill. - A. Manteau N.V., Brussel, 1956, per deel Fr. 20.
Door het Belgisch Departement van Openbaar Onderwijs werd een nieuwe reeks ‘Monografieën over Vlaamse Letterkunde’ opgezet, een tegenhanger van de zo bekende Monografieën over Belgische Kunst, die door hetzelfde ministerieel Departement worden uitgegeven. H. Teirlinck, R. Herreman, L. Indestege, K. Jonckheere en J. Aerts (A. Westerlinck) vormen het redactiecomité. De drie eerste afleveringen zijn gereed en behandelen toevallig drie dichters: elk deeltje bevat een inleiding, een keuze gedichten die een beeld van het gezamenlijk oeuvre en zijn ontwikkeling suggereren, tenslotte enkele illustraties. Opzet, uitwerking en typografie verdienen lof. G. Burssens schetst in een zestal pagina's de poëtische evolutie van Paul van Ostaijen zonder één enkel facet te verwaarlozen. Het opstel over Karel Van De Woestijne beantwoordt niet aan de opzet van re reeks. Teirlinck haalt belevenissen en voorvallen aan i.v.m. de Lathemse dichter, maar spreekt even uitvoerig over zichzelf en vergeet het werk van zijn vriend te verklaren. - Grootheid en begrenzing van Richard Minne's poëzie werden door De Haes met een zeldzame Einfühlung en zin voor maat en synthese omlijnd.
J. Du Bois
| |
Noordzij, Nel, De kromme danseur. Boomplastieken en een gedicht. - Uitg. N.V. de Arbeiderspers, Amsterdam, 1957, 39 pp., f 6.90.
Wie, afgaande op de eerste verrassende indruk, van dit gedicht een ballade verwacht - nu eindelijk eens een ballade - wordt teleurgesteld. De vaart van de eerste strofen, reeds spoedig afgeremd door al te vernuftige geestigheden, loopt naar het eind m.i. dood in de kringloop-van-onoplosbare-vragen van de dichteres zelf. Moge het gedicht in zijn geheel niet bevredigen, uit sommige fragmenten, evenals uit de boomplastieken, die werden ‘meegebundeld’, krijgt men zonder twijfel een beeld van de dichterlijke persoonlijkheid, die hier spreekt, trefzeker, meedogenloos vaak en hard, maar ook vol aandacht voor het minste of geringste aan menselijkheid. Soms voelt men zelfs haar ‘verweerde moederlijke hand’.
Huub Oosterhuis
| |
Roover, A. De, Paul van Ostaijen. Ontmoetingen. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 60 pp., fr. 20.
Dit werkje omvat twee delen, een biografie van de dichter en een essay. Bij de korte maar verantwoorde levensschets hoort volgende bedenking: 30 jaar na het afsterven van P. van Ostaijen ontberen we nog een uitgebreide, wetenschappelijke levensbeschrijving van de dichter. Geduld! Gezelle kan reeds op een halve biografie bogen en Van de Woestijne wacht gezapig zijn beurt af. - De Roo- | |
| |
ver betitelde zijn essay: De Tocht naar het Absolute. Hierin wil hij aantonen dat de poëzie van P.v.O. haast uitsluitend aan de zelfstandigheid van het woord is gewijd. We kunnen de auteur een eindweegs volgen. Alleen de interpretatie van de Nagelaten Gedichten vergt voorbehoud. Het bewijs moet nog geleverd dat deze verzen ‘bewust de psychische problemen uitschakelen en uitsluitend poëtische schepping’ zijn. Van Ostaijen had het zo gewild maar de existentiële eenzaamheid die hem kwelde kwam telkens weer onontkoombaar in het woord tot gestalte. Wat de auteur trouwens - in tegenspraak met zichzelf? - bij de commentaar op De Weg impliciet toegeeft. - Om de uitgebreide bibliografie is dit werk haast onmisbaar geworden. Enkele zeer storende taalfouten ontsieren de tekst.
J. Du Bois
| |
Franquinet, Robert, De vogelaar. Gedichten. - Uitg. De Beuk, Amsterdam, 1956, 32 pp., f 2.
Het mag waar zijn, dat Robert Franquinet door niemand minder dan door Marsman in de literatuur werd binnengehaald en begroet als een markante en talentvolle figuur, met zijn bundel De vogelaar heeft hij deze reputatie dan toch voorlopig verspeeld. Banaliteiten en banlieu-emoties; een soort religieuze erotiek, die soms een gedicht oplevert als ‘virginaal’, dat ik eigenlijk zou moeten overschrijven, om een indruk te geven van dit dichterlijk bestaan. Het is mij echter te onbeschoft en te zinloos om nog eens gedrukt te worden. Ik zal geen woord uit deze bundel citeren, alleen meen ik uit alle macht protest te moeten aantekenen tegen deze wijze van dichten, of minstens tegen het publiceren van dit soort poëzie. Mogelijk dat het schrijven hiervan de dichter bevrijdt, het lezen bevuilt degene, voor wie het menselijk woord een wezenlijk gebeuren is, en die van de dichter verwacht, dat hij zich dienstbaar maakt aan dit geheim. Jammer voor Marsman: Franquinet had het beter bij zijn debuut kunnen laten.
Huub Oosterhuis
| |
Keukens, Kor, Gevecht in de spiegel. - Kosmos, Amsterdam, 1957, 243 pp., f 14.
