Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Streven
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geweten, spijt en zonde in West-Europa
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
studies. Dit artikel over geweten, spijt en zonde is bedoeld als een bijdrage aan de reflectie over het thema van de Romeinse bisschoppensynode in 1983: ‘verzoening en boete in de zending van de Kerk’. Het wil overwegend informatief zijn. Uiteraard moet het gesitueerd worden tegen de achtergrond van de binnenkort verschijnende synthese. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goed en kwaadDe doorsnee-Europeaan is en blijft ethisch ingesteld. Tegen elk naïef Rousseauïsme in erkennen 78% van de Europeanen dat er in ieder mens goed en kwaad steekt (België: 67%; Nederland: 64%), terwijl 17% meent dat iedereen fundamenteel goed is (België: 22%; Nederland: 28%). De Ieren uit de Republiek zijn daaromtrent het meest ‘optimistisch’: 34% van hen beschouwen de mens als fundamenteel goed; het andere extreem vormen de Fransen met slechts 5% ‘optimisten’. Het beeld kan verder genuanceerd worden. Extreem rechts is iets meer ‘optimistisch’ over de mens dan extreem links, maar het valt wel op dat zij die een actieve belangstelling voor politiek hebben veel meer geloven dat de mens fundamenteel goed is (25%) dan wie er geen belangstelling voor heeft (14%)Ga naar voetnoot2. Tussen mannen en vrouwen, tussen rooms-katholieken en protestanten is er weinig verschil. Ook is er zo goed als geen verschil tussen god-gelovigen en overtuigde atheïsten, noch tussen wie getuigen van een hoge graad van permissiviteit (zie verder) en wie hier laag scoren. In al deze gevallen nemen 79% de meerderheidsstelling in. Wel speelt de godsdienstpraktijk een rol: zij die wekelijks of minstens maandelijks hun kerk bezoeken scoren hoger inzake ‘optimisme’ (nl. respectievelijk 20% en 22%) dan zij die jaarlijks of minder ter kerke gaan (16%) of nooit (14%). Noteren we terloops dat 25% van de Europeanen zeggen minstens eenmaal per week aan een religieuze dienst deel te nemen en daarenboven 12% minstens eenmaal per maand, afgezien van huwelijken, begrafenis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen en doopsels. Ook de ‘geluksschaal’ en de inkomensschaal reveleren verschillen: naarmate men zelf gelukkiger is of een hoger inkomen heeft, acht men de anderen meer ‘fundamenteel goed’. Voor de toenemende leeftijd geldt echter het tegendeel. Jongeren beoordelen de mens ‘optimistischer’. Dit is ook het geval voor wie langer van onderwijs genoten heeft, bijzonder wie tot 21 jaar of langer gestudeerd heeft. Bij de beroepscategorieën zijn de ongeschoolde arbeiders en de gepensioneerden het minst ‘optimistisch’. Deze Europeanen zijn ethisch niet dogmatiserend, maar hebben zin voor het relatieve in het bestaan. Er werd hun een vraag gesteld betreffende twee beweringen over goed en kwaad: ‘Welke van die twee benadert het meest uw eigen opvattingen? A. Er zijn volkomen duidelijke richtlijnen over wat goed is en wat kwaad. Die gelden altijd voor iedereen onder welke omstandigheden dan ook. B. Onvoorwaardelijke, duidelijke richtlijnen over wat goed is en wat kwaad kunnen er nooit zijn. Wat goed is en wat kwaad hangt helemaal af van de omstandigheden van het moment. C. Met geen van beide eens'. De meerderheid ging akkoord met stelling B, nl. 60% (in Denemarken zelfs 75%), 26% met A (in Ierland 42%) en slechts 7% - vermoedelijk de meest genuanceerden - met geen van beide. De Belgen leveren het hoogste procent ‘perplexe geesten’: 17% weet niet wat te antwoorden. Slechts 20% van wie zich links situeren, vindt dat er absoluut duidelijke richtlijnen voor goed en kwaad bestaan (laten we deze stelling gemakshalve ‘dogmatiserend’ noemen): bij ‘rechts’ is dat 30 tot 37%. De wekelijks praktizerenden zijn het meest ‘dogmatiserend’ (37% bij de katholieken en 48% bij de protestanten), de overtuigde atheïsten het minst (16%). Tussen mannen en vrouwen is er nauwelijks verschil, wel tussen de leeftijdsgroepen: hoe ouder, des te ‘dogmatiserender’, maar ook hoe onzekerder mensen worden (progressief stijgt het procent van hen die ‘niet weten’). Gehuwden zijn meer ‘dogmatiserend’ (27%) dan niet gehuwden (19%), die meestal jonger zijn, en vooral dan wie ongehuwd samenleven en jonger zijn dan 35 (8%). Weer zijn er vaste verbanden met inkomen (en bezit van eigen woning): de eigenaars met het laagste inkomen zijn veel meer ‘dogmatiserend’ dan de niet-eigenaars met het hoogste inkomenGa naar voetnoot3. Uiteraard | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn zij die het langst gestudeerd hebben het minst ‘dogmatiserend’, de landbouwers daarentegen en vooral de gepensioneerden het meest. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SpijtAl liggen ‘spijt’ en ‘schuldgevoel’ dicht bij elkaar, spijt is meer een psychologische categorie, schuld meer een ethische. Schuldgevoel is niet hetzelfde als zondebesef en zondebesef niet hetzelfde als zondig zijn.
