Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
Vertaalde literatuur
| |
[pagina 517]
| |
het, op zijn beurt als zender optredend, voor zijn nieuwe ontvangers in een code omzet die zij verstaan. De intermediërende rol van de vertaler is eigenlijk dubbelzinnig, of op zijn minst ambivalent. Daar hij geen eigen boodschap pretendeert door te geven, lijkt hij aan het oorspronkelijke bericht zoals een kopiist aan zijn model gebonden. Maar aangezien hij voor zijn omzetting gebruik maakt van een code die, als uitdrukkingsmedium, van de oorspronkelijke gevoelig afwijkt, en de boodschap bovendien voor een andersgeaard doelpubliek bestemt, kan men moeilijk verwachten dat de vertaling van het origineel op geen essentieel punt zou verschillen. | |
Originele brontekst en vertaalde doeltekstAls het om vertaalde literaire teksten gaat, heeft dit niet alleen te maken met het feit dat er voor de formulering van de brontekst, respectievelijk de doeltekst twee verschillende natuurlijke talen - d.w.z. twee asymmetrische codes - werden gebruikt. Ook de situatie (plaats en tijdstip van de communicatie) en de literaire context (het geheel van teksten en tekstconventies) waarin de doeltekst terechtkomt, verschillen van de oorspronkelijke context en situatie. En bovendien ziet het nieuwe publiek de tekst haast vanzelfsprekend met eigen verwachtingen aangaande literatuur, een literair genre, taalgebruik, thema's, motieven en vormen tegemoet. Als de vertaler deze laatste factoren miskent, kan dat fatale gevolgen hebben: de lezer, in zijn normaal leesgedrag gestoord, dreigt in de vertaalde tekst nog weinig te herkennen van wat hij in literaire teksten waarmee hij vertrouwd is, gewoonlijk aantreft. Voorzover hij op conventies stuit die hem bevreemden, kan hij de vertaling als iets onaantrekkelijks ervaren en haar daarom verwerpen. In tegenstelling met de bovengenoemde examinatoren, voor wie Oscar Wilde des te beter zal hebben vertaald naarmate zijn Engelse tekst adequater het Griekse origineel weerspiegelde (en er dus ook formeel mee overeenkwam), zijn normale lezers waarschijnlijk niet bereid voor vertaalde teksten ingewikkelde decoderingsnormen te hanteren. Voor literaire teksten lijkt dit a fortiori waar te moeten zijn. Een tekst is literair wanneer hij als zodanig functioneert, wanneer een groep lezers hem als zodanig leest. Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen, dat het modale lezerspubliek ten opzichte van vertaalde literatuur andere receptie-normen zou aanleggen dan ten opzichte van oorspronkelijke literaire teksten. | |
[pagina 518]
| |
De historische feiten lijken dit vermoeden te bevestigen. Behalve waar het vertalen in dienst stond van extra-literaire doeleinden (zoals geleerde kennis overbrengen, als filologisch hulpmiddel dienen bij het begrijpen van vreemde teksten, taaldidactisch inzicht bijbrengen, enz.), levert een verkenning in de literatuurgeschiedenis maar weinig voorbeelden van vertalingen op die adequaat met hun originelen samenvallen. In de meeste gevallen gedragen vertalingen zich min of meer in overeenstemming met de canons die het literaire panorama op een bepaald tijdstip in een bepaald gebied beperken. En dit gebeurt altijd ten koste van de principieel vereiste of vermeende ‘trouw’ die vertalers ten aanzien van hun originelen in acht zouden nemen. | |
Onmogelijke equivalentieVan een wetenschap die zich op de studie van de betrokken verschijnselen toelegt, zou men normaal een verklaring voor deze feiten mogen verwachten. Toch heeft de discipline die nu al een drietal decennia ten aanzien van de verschijnselen vertalen en vertaling wetenschappelijke pretenties koestert, zich met dit probleem tot nu toe nooit ernstig ingelaten. Waarschijnlijk onder invloed van een eeuwenlange traditie waarin vertaalbeschouwing hoofdzakelijk normatief gericht was (Wat is de ‘beste’ manier van vertalen?), en als gevolg van recente ontwikkelingen in de taalwetenschap waardoor aan de mogelijkheid van het adequate vertalen tussen natuurlijke talen een theoretische basis werd bezorgd, zijn in de vertaalwetenschap de accenten vooral op essentialistische vragen blijven liggenGa naar voetnoot1. Aan welke eisen moet een vertaling, gegeven die en die premissen, voldoen? Wat zijn de voorwaarden waaronder optimaal vertaald kan worden? Welke factoren dragen tot dit optimale vertalen bij? Enz. De nadruk ligt bij dit alles duidelijk op het vertaalproces, waarover men in feite nog heel weinig weet. Door te stellen dat vertalen een omzettingsproces is waardoor een tekst in de brontaal wordt vervangen door een semantisch en pragmatisch equivalente tekst in de doeltaal, beperkt men de te onderzoeken verschijnselen | |