Wel mag de hoofdfiguur van deze roman de naam van Job Armbloet dragen, want arm in de volste zin is deze ontwortelde, die geen innerlijke rust kan vinden. - Als hij meent dat een simpel geluk hem hier of daar blijvend zal toevallen, wordt ook deze verwachting hem onbarmhartig weer ontrukt. Ontmoedigd heeft hij de kracht niet meer te blijven strijden en keert hij weer terug in de ellendige situatie waaruit hij eens was heengegaan. Hij kan de ban niet breken. - De flap van dit boek vermeldt dat deze roman een eersteling is van een niet-intellectueel. De lezer zal gaarne toegeven dat deze eersteling een zeer knap werkstuk is en van een zeer reële en scherpe kijk op mensen getuigt waarmede toch een warme mildheid zich verbonden heeft. Keukens kan schrijven. Gevecht in de spiegel is echter geen jeugdlectuur.
Joh. Heesterbeek
| |
Scheepmaker, Nico, De kip van Egypte. Gedichten. De Windroos XLV. - U.M. Holland, Amsterdam, 1957, 38 pp., ing. f 2.75.
Een vreemdeling met alle godsbewijzen in handen, noemde Nico Scheepmaker zich in zijn eerste bundel Poëtisch fietsen. In zijn tweede bundel breekt echter hier en daar grootheid door, een kracht tot bezinning, een sterke dichterlijke visie. Ik doel hier met name op twee gedichten: ‘Ik loop als een stormwind rond’ en ‘Vergeef de gelukkige man’, en op de beide liefdesgedichten die de bundel sluiten. Visionaire en geheimzinnig-eenvoudige poëzie is dit, een dwingend dichterlijk zelfbewustzijn. Vanuit dit zelfbewustzijn vond de dichter ook de voortreffelijke titel voor deze bundel, die hij toelicht met de woorden: ‘het woord van de dichter is heilig zoals in Egypte de kip’. Het beeld van de vogel, voortdurend terugkerend, krijgt een wonderlijke diepte, waar het de heer Jesus aanduidt, het leven zelf en de meest herboren vogel, voor de dichter echter nog ‘een vreemde eenzelvige Jesus / een loopvogel over het water’. Maar ‘geloof in die vogel / hij zweeft op de adem / der mensen gebroken, - / toch menselijk voort’. Het sprekendst wellicht noteert hij zijn vaag en onrustig, niettemin hevig godsbewustzijn in een vreemd en eenzelvig, bijna a-poëtisch gedicht, beginnend met de woorden: ‘Ik buit mijn God / in woorden uit’. Misschien zal een dieper herkennen van de ‘vreemde eenzelvige Jesus’ hem de mensen nog dieper nabijbrengen. En hopelijk zal hij in het Woord zijn meest eigen woorden vinden, voor die eigen visie op het bestaan, die reeds duidelijk taal vindt in deze bundel. Soms nog wat afgemeten, maar dikwijls voluit en prachtig.
Huub Oosterhuis
| |
| |
| |
Stenius, Göran, Klokken van Rome. Vert. - De Fontein, Utrecht, Antwerpen 332 pp., f 9.75.
De schrijver van deze merkwaardige priesterroman, zo schreven wij bij de Duitse uitgave en wij willen dit hier herhalen, is een Finse diplomaat die lange tijd in Rome verbleef en, zoals blijkt uit zijn boek, ook in Vaticaanse en clericale kringen goed thuis is. Hoofdfiguur van de roman is een Fins-Zweedse jonge archeoloog, die na veel innerlijke strijd katholiek wordt en priester, een veel belovende toekomst in de pauselijke curie prijs geeft en zielzorger wordt in een achterbuurt van Rome. Hij herinnert aan Bernanos' Curé de campagne, inzoverre hij zijn wetenschappelijk verleden vergeet om in zuivere oprechtheid en eenvoud het evangelie te beleven en de minste van allen te worden. Een opvallend en treffend boek dat met grote intelligentie en met nog grotere innigheid, met intens religieuze drift geschreven is. De geestelijke aspiraties en innerlijke spanningen der huidige intelligentia komen hier op gevoelige wijze aan het woord. Het is een boek voor lezers van smaak en besef.
J. van Heugten
| |
Zwolse Reeks. Koopmans, J., Vijf letterkundige studiën over de 17de en 18de eeuw. Verzameld en ingeleid door Dr. C.M. Geerars. - W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1958, 197 pp., f 6.25.
Behalve een korte beschouwing over leven en werk van Koopmans, bevat deze bundel de artikelen door K. geschreven over Roemer Visscher; Cats' Sinne- en Minnebeelden; Westerbaen's ‘Ockenburg’ en haar toepaden; Arnold Hoogvliets Abraham de aartsvader, en Willem van Harens Frizo. Een lijst der geschriften van Koopmans besluit deze bundel. Het mag een gelukkige gedachte van de redactie der Zwolse studies geacht worden, dat zij deze verzameling in het licht gegeven heeft. Koopmans' studies zijn alleszins een aandachtige kennismaking waardig. Nooit dor, nooit afgezaagd; ook niet waar het een werk of auteur geldt, waarover men bezwaarlijk nog iets levendigs of origineels verwacht te horen. Zoals de auteur b.v. Cats' onderhavige werk weet open te leggen, te laten ‘zien’, te doen lezen, zo toont hij ook in de overige studies een frisse en levendige kijk op zijn onderwerp. Hij heeft er werkelijk ‘ziel ingeblazen’. Het zou een goede daad van de ‘Zwolse redactie’ zijn, te zijner tijd een tweede bundel uit Koopmans' werk samen te stellen en aldus onder breder bereik te brengen.
Joh. Heesterbeek
| |
Churchill, Winston Leonard Spencer, Redevoeringen 1938-1945. - De Toorts, Haarlem, 422 pp., f 14.
