Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De vorm van het teken
| |
[pagina 240]
| |
Je raakt geïntrigeerd door deze wirwar van tekens in allerlei vormen en door de commentaar van Verstockt, die uit deze chaos ‘de genese van de vorm’ probeert te distilleren. Zijn bedoeling is duidelijk: ‘een hiërarchie opstellen van zeg maar de krabbel, de kras, tot geometrische vormen: cirkel, vierkant, driehoek’ (p. 10). Is er een hiërarchie? Is die cultuur-historisch bepaald? Zijn er constanten in de evolutie van krabbel naar driehoek? Op deze vragen krijg je een duidelijk, zij het vaak hypothetisch antwoord. In een eerste hoofdstuk Naar de oerbeelding inventariseert en bespreekt Verstockt: de afdrukken van het lichaam, wat kan gaan van vingerstippen over handafdrukken tot de blauwe afdrukken van vrouwenlichamen in het werk van Yves Klein (4) en waarin de rougeafdruk van vrouwenlippen evenmin wordt vergeten; dan komen de krabbels, een interessant, nog chaotisch en vormeloos fenomeen: ‘de chaos waaruit het tekenen ontstaat’, sterker nog: ‘wij mogen besluiten dat in de chaos van de krabbel het spoor ligt voor het tekenen’ (5). 4. Yves Klein, Anthropométrie
5. Paul Klee, De Chaos
| |
[pagina 241]
| |
Het tweede hoofdstuk De oertekens behandelt de al iets meer gestructureerde tekens: stippen en punten, krassen en krassen die lijnen worden (6) en krassenstructuren (7). Pas na stippen, punten, krassen komen eigenlijke lijnen: de golvende en zigzaglijnen in allerlei combinaties (8). Pas daarna komen de rechten, waarbij een combinatie van een horizontale en een verticale een kruisvorm oplevert, samen met trouwens allerlei andere, meer ingewikkelde en gestructureerde geometrische aanzetten (9). 6.
7.
8.
9.
| |
[pagina 242]
| |
Even ingewikkelde structuren vertrekken vanuit een spiraal en een concentrische cirkel, twee vormen die volgens Verstockt zowel in een logische als in een historische evolutie voorafgaan aan de eigenlijke cirkel-vierkant-driehoek-mogelijkheden. Hier situeert Verstockt bijvoorbeeld een Koefische kalligrafie in labyrintvorm, gebaseerd op de namen van Mohamed en Ali (10), even goed als spiralen en concentrische cirkels uit rotswand-tekeningen (11). 10.
11. Spiralen en concentrische! cirkels worden labyrinten op de rotswanden van Mongor (Spanje).
Pas daarna komt de ontwikkeling van de kruisvorm, de dubbele bijl en de swastika, een onderdeel waartegen wijlen Jo Du Bois, die Verstockt met goede raad bijstond, enkele bezwaren hadGa naar voetnoot2. Aangezien ik daarover zowel met Du Bois als met Verstockt heb gepraat, kan ik die discussie niet objectief meer weergeven. Ze had te maken met zowel de christelijke symboliek van het kruis - dat als vorm en teken evenwel van veel oudere datum is - als met de angstvalligheid waarmee Verstockt de symboliek uit zijn werk wilde weren. Dit is hem vanzelfsprekend niet gelukt: vormen zijn oorspronkelijk altijd zwaar geladen tekens geweest. Veel van Du Bois' bezwaar wordt ondervangen in de voorliggende eind-tekst, waarin ontzaglijk veel cultureel-antropologisch materiaal is verwerkt. | |
[pagina 243]
| |
In een derde hoofdstuk komen we eindelijk aan bij de basisvormen: cirkel-vierkant-driehoek, en wel in die volgorde. De titels zijn niet lukraak: oerbeelding, oertekens, basisvormen. Met de volgorde cirkel-vierkant-driehoek zet Verstockt zich af tegen Klee (vierkant-driehoek-cirkel) en sluit hij aan bij de traditionele Westerse opvatting, bij de geometrie als vak. Verstockt zou geen kunstenaar zijn, indien hij het bij dit overzicht van de evolutie van stip en/of krabbel naar geometrie had gelaten. In een vierde hoofdstuk De mens en de oergeometrie behandelt hij wat minder strak, zeker minder hiërarchisch de mens en de geometrie van zijn lichaam (Verstockt verzorgde ook de lay-out van een boek over Béjart en het Ballet van de XXe Eeuw), alfabet en geometrie en het teken mens (12 en 13). 12. Mens (Chinees)
13. Het teken mens
| |
[pagina 244]
| |
En om het helemaal artistieke punch te geven vroeg Verstockt ook nog aan een honderdtal hedendaagse kunstenaars om de drie basisvormen (cirkel, vierkant, driehoek) te tekenen ‘in een volgens hen bruikbare visie of zoals zij die in hun werk toepassen’ (p. 129). Daaruit kwamen enkele erg typerende inzendingen voort, o.m. van Pierre Alechinsky (14), Guy Vandenbranden (15) en Azuma (16). Maar Bram Bogart demonstreerde bijvoorbeeld gewoon dat hij met die basisvormen niets kan doen; niet alleen stuurde hij slechts één vierkant in, het was niet eens een echt vierkant (17). 14. Alechinsky