[pagina 519]
| |
uiteraard tot doelteksten die aan de gestelde voorwaarde voldoen. Maar intussen gaat men aan die verschijnselen voorbij die op dat ingewikkelde proces vooralsnog enig licht kunnen werpen, met name de vertaalde teksten zelf. Het voornaamste euvel van deze normatieve benadering bestaat erin, dat de feitelijk interessante teksten als perifere, niet ter zake doende verschijnselen (‘bewerkingen’, vrije versies, enz.) worden afgedaan, en dus buiten het bereik van de discipline vallen. Op die manier snijdt de vertaalwetenschapper zich in feite van het meest pertinente deel van zijn onderzoeksobject af. Iedere tekst die zich als vertaling kenbaar maakt, zou immers object van vertaalonderzoek moeten zijn, ongeacht het feit dat het om een ‘goede’ of ‘slechte’, ‘trouwe’ of ‘ontrouwe’ weergave van een brontekst gaat. Beoefenaren van de literatuurwetenschap hebben dit intussen wel begrepen. Dat een groot aantal onder hen zich de laatste jaren voor vertalingen is gaan interesseren, heeft zeker niet uitsluitend met een bewuster sociale ingesteldheid van de onderzoekers, met verruimde wetenschapskritische inzichten of een vernieuwde methodologie te maken. Ook in de literatuurstudie wordt de toon bepaald door modes en trends. Sinds de opkomst van het receptie-onderzoek in de jaren zestig is de nadruk in deze discipline maar al te fel op het effect en de functie van literaire teksten komen te vallen. Zo is het o.m. tot de ‘bon ton’ gaan behoren om vertaalde literaire teksten in het onderzoek van tekstverwerkingsprocessen te betrekken. De tijd dat vertaling het stiefkind van de literatuurwetenschap was, lijkt dus wel voorgoed voorbijGa naar voetnoot2. | |
Vertalingen, bestand-deel van de doelcultuurVan de literatuurwetenschappelijke bijdragen waarop het hedendaagse onderzoek van vertalingen theoretisch gefundeerd is, komt de hypothese van het ‘literair polysysteem’ als de meest toonaangevende naar vorenGa naar voetnoot3. Vol- | |
[pagina 520]
| |
gens deze hypothese is een nationale literatuur geen monoliet maar een gediversifieerd en gestructureerd samenspel van allerlei krachtlijnen, een polysysteem. Van dat systeem maken naast de gecanoniseerde werken, die een centrale positie innemen, nog een aantal subsystemen deel uit. Eén van die systemen bestaat uit vertaalde literaire teksten. Deze functioneren binnen het polysysteem op een eigen manier. De rol die vertalingen binnen het literaire polysysteem spelen, kan al dan niet belangrijk zijn. De literatuur van een grote natie met een hoog cultureel prestige vertoont de neiging om aan vertaalde literaire werken een secundaire plaats toe te kennen. Maar dat is lang niet altijd zo. Ook al komen vertalingen meestal in de literaire periferie terecht, tijdens periodes van crisis of overgang kunnen zij een belangrijke innoverende bijdrage aan de literaire ontwikkeling leveren. De literatuur van een kleine natie en vooral jonge literaturen die nog naar een eigen identiteit op zoek zijn, kennen aan vertalingen eerder een primaire plaats toe. Al naar gelang vertalingen in het literaire polysysteem ofwel een secundaire of een primaire rol vervullen, komt in de vertaalde produkten meestal een andere ingesteldheid tot uiting ten opzichte van de manier waarop brontekst en doeltekst, bronsysteem en doelsysteem tot elkaar in verhouding staan. In het eerste geval hebben vertalingen de neiging om van hun originelen af te wijken op een aantal karakteristieke punten, die klaarblijkelijk met eisen en beperkingen (constraints) van de literaire canons van het doelsysteem verband houden. Willen zij als literaire werken ontvangen worden, dan moeten zij zich aan die canons onderwerpen, ook al dient daarvoor de tol van ‘ontrouw’ aan de originelen te worden betaald. In het andere geval vertonen zij de tendens om die orginelen nauwgezetter weer te geven, doordat zij de gangbare normen van het