In het Pantheon der Nobelprijswinnaars verscheen dit merkwaardige boek over en van Winston Churchill. Het opent met twee voortreffelijke beschouwingen over Churchill, de eerste van Gust de Muynck ‘Een interpretatie bij wijze van inleiding’, de tweede van John Connell over de mens en de schrijver. Het grootste gedeelte van het boek bevat toespraken of stukken van toespraken tussen '38 en '45 en eindigt met een aantal korte citaten en aforismen uit geheel Churchills leven. Deze citaten zijn treffend goed gekozen en bevatten steeds een pointe, een verrassing. Er is veel zorg besteed aan keuze en vertaling van het geheel en het boek doet ons Churchill inderdaad kennen in zijn eigenaardige grootheid en bijzonderheid. Er wordt niets verdoezeld en verfraaid: de grote politicus, schrijver en historicus staat voor ons, ook in zijn kleine menselijkheden. Hij is een late vertegenwoordiger van het Engeland zoals het was in zijn grote tijd, met de ondergaande Victoriaanse zon. De oude aristocraat staat enigszins vreemd in de nieuwe na-oorlogse wereld. Een boeiend en vaak sprankelend boek voor Churchill-vereerders.
Dr. P.v.A.
| |
Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie. - Uitg. H. Nelissen, Bilthoven, 1957, 537 pp., f 12.50.
In een handige en smaakvolle dundrukuitgave heeft Gerard Wijdeveld de Dante-vertaling van Christinus Kops O.F.M. voor de Nederlandse lezer toegankelijk gesteld. Kops' vertaling is, zoals men weet, rijmloos, maar zeer verdienstelijk. Wijdeveld heeft de voetnoten, gelukkig, tot het strict noodzakelijke beperkt. Alles, ook de inleidingen, zijn kort, doch afdoende. Hier en daar heeft Wijdeveld de eerste vertaling van Kops gecorrigeerd volgens de tweede, die de vertaler, ontevreden over eigen werk, later maakte. Het is, dunkt mij, voor de Dante-vereerder, die het Italiaans niet of nauwelijks machtig is, een bijna ideale presentatie van het wereldpoëem, een boekje dat men bij zich kan steken en op reis, of waar ook, ter hand kan nemen.
J. van Heugten
| |
| |
| |
Prismaboeken.
TREVELYAN, Raleigh, De vesting van Anzio. - Een eenvoudig dagboek van een jong officier, dat vertelt van het wel en wee der soldaten na de landing in Zuid-Italië. Niet schokkend, maar bescheiden en oprecht.
MALLET-JORIS, Françoise, Het Huis der leugens. - Een literair uitstekend, maar menselijk en moreel ontstellend boek. De hemel bevrijde ons van Frans schrijvende Vlaamse dames.
CLEATOR, P.E., Wat aarde bewaarde. - Een korte beschrijving van de archeologische vondsten overal ter wereld. De schrijver ‘sneert’ graag naar Bijbel en christelijke openbaring.
IJZEREN, Dr. J. van, Geschiedenis der klassieke literatuur. I en II. - In twee deeltjes behandelt de auteur de literatuurgeschiedenis van Grieken en Romeinen.
| |
Kunst en cultuur
Brom, Gerard, Schilderkunst en litteratuur in de 16e en 17e eeuw. - Aula-boeken, Utrecht- Antwerpen, 1957, 295 pp.
De Uitgeverij Het Spectrum is gestart met een nieuwe serie pocket-boeken: De aula-reeks. De eerste deeltjes van deze serie zijn voortreffelijk en staan op hoog wetenschappelijk peil. Prof. Gerard Brom heeft in deze reeks een boekje uitgegeven: Schilderkunst en litteratuur in de 16e en 17e eeuw, dat op boeiende wijze het meesterschap van deze schrijver toont. Het thema dat Gerard Brom hier behandelt, is hem zeer dierbaar. Reeds dikwijls heeft hij op dit gebied belangrijke studies gepubliceerd en ook dit werkje verdient onze volle aandacht. Prof. Brom weet buitengewoon veel en daarom kan hij ook over historische feiten en culturele uitingen verrassende combinaties maken, die een plotselinge openbaring zijn, omdat zij een persoon of een geestesuiting in een verrassend en sterk licht plaatsen. Het eerste gedeelte van dit boek behandelt de 16e eeuw; deze hoofdstukken zijn, naar onze mening, wel het schoonste. Wat Gerard Brom hier b.v. over Erasmus zegt, is een kostbare aanwinst voor onze vaderlandse cultuurgeschiedenis. Het tweede gedeelte over de 17e eeuw is misschien minder verrassend, omdat de feiten reeds bekender zijn, ofschoon men ook hier verschillende bijzonder mooie fragmenten aantreft. Een rijk boek van een buitengewoon vitale geleerde!
C. de Groot
| |
Gruyter, W. Jos de, De wereld van Van Gogh. Fotografie Emmy Andriesse, mise en pages Dick Elffers. - Daamen N.V., Den Haag; Desclée de Brouwer, Brugge; Laurent Tisné, Paris; Libritalia, Milano, 1957, 151 pp., geïll., f 18.50 en Fr. 250.