De meeste Europeanen erkennen dat zij dikwijls (10%) of somtijds (49%) ‘spijt gehad hebben omdat zij voelden iets verkeerds te hebben gedaan’:
Bij de Italianen en bij de Denen ligt dit gevoelen van spijt het hoogst, bij de Fransen en de Belgen het laagst. Het valt op dat 40% van de Europeanen (50% van de Belgen) zeggen zelden of nooit spijt te hebben. Er is nauwelijks verschil inzake spijtgevoelens tussen de gemiddelde Europeaan, de katholieken, de protestanten en de meest ‘permissieven’. Al scoren de overtuigde atheïsten wat lager, toch zegt 50% onder hen dikwijls of soms spijt te hebben.
Spijtgevoelens zijn echter sterk psychologisch bepaald. De volgende tabel illustreert dit sprekend (het cijfer geeft een gecombineerde score aan waarbij 400 = hoogste spijtgevoel en 100 = geen spijtgevoel). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spijtgevoel bij vrouwen stijgt van niet-buitenshuis werkende vrouwen tot voltijds buitenshuis werkende vrouwen, maar bij mannen en vrouwen in het algemeen is er geen verschil. Het daalt met toenemende leeftijd, van score 266 voor de leeftijdsgroep 18-24 jaar tot 228 voor die van 75 jaar en meer (het geloof in de zonde stijgt daarentegen met het ouder worden). Bij gescheidenen is het groter dan bij ongehuwden; gehuwden bevinden zich tussen beiden in. Het neemt toe met het stijgend inkomen, maar is kleiner bij wie een eigen woning bezitten dan bij wie dat niet het geval is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meer pessimisme dan vroeger?Wat denken deze Europeanen over de ethische kwaliteit van hun medemensen? Vinden zij dat de wereld slechter wordt? Ongetwijfeld denken velen nogal negatief over de anderen. Zo vindt 60% (België 64%, Nederlandstaligen 66%, Franstaligen 60%; Nederland 63%) dat de mensen tegenwoordig minder bereid zijn elkaar te helpen dan 10 jaar geleden. Tegenover 30% dat meent dat men de meeste mensen kan vertrouwen, staat 62% dat zegt dat men nooit voorzichtig genoeg kan zijn. In vergelijking met de protestanten (55%) zijn de katholieken terughoudender (67%). Het meeste vertrouwen hebben zij die het langst gestudeerd hebben (42%), maar zelfs bij hen is het wantrouwen (48%) groter dan het vertrouwen. Tussen jongeren en ouderen is er weinig verschil, evenmin als tussen links en rechts. De Franstalige Belgen hebben meer wantrouwen (70%) dan de Nederlandstalige (57%), de Belgen meer (63%) dan de Nederlanders (49%). Ook tussen de generaties merken wij een complex relatie-probleem. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemiddelde Europeaan meent dat jonge mensen de ouderen nauwelijks iets meer vertrouwen dan wantrouwen en dat de ouderen de jongeren meer wantrouwen dan vertrouwen. België - vooral de Nederlandstaligen - en de andere kleine landen, zoals Ierland, Nederland en Denemarken, steken hier gunstig af tegenover de grotere landen. Voor heel Europa valt het echter op dat hoe jonger men is, hoe meer vertrouwen men zegt te hebben in de ouderen en hoe ouder men is hoe meer vertrouwen men zegt te hebben in de jongeren. Rekening houdend met de voorgaande vaststelling speelt duidelijk een verkeerde beeldvorming in de publieke opinie mee - door de media beïnvloed? - bij het wederzijds beoordelen van elkaars houdingen. In elk geval menen de jongeren veel meer dat de ouderen in hen geen vertrouwen hebben dan omgekeerd. Eenzelfde ‘slechte’ beoordeling van de anderen ontdekken wij bij de analyse van de antwoorden betreffende de tien geboden. Men vroeg aan elke geïnterviewde wat deze zelf meende over de geldigheid heden ten dage van elk der tien geboden voor hem/haar zelf en wat hij of zij dacht dat de anderen ervan meenden. Statistisch moesten beide series samenvallen: in beide gevallen ging het om hetzelfde representatieve staal van de bevolking. Toch valt het beeld dat men van de anderen heeft veel negatiever uit dan wat men over zichzelf denkt. Op de vraag of de tien geboden vandaag nog van toepassing zijn op de geïnterviewde zelf waren vier antwoord-mogelijkheden voorzien: geldt volledig, geldt tot op zekere hoogte, is niet meer geldig, weet