15. Vandenbranden
16. Azuma
| |
[pagina 245]
| |
17. Bram Bogart
| |
Een constructivistische visieTot daar het boek als zodanig. Hier en daar werd al aangeduid waar een mogelijke discussie met Verstockt kan beginnen. Wellicht een heel fundamentele kritiek schuilt in enkele opmerkingen van Frans Boenders over het streng-hiërarchische van Verstockts werk: ‘Op welke criteria zou die kunnen gegrond zijn? En waarom zou chaos lager staan dan geometrie? Om maar iets te noemen, in de visie van het taoïsme is de ongedifferentieerde chaos (...) rijker dan de dorre wereld van de opgedeelde, netjes van elkaar gescheiden vormen. Het komt me voor dat Verstockt met de introductie van het concept “hiërarchie” onbewust een ideologie in zijn beschrijving van de tekens binnenbrengt’Ga naar voetnoot3. Met deze opmerking zitten we in een oeverloos debat, met name dat over de zogeheten gelijkwaardigheid van alle culturen, het bekende antropologische vooroordeel. Het is een zeer positief vooroordeel dat bijvoorbeeld vaak ingeroepen wordt bij het verdedigen van Amerikaanse Indianen, die | |
[pagina 246]
| |
immers evenveel recht hebben op hun eigen cultuur als wij. Maar het lijkt wel sterk, hier meteen van een ‘ideologie’ bij Verstockt te spreken. Welke zou dat dan zijn? ‘Uitspraken als bovengenoemde geven aan dat de auteur denkt volgens een positivistisch evolutionair patroon met een welhaast onstuitbare opgang van “lager” naar “hoger”, een soort Teilhardiaanse visie die gericht zou zijn naar het Punt Omega - ook al een geometrische vorm!’, aldus Boenders. In deze zeer algemene termen zal Boenders wel gelijk hebben, al blijft de stap van een ‘hiërarchie’ naar een ‘ideologie’ wel groot. Slechts bij een doorgedreven analyse zou men die stap mogen zetten. Want vooraleer bij Verstockt gesproken kan worden van een ideologie in de strikte zin, moet uitgemaakt worden in hoeverre de (alleen westerse?) geometrie niet inderdaad superieur is aan de (vaak ‘primitief’ genoemde) niet-geometrische opvattingen over vormen. Met de keuze voor de geometrie kiest men inderdaad voor een Westers cultuurpatroon, maar dan wel in een zeer technische en weinig ideologische zin. Boenders kan toch moeilijk beweren dat je met een chaotische benadering van krassen, punten, onaffe cirkels of wat dan ook, een werkinstrument kan creëren dat even bruikbaar is als de geometrie. Van de constructivist Verstockt kan je trouwens niets anders verwachten dan deze poging om van ‘chaos tot geometrie’ te komen, waarbij de geometrische vorm inderdaad als artistiek superieur wordt gezien. Het is trouwens waar, dat nog altijd talloze mensen hoofdschuddend aan zowel chaotisch-abstracte als geometrisch-abstracte kunst voorbijgaan. Maar dat betekent niet dat Verstockt opgesloten zou zitten in de geometrie. Nog juister, dat Verstockt niet zou mogen kiezen voor een eenzijdig-geometrisch constructivisme, dat eindelijk door de moderne technologie en haar materialen mogelijk is geworden. Dat Verstockt - ook al veel vroeger in zijn materiaal- en vormkeuze - kiest voor de Westerse beschaving zoals die vandaag potentieel mogelijk is, dat is nu eenmaal minder een ideologische dan een artistiek-vormelijke keuze. Toegegeven, een artistiek-vormelijke keuze is per definitie ook altijd een impliciet-ideologische. Geen enkele keuze is waardevrij. Maar zelfs wanneer b.v. Picasso op een bepaald moment koos voor Afrikaanse vormen, dan nog deed hij dat op grond van een vrijheid om het Afrikaanse te integreren, een vrijheid die de Afrikanen vice versa niet hebben. Zelfs wie, zoals een held van CarpentierGa naar voetnoot4, verdwijnt in de primitieve jungle om aan | |
[pagina 247]
| |