Het prachtige foto-boek De wereld van Van Gogh, waarvan in 1957 een tweede druk verscheen, is een edele hulde aan de grote, eenzame kunstenaar en een piëteitvolle herinnering aan Emmy Andriesse, die de foto's maakte. Zij zelf is gestorven in februari 1953. Met scherpe intuïtie en zich-zelf-vergetende trouw heeft zij de wegen geobserveerd, die de kunstenaar in zijn kort maar hevig bewogen aards bestaan gegaan is. Het stille Nuenen in Brabant, Parijs de Lichtstad, die voor Van Gogh zo duister kon zijn, Arles, Les-Saintes-Maries-de-la-Mer, Saint-Rémy, Auvers-sur-Oise, schilderachtige stadjes met welluidende namen, in de fel-bezonde Provence, waar Van Gogh zijn inspiratie vond voor zijn met laaiend vuur geschilderde werken, werden door Emmy Andriesse bezocht, om de wereld waarin deze kunstenaar leefde, voor de moderne mens weer actueel te doen herleven. Zij is daar voortreffelijk in geslaagd; bescheiden, zich nergens opdringend, geeft zij haar fotografische beelden. Zij laten op voortreffelijke wijze zien, wat de kunstenaar zag en hoe hij het zag. Dit laatste is wel het voornaamste, omdat zich daarin de visie van de kunstenaar uit. De bijgevoegde tekst is grotendeels ontleend aan brieven van Van Gogh. Deze tekst is zeer sober, maar ook zeer suggestief. Zo werd de tekst, op zijn beurt, een uitstekend illustratie-materiaal voor de foto's. De teksten bewijzen, dat deze kunstenaar ook literair zeer begaafd was, maar bovendien dat Van Gogh een diep-religieuze instelling had; hij nam het leven en de kunst zeer ernstig op. Dit werk van Emmy Andriesse, De Gruyter en Dick Elffers werd inderdaad een exceptioneel boek.
C. de Groot
| |
Swillens, P.T.A., Prisma-Schilders-lexicon. - Het Spectrum, Utrecht, Antwerpen, 1957, 281 pp.
De Prisma-Serie zorgt voor aangename verrassingen. Daaronder valt ook het deeltje: Prisma-Schilders-lexicon, somengesteld door P.T.A. Swillens. Met grote toewijding en zorg heeft de schrijver gegevens bij elkaar gezocht, over meer dan 4000 Nederlandse en Belgische schilders en tekenaars, vanaf de 15de eeuw tot he- | |
| |
den. Bij steekproeven bleek wel, dat deze verzameling nagenoeg volledig is, zodat het een handig boekje is voor de lezer, die over een bepaalde kunstenaar de eerste, elementaire gegevens wil hebben. Het behoort daarom in de onmiddellijke nabijheid te zijn van iedereen, die ruimere culturele belangstelling heeft.
C. de Groot
| |
Stelzer, Otto, Kunst-Betrachtung. - Handbuch der Kunst- und Werkerziehung. Rembrandt-Verlag, Berlijn, 1957, 202 pp., 195 ill., 16 klpl., geb. D.M. 14.80.
Met het verschijnen van het eerste deel is Band V van het Handbuch der Kunst- und Werkerziehung (cfr. Streven, maart 1958, p. 607) nu volledig. Na de meer praktisch-pedagogische inleidingen op de beeldende praktijken waarin de eigen creativiteit van het kind en de jonge mens zich kan uiten, beschouwt Band V het resultaat van deze scheppende activiteit in haar meest begunstigde moment: het kunstwerk. Zoals de auteur het in zijn inleiding zegt wil hij een morfologie van het kunstwerk geven. En dit kan inderdaad zeer vruchtbaar zijn als men deze vormenontleding niet te absoluut stelt, met het gevaar de historische vormenontwikkeling te negeren. Aan dit gevaar is O. Stelzer echter ontsnapt door zich niet al te strikt aan zijn morfologische opzet te houden maar op een vlotte en zeer sympathieke wijze zijn lezers met het creatieve proces in de plastische kunsten vertrouwd te maken. En dit is wel de beste initiatie.
G. Bekaert
| |
Festschrift Kurt Bauch. - Deutscher Kunstverlag, München, 268 pp., 125 ill., geb. D.M. 20.
Dit feestgeschenk bij de zestigste verjaardag (25 november 1957) van de bekende kunsthistoricus Kurt Bauch, ordinarius te Freiburg, is even veelzijdig gekleurd als het persoonlijke werk van de gevierde (cfr. Streven, mei 1954, p. 186). Het bevat beschouwende bijdragen als die van H. Jantzen over de zin en de beoordeling van het kunstwerk; uitgebreide kunsthistorische onderzoekingen als die van W. Schöne over de bovenkerk van Assisi; kortere mededelingen als die van H. Keller over de tekeningen van Pisanello. Het boek handelt over stedebouw, bouwkunst, schilder- en beeldhouwkunst. Het hecht een groot belang aan de iconografie en bespreekt antieke zowel als moderne kunst. Maar niet alleen het veelzijdig en vruchtbaar interesse van K. Bauch wordt in dit boek weerspiegeld. Men vindt er ook zijn breedmenselijke instelling en zijn mededeelzame bevattelijkheid in terug.
G. Bekaert
| |
Hocke, Gustav René, Die Welt als Labyrinth, Manier und Manie in der europäischen Kunst. - Rowohlt Verlag, Hamburg; De internationale Pers, Antwerpen, 1957, 252 pp., 254 ill., Fr. 45.