niet. Dezelfde keuze-mogelijkheden golden voor de parallelle vraag hoe, volgens de geïnterviewde, de meeste mensen er tegenwoordig over denken. Voor elk gebod werd een score samengesteld, waarbij 100 = helemaal niet geldig en 300 = helemaal geldig (dus beneden 200 is de meerderheid negatief). De vergelijking van de scores van België met Europa en van die betreffende de eigen opvatting over zichzelf met de opvatting die men heeft over de opvattingen van de anderen, wordt weergegeven in grafiek 1Ga naar voetnoot4. Op één gebod na - ‘gedenk de sabbath en houd hem heilig’, dus praktisch de wekelijkse eredienstverplichting - vinden de meeste Europeanen en de Belgen dat de tien geboden, d.w.z. de fundamentele joods-christelijke levensleer, voor hen persoonlijk nog steeds gelden. Overal echter is er een groot verschil inzake graad van geldigheid van de verschillende geboden. Het 5e gebod (‘gij zult niet doden’) komt ver vooraan. Dan komen de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1: opvatting over de geldigheid van de ‘tien geboden’ (totaal 10 landen en België).
geboden inzake het niet stelen, de eerbied voor de ouders, het niet kwaad spreken van anderen en het ‘niet begeren van andermans goed’. Met enige afstand volgen het 6e en 9e gebod over overspel (in doen en denken). En het laatst komt de trits die op het eren van God, het niet misbruiken van zijn Naam en op de wekelijkse eredienst slaat. Overal, behalve voor het 8e gebod (geen kwaad spreken) komen de Nederlandstalige Belgen vóór de Franstalige. Voor het 4e, 5e, 7e en 8e gebod scoren de Belgen iets lager dan de Europeanen, maar voor het 4e en 7e scoren de Nederlandstalige Belgen hoger. De gemiddelde Europeaan (en Belg) oordeelt overal gunstiger over zichzelf dan over de anderen. Zijdelings wijst dit erop dat de ‘publieke opinie’ negatief werkt (men heeft de indruk dat zij de eigen opties niet ondersteunt). Het verschil tussen de eigen opvatting en de opvatting over de opvatting van de anderen is veruit het grootst inzake het 9e en het 6e gebod (de invloed van de erotiserende media zal hieraan wel niet vreemd zijn), vervolgens inzake het 7e en 10e gebod (men kwoteert de eerlijkheidsgraad van de anderen erg laag). In beide gevallen is de afwijking bij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgen in het algemeen heel wat meer geprononceerd dan die van de Europeanen, terwijl Nederlandstaligen en Franstaligen parallel lopen. Deze algemene indruk van ethisch pessimisme mag echter niet overtrokken worden. Gevraagd naar de hoedanigheden die men in de opvoeding zijn kinderen het meest wil bijbrengen, stellen de meesten ‘eerlijkheid’ veruit op de eerste plaats, gevolgd door verdraagzaamheid en eerbied voor anderen, goede manieren en zin voor verantwoordelijkheid (in België komt ‘beleefdheid en netheid’ op de tweede plaats). Gevraagd naar klemtonen in veranderingen die zij in de toekomst willen zien gebeuren, verkiezen de meesten veruit: meer aandacht voor het gezinsleven en minder accent op geld en materiële goederen. Maar ook deze perspectieven moeten getemperd worden door het volgende overzicht van Europa's opvattingen over permissiviteit en de graadverschillen hierin. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PermissiviteitAan de geïnterviewden werden 22 vormen van gedragingen voorgehouden. Voor elk ervan moesten zij zich situeren op een schaal van 10, gaande van ‘nooit gerechtvaardigd’ tot ‘altijd gerechtvaardigd’. Het treft dat geen enkele van deze gedragingen voor het geheel van de 10 landen meer goeddan afgekeurd werd (nl. meer scoort dan 550)Ga naar voetnoot5. De verschillen in evaluatie van de gedragingen zijn treffend. Wat West-Europa betreft, toont grafiek 2 drie series van gedragingen. Vooreerst die gedragingen die het meest geëxcuseerd worden: doden uit wettige zelfverdediging, echtscheiding en, op enige afstand, abortusGa naar voetnoot6 en euthanasie. Vervolgens een serie gedragingen die overwegend verband houden met de sek- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 2: graad van excuseerbaarheid van 22 gedragingen.