gecanoniseerde bronsysteem gemakkelijker in het doelsysteem binnen kunnen loodsen. Tussen deze twee extremen in liggen er tal van schakeringen, maar de nadruk ligt meestal op één van beide polen. Of men het vanuit de polysysteemtheorie bekijkt of niet, één ding staat vast: literaire vertalingen zijn doelteksten. Zij maken deel uit van een groter geheel van gelijksoortige teksten in een taal- of cultuurgebied op een bepaald moment van zijn ontwikkeling. De meest zinnige manier om ze te bestuderen is dus ze als doelteksten te identificeren en te beschrijven. Tot nu toe heeft men veel aandacht besteed aan hun vreemde herkomst, en is men in de studie ervan zelden verder gekomen dan de linguïstische en stilistische vergelijking met hun bronteksten. Daaruit volgde onveranderlijk de conclusie dat zij van die bronteksten maar al te opzichtig afwijken. De verklaring van die afwijkingen werd zelden elders gezocht dan in het | |
[pagina 521]
| |
manifeste gebrek aan isomorfie tussen de talen, de psyche van de vertaler en het verschil tussen diens literaire poëtica en de poëtica van zijn auteur. Maar intussen bleef de vraag onbeantwoord hoe het komt, dat bepaalde teksten vertaald worden en andere niet; of dat bepaalde vertalingen als literaire teksten in de doelcultuur functioneren, terwijl andere dat duidelijk niet doen. Pas recent, nu men het vroegere essentialistische standpunt voor een functionalistische visie op vertaalde literatuur heeft ingeruild, lijkt het antwoord op zulke vragen mogelijk. Vanuit de functionalistische visie worden vertaalde teksten immers gezien in relatie tot hun functie in de doelcultuur, en heeft men oog voor de voorwaarden waaronder zij al dan niet kunnen functioneren. Deze voorwaarden gelden niet voor ééns en altijd, maar hangen grotendeels van lokale omstandigheden af. Dit houdt o.m. in, dat verder getheoretiseer daarover een ijle bezigheid moet blijven, als de bestaande hypothesen eerst niet grondig aan de concrete feiten worden getoetst. Sommige literatuuronderzoekers hebben dit ingezien en zijn zich op de beschrijving van hele corpussen teksten die binnen een bepaald tijdsbestek werden vertaald, gaan toeleggenGa naar voetnoot4. | |
Nederlandse literatuur in Engelse vertalingMet haar doctoraal proefschrift Fiction in Translation: Policies and Options heeft Ria Vanderauwera aan dit onderzoek van vertaalde literatuur op een originele manier bijgedragen. Niet door een nieuwe theorie te ontwerpen, want er is op het stuk van vertalen en vertalingen volgens haar al te veel getheoretiseerd. Haar bijdrage bestaat in een case study van Nederlandse romans die de laatste twee decennia in het Engels zijn vertaald. Dit corpus blijkt als keuze goed uit te vallen. Reeds verscheidene keren werd de mening geopperd dat de Anglo-Amerikaanse (net zoals de Franse) literatuur meer afwijzend staat tegenover vertaling dan bijvoorbeeld de Duitse of Russische, die haar een belangrijker plaats toekennen. Bovendien mag men veronderstellen, dat een prestigieuze literatuur van een in politiek, economisch en cultureel opzicht superieure natie als Amerika het minder van bevruchtende contacten met kleine literaturen, zoals de Neder- | |
[pagina 522]
| |
landse, zal moeten hebben, dan vice versa. Als dat zo is, dan moet dit voorbehoud in de selectie van Nederlands werk dat in het Engels wordt vertaald, tot uiting komen. En verder moeten de verwachtingen van het Anglo-Amerikaanse lezerspubliek ten aanzien van die vertalingen ook grotendeels aan de manier waarop er vertaald wordt te merken zijn. Deze intuïties dienden als uitgangspunt van het onderzoek. Vrijwel pretentieloos, d.w.z. zonder dat de onderzoekster ze tot de status van wetenschappelijke hypothesen wil verheffen, wordt vanuit die intuïties het feitenmateriaal benaderd. De betrokken gegevens (de twee literaire systemen en de contacten ertussen, de teksten zelf, de manier waarop ze worden gepresenteerd, het getuigenis van vertalers, uitgeversrapporten, kritische verslagen en recensies) worden door Vanderauwera in een boeiend systematisch overzicht bijeengebracht, geïnterpreteerd en geëvalueerd. Door dit teleologisch feitenverslag wordt bestaande intuïtieve kennis van vertaalde literatuur ‘hard’ gemaakt. Ook de benadering zelf wordt intussen kritisch op haar waarde