Met dit werk heeft G.R. Hocke zich tot doel gesteld een fenomenologie op te maken van manieristische thema's uit de Europese kunstgeschiedenis ten einde daardoor de problematiek van de moderne mens doorzichtiger te maken. Hij is immers de overtuiging toegedaan dat wij in een uitgesproken manieristische tijd leven. De studie van het manierisme in het verleden - veelal de barokke perioden in de kunst genoemd - kan ons helpen om onze eigen problematiek ten minste duidelijker te stellen. Het spreekt vanzelf dat het woord manierisme hier geen pejoratieve klank heeft en dat de toepassing op onze tijd geen veroordeling insluit, zoals sommige recensenten van het boek hebben doen verstaan. Niet zonder verrassing zal men het over het algemeen zeer genuanceerde boek lezen. Op enkele plaatsen slechts zal een kritische lezer niet akkoord gaan met een al te vlugge gelijkschakeling van soms geheel verschillende verschijnselen.
G. Bekaert
| |
Kahnweiler, Daniel-Henry, Picasso-Keramik. - Fackelträger-Verlag, Hannover, 1957, 128 pp., 89 ill., 13 klpl., geb. D.M. 24.80.
Wanneer men bij het bekijken van Picasso's keramiek aan sommige van zijn schilderijen terugdenkt, verrast het niet dat de kunstenaar door een toevallig bezoek aan een pottenbakkersbedrijf te Vallauris er toe kwam zich met hart en ziel tot deze nieuwe techniek te wenden, waartoe hij sinds lang was voorbereid. Eerder kan het verwonderen dat hij er niet vroeger toe overging zijn grafiek en kleur door het vuur een nieuwe glans te verlenen. Ook in deze nieuwe techniek is Picasso zichzelf gebleven. Het lijkt ons echter overdreven te beweren dat Picasso daardoor de moderne keramiek heeft vernieuwd of dat hij een ongekend aspect van zijn creativiteit heeft geopenbaard. Aan dit facet van Picasso's veelzijdigheid heeft D.-H. Kahnweiler een verzorgde monografie gewijd. Zijn boek voldoet helaas niet geheel aan de opdracht die het in de Picasso-literatuur te vervullen had. Daarvoor zijn de kleurreproducties te schaars en is vooral
| |
| |
de keuze van deze kleurreprodukties en van de afbeeldingen in het algemeen niet gelukkig. Toch blijft het niettegenstaande deze tekorten een kostbaar werk.
G. Bekaert
| |
Psychologie en pedagogie
Schilfgaarde, Dr. P. van, Over de wijsgerige verwondering. - Van Gorcum, Assen, 1957, 2de druk, 120 pp., f 4.90.
Dit met liefde en talent geschreven boekje is zeker geschikt om ons aan het denken te zetten en de zeer verzorgde stijl maakt het denkend voortlezen tot een genot. Heel veel moois is er te vinden en toch bevredigt het niet geheel. Uiteindelijk blijft de gedachte te zwevend, te zeer esthetisch bepaald, waardoor onze verantwoordelijkheid niet in zijn karakter van echte zedelijke verplichting wordt gezien. Wellicht is het juist dit tekort, dat de schrijver verhindert boven een min of meer pantheïstisch gekleurde wereldvisie uit te stijgen.
Th.F. Geraets
| |
Goemaere, Pierre, Thérèse Neumann, visionnaire? stigmatisée? - Maloine, Parijs, 1957, 160 pp., 4 pl., ing. Fr. Fr. 800.
Als voorzitter van het Belgisch Comité voor het onderzoek der paranormale verschijnselen, is P. Goemaere in uiterst goede conditie om in een geval als dat van Th. Neumann na te gaan in hoever de ‘buitengewone’ fenomenen, die haar leven kenmerken, natuurlijk kunnen verklaard worden of niet. Zijn onderzoek voert hem tot de onomwonden conclusie: het gaat hier over een hysterica. Hiermee wil hij echter niet zeggen dat alle bovennatuurlijke invloed noodzakelijkerwijze is uitgesloten, doch wel dat deze nergens bewezen is en dat alle verschijnselen rond Th. Neumann door natuurlijke oorzaken kunnen verklaard worden. Deze gebundelde artikelen (in 1955 en 1956 in de Revue Générale gepubliceerd) bevelen we graag aan omwille van hun objectiviteit.
R. Hostie
| |
Goerres, A., Methode und Erfahrungen der Psycho-analyse. - Kösel-Verlag, München, 1958, 302 pp., geb. D.M. 19,80.
Veel is er reeds over de psycho-analyse verschenen. Toch brengt A. Goerres heel wat nuttige gegevens in het midden: hij maakt een onpartijdige balans op van wat in de dieptepsychologie definitief verworven rijkdom en definitief af te schrijven verliespost is; meer nog, hij lijnt de draagwijdte van de verworvenheden zeer juist af. Zo wijst hij er op dat de neurotische weerstand en de neurotische overdracht zeer belangrijk zijn, doch tevens dat iedere weerstand en overdracht niet noodzakelijk neurotisch is. Met ernst en soms met humor stelt hij in het licht welke technische en menselijke eisen door de analyst aan de patiënt worden gesteld; tevens duidt hij aan dat het niet volstaat dat de analyticus het goed meent opdat de patiënt alles zou aanvaarden. Het boek is op deze en nog vele andere punten zeer verhelderend door zijn scherpe analyse van de essentiële methodologische gegevens. Al wie iets afweet van dieptepsychologie en vooral van de praktijk, zal hier veel waardevols aantreffen.
R. Hostie
| |
Structures et liberté (Etudes Carmélitaines). - Desclée de Brouwer, Brugge, 1958, 15-288 pp., ing. Fr. 195.