grafiek 2 1. joyriding; 2. moord op politieke gronden; 3. druggebruik; 4. het bedreigen van werknemers die weigeren mee te doen aan een staking; 5. iets kopen als je weet dat het gestolen is; 6. steekpenningen aannemen bij je werk; 7. sociale uitkeringen aanvragen waar je geen recht op hebt; 8. vechten met de politie; 9. nalaten aan te geven dat je per ongeluk een geparkeerd staande wagen hebt beschadigd; 10. proberen gratis mee te rijden met het openbaar vervoer; 11. belastingen ontduiken als de kans zich voordoet; 12. zelfmoord; 13. seksuele omgang beneden de 18 jaar; 14. geld dat je gevonden hebt voor jezelf houden; 15. liegen in je eigen belang; 16. een verhouding met een andere dan de huwelijkspartner; 17. prostitutie; 18. homoseksualiteit; 19. euthanasie (het leven van een ongeneeslijk zieke beëindigen); 20. abortus; 21. echtscheiding; 22. doden uit zelfverdediging. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sualiteit (als overspel, prostitutie, homoseksualiteit, enz.). Tenslotte een serie die hoofdzakelijk slaat op een of andere vorm van diefstal - hier is men duidelijk het strengst en, hoe verrassend misschien ook, bijzonder inzake ‘joyriding’ (wellicht omdat men hiervoor niet vlug een geldig excuus kan vinden?). Wanneer men meer in detail de verschillen tussen groepen onderzoekt, zal het niemand verwonderen dat vooral inzake seksualiteit (maar ook inzake rechtvaardigheid en zelfmoord) de afstand het grootst is tussen de ‘progressieven’ en de meer ‘behoudsgezinden’.
Wanneer wij België met Europa vergelijken, zien wij dat voor 12 van de 22 gedragingen de Belgen strenger zijn dan de gemiddelde Europeaan (vooral inzake euthanasie, abortus en bijzonder inzake echtscheiding). Voor drie gedragingen vallen zij samen met Europa (‘joyriding’, ‘iets kopen als je wist dat het gestolen was’ en ‘vechten met de politie’) en voor zeven gedragingen zijn zij lakser. Vijf van deze laatste slaan op de rechtvaardigheid (bijzonder inzake belastingontduiking, waar Belgen en Ieren onder de Europeanen het meest ‘tolerant’ zijn), alsook op ‘liegen in je eigen belang’ en op ‘seksuele omgang beneden 18 jaar’.
Het verschil tussen Nederlandstaligen en Franstaligen is opvallend. Overal klinken de verklaringen van de eersten permissiever dan die van de tweeden, behalve inzake ‘het aanvragen van sociale uitkeringen waarop men geen recht heeft’ en inzake echtscheiding. Inzake overspel scoren beide taalgroepen gelijk. De grootste verschillen komen, in orde van belangrijkheid, voor de volgende gedragingen: ‘liegen in je eigen belang’, ‘moord op politieke gronden’, ‘steekpenningen aannemen bij je werk’, ‘geld dat je gevonden hebt zelf houden’ en euthanasie. De geringste verschillen vindt men inzake abortus, doden uit zelfverdediging, ‘iets kopen als je wist dat het gestolen was’ en homoseksualiteit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZondeSpijtgevoelens vallen niet noodzakelijk samen met zondebewustzijn. Zondebewustzijn veronderstelt in beginsel geloof in God. Het heeft ook te maken met geloof in de duivel en in de hel. De volgende tabel geeft hierover een heel algemeen overzicht: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al bekennen 57% van de Europeanen (tegenover 88% in de VSA) dat zij geloven in de zonde, dat geloof is zeer ongelijk gespreid: het ligt het hoogst bij de Ieren (85%) en nog hoger in Noord-Ierland (91%), het laagst bij de Denen (29%). De Belgen en vooral de Nederlandstaligen geven duidelijk een beeld van onzekerheid: velen antwoorden dat zij ‘het niet weten’. Het zondebesef volgt een continuë opwaartse curve van links naar rechts (extreem links 33%, extreem rechts 74%), hier overigens ook parallel lopend met geloof in duivel en hel. Katholieken geloven wat meer in de zonde dan de protestanten, 64% tegenover 59%, maar de non-conformistische kerken het meest (79%). Zelfs 15% van de atheïsten geloven in de