onze beschaving te ontsnappen, sleept Bach en Mozart, jeans en elektriciteit, plexiglas en geometrie mee. Alle positieve antropologische vooroordelen ten spijt, het omgekeerde lijkt minder voorstelbaar. Hoewel het hier niet mogelijk is, dit - onlangs nog door Kolakowski aan de orde gesteldeGa naar voetnoot5 - debat eens en voorgoed te beslechten, men kan Verstockt niet bekritiseren met een globale cultuurkritiek op de geometrie als zodanig. Zelfs wie, zoals ik, zeer veel moeite heeft met Verstockts constructivisme, omdat vooral de multinationals dit soort kunst én wensen én kunnen betalen, kan daarom zijn waardering voor De genesis van de vorm niet opschorten. Hoe fantasierijk en poëtisch-ritmisch de ontwerpen van Verstockt ook zijn (18), ik zou niet in een wereld van alleen maar deze vormen kunnen leven. Dat kan alleen een onpersoonlijk geworden multinational. Maar nog minder zou ik kunnen leven met een kunst die niet eens op het niveau van onze reëel-bestaande cultuur werkt. En dat doet Verstockt juist wel, zowel in de praktijk als in dit theoretische geschrift. Men zou Boenders' kritische opmerking, indien men daar kwaadaardig genoeg voor was, dus kunnen gelijkstellen met het schouderophalen van de ‘gewone man’ tegenover ‘moderne kunst’... | |
[pagina 248]
| |
Vorm of teken?Het boeiende aan Verstockts werk is juist dat men tot dergelijke vér-gaande kritiek komt, indien men erop wil reageren. Een tweede opmerking werd gemaakt door Georges Adé bij de persvoorstelling. Meer nog dan Jo Du Bois of ikzelf was Adé bij de voorbereiding en de eindredactie van dit gigantische werkstuk betrokken. Wat hij te zeggen heeft is dan ook ter zake. Hij verweet Verstockt dat hij met de term ‘vorm’ modderde in plaats van al die vormen zonder enig onderscheid ‘tekens’ te noemen. Deze tegenstelling berust op het verschil tussen een constructivist en een semioloog. Adé, linguïst, is uiteraard veel gevoeliger voor de semiotische benadering, terwijl Verstockt juist worstelt met de vorm als zodanig. In die zin sluit Adés kritiek aan bij die van Jo Du Bois. Een zijdelingse benadering waarmee Verstockt juist de vormkwaliteit van elk teken wil redden, bestaat in zijn onderscheid tussen open en gesloten tekens. Een open teken is bijvoorbeeld ‘K’, terwijl de letter ‘O’ een gesloten teken, dus een vorm is. Ook Boenders haalt dit onderscheid aan in zijn aanval op het hiërarchisch systeem in het boek. Verstockt zegt immers: ‘De gesloten tekens behoren tot een hoger cultureel niveau en de moeilijkheidsgraad van de uitvoering ligt hoger dan bij de primaire open tekens. De vervaardiging ervan stelt hogere bewustzijnsvoorwaarden en vergt een rationele inzet: compositie, verhouding, correctie, combinatie, censuur...’ (p. 11). Je zou kunnen stellen dat de verwoording ongelukkig is: ‘hogere’ bewustzijnsvoorwaarden, ‘rationele’ inzet, ‘hoger’ cultureel niveau. Hier voelt men inderdaad dat geloof in een evolutionair positivisme waarover Boenders het had. Maar nogmaals: dit wordt dan geen aanval op Verstockt, maar in wezen op de hele Westerse wetenschap. Zowel Adé als Boenders probeert een eigen benadering aan Verstockt op te dringen. Adé had daar meer gelegenheid toe dan Boenders: de grandioze synoptische tafel van alle tekens/vormen en hun combinaties, die als bijvoegsel in het boek zit, had Verstockt zonder Adés semiotische systematiek nooit kunnen afwerken. Maar het blijkt dat niemand Verstockt heeft kunnen wegjagen van het uitgangspunt dat zijn kunst en zijn leven beheerst: de superioriteit van de geometrische tekenspelen die met de hedendaagse technologie mogelijk zijn geworden. | |
[pagina 249]
| |
Een basiswerkEnige discussie over de kritiek die Verstockt geoogst heeft, soms tot zijn verbaasde gekwetstheid, wat niet hoefde, was hier nodig. Juist die kritiek toont aan, hoe niemand eigenlijk nog om dit werkstuk heen kan, wil hij deskundig meepraten over vormen en tekens. Dat het geen nieuw ‘evangelie’ kon worden, zoals bepaalde Bauhaus-teksten, kan alleen Verstockt misschien verbazen. De grote materiaalverzameling zowel als de volgehouden systematisering is niet meer weg te denken. Waar b.v. Boenders een randopmerking plaatst over bepaalde omschrijvingen van hindoe-symbolen (‘godheden’, zegt Boenders), daar heb je niet echt een boodschap aan. Het enige wat men met Verstockts werk dan doen, is: een massieve aanval. Maar dat kan niet zonder een even genuanceerde en rijk-geïllustreerde visie die er pal tegenover gaat staan. Mocht Verstockt die tegen-visie uitlokken, dan pas is een publiek debat begonnen over het thema waarmee hijzelf nu zowat vijftien jaar bezig is geweest. |
|