Het nieuwe boekdeel uit de alom bekende serie der Etudes Carmélitaines behandelt een uiterst actueel onderwerp: vrijheid en gebondenheid van de mens. Naar aanleiding van het vijfentwintig-jarig bestaan der serie onder de dynamische leiding van Pater Bruno de Jésus-Marie, werd dit thema door zeer competente medewerkers behandeld waaronder L. Szondi, L. Massignon, J. Lhermitte, Ch. Baudouin, J. Lopez Ibor, E. De Greeff, L. Cerfaux e.a. De uiteenzettingen zijn stuk voor stuk de moeite waard en situeren zeer goed het probleem binnen de vele gebieden die ter sprake komen; doch het is opvallend dat er na dit hooggestemd symposion geen echte synthese wordt geboden, ja, dat ze eigenlijk onmogelijk wordt geacht. Moet ons besluit dan werkelijk zijn dat onze huidige wetenschappen in de onmogelijkheid verkeren een synthese uit te werken - voorlopig of misschien definitief?
R. Hostie
| |
Binswanger, Ludwig, Schizophrenie. - Neske Verlag, Pfullingen, 1957, 500 pp., geb. D.M. 38.
Ludwig Binswanger, grondlegger van de Daseinsanalyse, brengt in dit deel de vijf grote, reeds eerder afzonderlijk gepubliceerde, gevallen samen waarin hij de meest karakteristieke vormen van de schizofrenie onderzoekt. In tegenstelling tot de klassieke psychiatrie die alle gegevens tracht onder te brengen in de kategorie der ziektesymptomen, wil hij deze gegevens begrijpen als vormen van het menselijk bestaan, ook al zijn het mislukte (ver-
| |
| |
sagende) vormen. Door ‘zich onvoorwaardelijk te laten leiden en beleren door de bestaansvormen die in de schizofrenie naar voren komen’, tracht hij de bestaanswijze der schizofrenen te benaderen. Aan de oorsprong staat steeds het uiteenvallen of verbroken worden van de samenhang van de spontane ervaring. Dit uiteenvallen leidt tot een halsstarrig vasthouden aan één van beide polen alsof de eenheid aldus zou kunnen hersteld worden, terwijl even krampachtig wordt gepoogd de miskende pool met alle middelen te verloochenen, af te dekken en uit te bannen. Natuurlijk mondt die gespletenheid uit in een immer verder uiteengereten worden van het bestaan zodat de vruchteloze pogingen tenslotte uitlopen op een totaal ‘zich gewonnen geven’ (versagen) in zelfmoord of waanzin. De uiterst scherpe en doordringende analyse van deze concrete gevallen is een buitengewone inleiding tot het probleem der schizofrenie.
R. Hostie
| |
Freiherr von Gagern, Fr. E., Bezinning en vernieuwing (Dl. I van de reeks ‘Psychische grondslagen van de opvoeding en de zieleleiding’). Vert. B. Stevens. - H. Nelissen, Bilthoven; 't Groeit, Antwerpen, 1957, 163 pp., f 2.95 en f 3.95.
Een verzameling beschouwingen over storingen in een gezonde levensontplooiing en over de eisen om tot een goede ontwikkeling te geraken. Met veel nadruk wijst de auteur op de noodzaak om het gevoels- en strevingsleven in zijn waarde te erkennen. Hij laat zich sterk leiden door inzichten en beschouwingswijzen, die ontleend zijn aan verschillende richtingen uit de dieptepsychologie. De onzekerheden, die in deze theorieën voorkomen, en de eenzijdigheid, die de gehele dieptepsychologie bedreigt, zijn ook in dit overigens niet wetenschappelijk bedoelde werk terug te vinden. Het boek bevat echter een rijkdom aan levenswijsheid van een diep christelijk mens, die schrijft vanuit een oprechte bewogenheid over het geluk van de medemens.
J.M. Kijm
| |
Landen en volken
Maquet, Jacques, Ruanda. - Elsevier, Brussel, 1957, X-196 pp., 200 ill., geb.
Het procédé van een etnologisch essay door middel van foto's, is niet zo origineel als men in het voorwoord en op de omslag van dit boek wil doen geloven: Margaret Mead paste het reeds jaren geleden toe, en meer recent zijn er uitstekende voorbeelden van het genre aan te wijzen in de reeks ‘Tout par l'image’ van Hachette. In het voordeel van J.J. Maquet dient gezegd dat zijn foto's in technisch en kunstzinnig opzicht alleszins verantwoord zijn. Als essay kan zijn werk, het prijzende voorwoord van gouverneur Harroy ten spijt, jammer genoeg niet zo hoog worden aangeslagen. Het eerste deel, waarin een beeld wordt geschetst van het traditionele Ruanda is zeker niet zonder verdienste, maar het tweede, dat de moderne evolutie behandelt, staat beslist beneden peil. De auteur is er trouwens niet in geslaagd, tussen de twee delen een organisch verband te leggen. De grootste verdienste van het boek ligt o.i. hierin, dat het de vaklui een uitstekend illustratiemateriaal voorlegt, terwijl het voor anderen een heel mooi en interessant kijkboek blijft.
F. De Graeve
| |
Rop, A. De, De gesproken woordkunst van de Nkundo (Annalen van het Kon. Museum van Belgisch-Congo. Wetenschappen van de Mens. Linguistiek, 13). - Tervuren, 1956, 272 pp.