zonde, 4% in de duivel. In de duivel geloven niet meer dan 30% katholieken en 20% protestanten. Het absoluut hoogst in het zondebesef scoren zij die wekelijks naar de eredienst gaan (85%), d.w.z. 86% bij de katholieken, 85% bij de protestanten en 94% bij de non-conformisten. Vrouwen geloven meer in de zonde (63%) dan mannen (51%), maar de voltijds buitenshuis werkende vrouwen staan (met 55%) tussen beiden in. Met de leeftijd stijgt het geloof in de zonde: van 18 tot 24 jaar 46% tegenover 68% voor 65-74 jaar. Het daalt echter met toenemend inkomen en met toenemend aantal jaren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
studie. Zij die ongehuwd samenleven en geen 35 jaar oud zijn geloven, na wie in God geloven en na de overtuigde atheïsten, het minst in de zonde, nl. 31%. Om de complexiteit van de problematiek rond spijt en zonde nog even aan te vullen moet hier terloops iets gezegd worden over de invloed van de ouders op de moraliteit en het zondebesef van de kinderen. Een vraag uit de enquête luidde als volgt: ‘Sommige ouders zijn streng en vertellen hun kinderen duidelijk wat zij wel en niet behoren te doen en wat goed en verkeerd is, terwijl andere ouders vinden dat ze dat zo niet kunnen of behoren te doen, die zijn dus minder streng. Hoe streng waren uw ouders?’. De volgende antwoord-mogelijkheden waren voorzien: zeer streng, streng, niet zo streng, helemaal niet streng, geen antwoord. In het algemeen vinden de ‘kinderen’ (van 18 tot meer dan 75 jaar) dat hun ouders eerder streng waren, nl. zeer streng: Europa 25%, België 23% (Nederlandstaligen 18%, Franstaligen 30%); streng: Europa 40%, België 43% (Nederlandstaligen 42%, Franstaligen 44%), met als extremen enerzijds Denemarken en Nederland, waar men meerderheden vindt voor de opvatting dat men niet al te strenge ouders had en anderzijds Groot-Brittannië en Noord-Ierland, waar de grote meerderheid vindt dat de ouders echt streng warenGa naar voetnoot7. Zijn er mogelijke aanduidingen dat opvattingen over zonde en kwaad hiermee iets te maken hebben? De enquête leert dat hoe strenger de ouders zijn, hoe minder ‘permissief’ de opvattingen van de kinderen zijn. Bij de non-conformistische kerken is men strenger, zoals bij de godgelovigen en wie zich religieus noemen in het algemeen, alsook bij de regelmatig praktizerenden. Bij de linksen waren de ouders minder streng dan bij de rechtsen. Bij de lagere inkomensgroepen vindt men strengere ouders dan bij de hogere. Tussen katholieken en protestanten is er zo goed als geen verschil. Tevens daalt de ervaren strengheid naarmate men langer onderwijs genoot. De leeftijd van de geïnterviewden speelt waarschijnlijk de belangrijkste rol: hoe ouder, hoe strenger de ouders geacht worden. Anderzijds - en dit is niet onbelangrijk - de graad van strengheid heeft weinig of niets te maken met het geluksgevoel of de algemene graad van tevredenheid met het leven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze bijdrage werd bewust niet ingegaan op de mogelijke pastorale implicaties van de geschetste verschijnselen en tendensen. Vooreerst weerspiegelen deze de opvattingen van de gemiddelde Europeanen uit de tien onderzochte landen. Tussen opvattingen en feitelijke gedragingen ligt nog een ruime afstand (en deze is dikwijls sterk cultureel bepaald, dus verschillend van land tot land). Vervolgens is wat meest voorkomt zeker niet de enige of zelfs belangrijkste maatstaf voor het juiste handelen. Het ‘normale’ is niet automatisch het ethisch ‘normerende’. Dit belet echter niet dat ethici, opvoeders en pastors uit de feiten inspiratie kunnen halen voor hun specifieke functie. In een latere bijdrage hopen wij daarop terug te komen, o.m. in functie van wat boete en verzoening nu voor christenen kunnen impliceren in een wereld waar o.m. de vrees voor een nucleair conflict en de angst voor de toenemende criminaliteit velen tekentGa naar voetnoot8. |
|