De stroeve wetenschappelijke vorm waarin deze licentieverhandeling in Afrikaanse Etnologie zich aandient, zal de kring van belangstellenden haast zeker beperken tot enkele schaarse Afrikanisten, hoewel het onderwerp van literair-historisch standpunt niet zonder belang is. Tegenover een bepaalde richting die in de studie van de woordkunst der natuurvolkeren een overdreven belang hecht aan de maatschappelijke functie, en deze tot norm verheft van de indeling in literaire genre's, verdedigt Pater De Rop (soms met een polemische heftigheid die in een wetenschappelijk werk wel wat verrast) het goed recht van de ook in geschreven woordkunst gebruikelijke indeling volgens het dubbel criterium van inhoud en vorm. De overvloed van argumenten waarmee de auteur zijn stelling staaft, kan niet beletten dat wij ons afvragen of een drievoudig criterium, waarin ook de functie zou begrepen worden, hier niet aangewezen is: men kan zich moeilijk verzoenen met het onderbrengen van de ifano-liedjes in de natuurlyriek. Met dit werk neemt Pater De Rop in elk geval op autoritaire wijze zijn plaats in tussen zijn confraters-Afrikanisten die aardig op weg zijn om van de Nkundo-Mongo het best bestudeerde volk van Midden-Afrika te maken.
F. De Graeve
| |
| |
| |
Hailey, Lord, An African Survey. Revised 1956. - Oxford University Press, Londen, 1957, XXVI-1676 pp., 3 K., geb. £ 5,5.
Twintig jaar geleden verscheen de eerste uitgave van dit monumentale werk; weldra was het een onmisbaar werkinstrument geworden voor al wie zich, op welk gebied der wetenschap dan ook, met het zwarte continent moest inlaten. Deze ‘revised edition’ werd goeddeels opnieuw geschreven, en aanzienlijk uitgebreid. Het boek telt weliswaar een 150-tal bladzijden minder dan de editie van 1938, maar de bladspiegel is groter en breder. Alleen reeds de vergelijking van de inhoudstafel der beide uitgaven toont aan, dat de lijst der behandelde problemen werd aangevuld. Het boek is een echte encyclopedie van Afrika: geografie, etnologie, taalkunde, demografie, politiek, administratie, recht, sociologie, landbouw, woudontginning, irigatie, hygiëne, opvoeding, cultuur, economie, verkeer en wetenschappelijk onderzoek worden besproken in de volle verscheidenheid die zij in de verschillende streken vertonen. Wellicht kan men een zekere kwantitatieve voorkeur vaststellen voor Engelse of voormalig Engelse gebieden, maar van geen enkel land kan men zeggen dat het stiefmoederlijk werd behandeld. Natuurlijk blijft de diagnose van een dergelijk werk noodzakelijk achter bij de feiten: in het snel evoluerende Afrika hebben zich, sinds dit overzicht ter perse ging, belangrijke wijzigingen voorgedaan in het politiek statuut van b.v. Ghana, Frans en Belgisch Afrika. Deze tekortkoming, gemakkelijker te betreuren dan te vermijden, zal niet beletten dat deze uitgave, zoals de vorige, het standaardwerk zal worden voor de studie van Afrika. Als referentiewerk is de bruikbaarheid verzekerd door een even nauwkeurig als uitgebreid register.
F. De Graeve
| |
Geschiedenis
Wachters, Prof. H.J.J., Wereldspiegel der 20ste eeuw. Historisch, politiek en economisch overzicht van het wereldgebeuren van 1900 tot 1950. Deel IV. - Stok. Zuid-Holl. Uitg. maatschappij, Den Haag, 1958, 1141 pp., f 25.
Hiermee is het reusachtige werk van de Zeer Eerw. Heer Wachters tot een einde gekomen. In vier delen van ongewone afmeting heeft hij het wereldgebeuren der laatste vijftig jaar op boeiende, vlotte wijze beschreven. Hij gaat daarbij zo te werk dat elk land een beurt krijgt, alfabetisch het ene na het andere. Dit laatste deel, dat gaat van Noorwegen tot en met Zwitserland, bevat o.a. Rusland en de Verenigde Staten en is wel een der belangrijkste. Rusland beslaat maar even de bladzijden vanaf 374 tot 609, terwijl de U.S.A. het moet doen met de bladzijden vanaf 911 tot 1074. Het is geen streng wetenschappelijk werk met wetenschappelijke apparatuur, doch een (volkomen verantwoord) leesboek voor leeszaal en huiskamer. En als zodanig is het uitstekend. De schrijver keuvelt allergenoegelijkst, vermijdt zelfs een grapje niet en laat herhaaldelijk hart en gemoed spreken. Dat er een enorme eruditie in het werk steekt, is duidelijk, evenzeer als dat hij zijn sympathie en antipathie bij tijden laat te voorschijn treden. In dit vierde deel vormt Sovjèt-Rusland wel de hoofdschotel en inderdaad! het overzicht over de geschiedenis van deze Sovjèt-staat is helder en spannend geschreven. Ook de wordingsgeschiedenis van het nieuwe Turkije zal de meeste lezers bijzonder interesseren. In dit vierde deel gaat de auteur zelfs over het jaar 1950 heen en beschrijft ook de meest recente gebeurtenissen.
Dr. P.v.A.
| |
Morazé, Ch., Les Bourgeois conquérants. XIXe siècle. (Coll.: Destins du Monde o.l.v. L. Febvre en F. Braudel). - Arm. Colin, Parijs, 1957, 491 pp., 40 buitentekstplaten waarvan 8 in kleuren, 39 krtn en grafieken, ing. Fr. Fr. 4.500, geb. Fr. Fr. 4.900.
Zelden hebben we met zo gespannen aandacht een groot historisch boek aan één stuk uitgelezen. De knappe Franse historicus Ch. Morazé schenkt ons hier een schitterend en tegelijk degelijk exposé van de hele 19e eeuw. De politieke en militaire gebeurtenissen laat hij volledig ter zijde en wijdt zijn volle aandacht aan de economische expansie eerst in Europa en dan over de hele wereld. De drijvende kracht hiervan is de burgerij. Het historisch veld van honderd jaar verdeelt de auteur in drie tranches: eerst leidt hij ons rond door de verscheidene landen en continenten in 1780-1785, daarna omstreeks 1830-1835 en ten slotte ca. 1880-1890. Deze geschiedenis van de burgers-veroveraars bouwt hij op drie grondpijlers: Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland, maar af en toe betrekt hij ook de kleinere Europese landen in zijn essay; alleen België beschouwt hij blijkbaar nog als een
| |
| |
verlengstuk van Frankrijk en vermeldt het slechts een enkele keer. De kunsten worden vluchtig, maar de wetenschappen en de techniek uitvoerig behandeld. De auteur heeft het eng-Franse, zelfs het eng-Europese standpunt verlaten om resoluut Rusland, de U.S.A., Japan, Indië, China en Zuid-Amerika uitvoerig te bespreken. Jammer genoeg behandelt de auteur nergens de godsdiensten, noch de maatschappelijke nood en het opkomend socialisme. De vele platen zijn werkelijk origineel maar niet op de juiste plaats aangebracht; de kaarten illustreren vaak raak een bepaald gegeven, al bevredigen zij niet volledig. Toch, alles samen genomen, een machtig essay, dat zonder wetenschappelijk apparaat, in een vlotte stijl een nieuw dieptezicht geeft op de 19e eeuw, die men nooit degelijk genoeg kan kennen om onze eigen tijd te begrijpen.
M. Dierickx
| |
Ball, Hugo, Byzantinisches Christentum. - Benziger Verlag, Einsiedeln, Zürich, Köln, 1958, 311 pp., Fr. 16.20.
Hugo Ball, de geestelijke vader van het Dadaïsme, die in zijn jonge leven alles wat traditie was had bestreden, vond na de eerste wereldoorlog de weg naar de Moederkerk. Van deze ommekeer getuigt dit geschrift, voor het eerst in 1921 gepubliceerd, waarin hij leven en leer beschrijft van Johannes Climacus, Dionysius Areopagita en Simeon de Styliet, die voor de auteur de mystieke theologie vertegenwoordigen, welke hij kenmerkend acht voor de tijd der kerkvaders. Het meesterlijk geschreven, enthousiaste boek is een fel betoog tegen de uitsluitend filologische behandeling der kerkvaders, waardoor hun betekenis voor de beleving en verspreiding van de christelijke geest op de achtergrond wordt gedrongen.
M.F.A. Brok
| |
Economie
Robertson, D.H., Lectures on economie Principles. I. - Staples Press Ltd., Londen, 1957, 172 pp., geb. sh. 16.
Sir Dennis Robertson heeft het plan opgevat in een reeks ‘Lectures’ de cursussen, die hij van 1945 tot 1957 te Cambridge doceerde, uit te geven. Dit eerste deel behandelt de waardeleer en enkele inleidende begrippen. De volgende delen zullen resp. gewijd zijn aan de distributieleer, de monetaire theorie en de theorie der economische bewegingen. Hier gaat het dus over bekende problemen: het evenwicht van de verbruiker, de marktprijs, de combinatie der produktiefactoren, de marktvormen. Alleen de meest fundamentele vragen worden beantwoord, en dan nog in aansluiting bij de neo-klassieke leer. En toch zijn deze essays (van een handboek kunnen we immers niet spreken) oorspronkelijk, omdat ze van de hand zijn van Sir Dennis: zijn stijl is meeslepend, zijn analyses dringen onfeilbaar door tot de kern van de zaak. Vooral de bladzijden waarin hij te keer gaat tegen meer recente strekkingen zullen gesmaakt worden. Mrs. Robinson vertelt ‘great nonsense’, zo zegt hij, wanneer zij de neo-klassieke evenwichtstheorie aanvalt: wie het economisch evenwicht beschouwt als een bestaande toestand, en niet als een norm waarnaar gestreefd wordt (en die wellicht nooit bereikt wordt), zal heel moeilijk de feiten, zoals ze zich in werkelijkheid voordoen, kunnen verklaren (p. 95-96). Ook de hypothese der zuivere mededinging blijft methodologisch volledig verantwoord (p. 97). Het grondthema van deze Lectures is dan ook: wie ‘old Marshall’ negeert, dreigt verloren te lopen.
L. Phlips
| |
Guth, Wilfried, Der Kapitalexport in unterentwickelte Länder (Veröffentlichungen der List Gesellschaft, Bd. 4). - J.C.B. Mohr, Tübingen, 1957, 168 pp., ing. D.M. 12, geb. D.M. 16,50.
Ondanks de grote behoefte aan kapitalen in de onderontwikkelde landen blijft de uitvoer uit de rijke naar de arme landen zeer gering: de privé-uitvoer is vergeleken bij de toestand voor de eerste wereldoorlog zelfs teruggelopen. Multi- en bilaterale staatshulp treedt in toenemende mate op de voorgrond al blijven ook hier de werkmiddelen verre van voldoende. Tegen de achtergrond van de veranderingen in de structuur en de richting van de kapitaalstroom, behandelt de auteur de macro-economische gevolgen van de kapitaalexport: resp. voor het exporterende, de invloed op het peil van tewerkstelling en op de situatie van de handels- en betalingsbalans; voor het importerende land, de invloed op de door hevige inflatiekoorts bedreigde financiële stabiliteit dezer landen. Economisten vinden hier een degelijke synthese, terwijl voor niet-economisten de meeste hoofdstukken toch ook wel grotendeels toegankelijk zijn.
S. Plasschaert
|
|