getoetst. Hieruit ontstaan vernieuwende methodologische inzichten. Aan zgn. vertaalfouten (flaters te wijten aan gebrekkige kennis van de brontaal of verkeerde interpretatie van de brontekst) wijdt Vanderauwera slechts terloopse aandacht. Veeleer worden bron- en doelteksten vergeleken met het oog op verschuivingen die het vertaalproces heeft meegebracht. Hierbij ligt het accent op de literaire en expressief-esthetische functie van wat er zoal verschuift inzake woordgebruik, zinstypen, constructies, het gebruik van tijden, soorten rede, interpunctie, eigennamen, beelden, narratieve procédés, enz. En waarom grijpen zulke verschuivingen dan wel plaats? Klaarblijkelijk niet alleen omdat vertalers van Nederlandse romans nogal wat schipperen tussen hun bekommernis om de typische stijl en toon van de oorspronkelijke teksten te handhaven én de neiging om de verwachtingen van hun lezers toch maar niet teleur te stellen. Deze laatste geeft in gevallen van twijfel meestal de doorslag. Wat bij de Engelstalige lezer als vreemd, oneigen, cultureel ongebruikelijk, in literair opzicht onconventioneel - en dus on-Engels/Amerikaans - over dreigt te komen, wordt drastisch aangepast of weggelaten. Typisch Engelse clichés worden ter vervanging of versterking van bepaalde effecten toegevoegd. Voornamelijk door Amerikaanse uitgeverijen bezorgde vertalingen leveren hiervan verbluffende staaltjes. Ook de uitgevers hebben immers de hand mee in het spel. Verkoopsbelangen blijken in dit proces van tekstverwerking een gewichtiger rollen te spelen dan men doorgaans geneigd is te denken. Waar de rollen van verta- | |
[pagina 523]
| |
ler/bewerker en uitgever in één persoon verenigd zijn, zoals in het geval van de zestiende-eeuwse Brusselse boekdrukker en uitgever Thomas van der NootGa naar voetnoot5, kan de onderzoeker de intenties van de betrokkene indirect uit de tekstkeuze en de bewerking en presentatie van de teksten afleiden. Omdat het voor haar niet altijd duidelijk was welk aandeel de uitgever in de selectie en adaptatie van de teksten had, en wat op de rekening van de vertaler gesteld moest worden, heeft Vanderauwera er goed aan gedaan een zo ruim mogelijk ‘vertalersconcept’ te hanteren. (‘My notion of translator should therefore be understood as a convenient shorthand for the “processor” who consists of the actual translator, the editor and all those who contributed to the production and presentation of the final target text’, p. 90). Het was de onderzoekster trouwens niet zozeer om de reconstructie van intenties te doen. Wel om de presentatie van feiten in hun verband en van de mechanismen die bepalen hoe die feiten er uitzien en waarom zij zich zo voordoen. Sommige van deze feiten zijn voor wie over het prestige van onze literatuur in het buitenland nog illusies koesterde, nogal onthutsend. Het volgende bijvoorbeeld. Het succes van onze letteren in de Angelsaksische wereld wordt niet door hun intrinsieke (of vermeend intrinsieke) waarde bepaald. Het wordt daarentegen bepaald door de manier waarop onze literatuur Engelstalige lezers wordt voorgeschoteld. Daarbij wordt in de eerste plaats rekening gehouden met wat die lezers a priori aanspreekt en interesseert. Vandaar de selectie. Geselecteerd voor vertaling worden - op een paar uitzonderingen, onze ‘klassieken’ met name, na - niet zozeer werken die voor onze letteren in artistiek opzicht belangrijk, vernieuwend, of stilistisch van hoogstaande kwaliteit zijn geweest. Gebeurt dit toch, dan is ondanks de hierboven beschreven ingrepen in de doeltekst (iedereen, klein of groot, moet eraan geloven!) de verkoop dikwijls een flop - feit waarmee het selectiemechanisme voortaan rekening zal moeten houden. Voor feitelijke selectie komen vooral romans in aanmerking waarvan het thema bij het doelpubliek aanslaat, of waarvan het procédé aan de doelcultuur zelf is ontleend. Is het niet verbijsterend, dat wij de Britten en de Amerikanen alleen maar blijken te kunnen geven wat zij al hebben of wat wij zelf van hen hebben gekregen of, op z'n zachtst uitgedrukt, ‘ontleend’? Bijna uitsluitend wat bij hen in de literaire mode is, schijnt op een werkelijk goede receptie te kunnen rekenen. Dit verklaart het geringe succes van | |
[pagina 524]
| |
W.F. Hermans (The Dark Room of Damocles), de vrij ruime bijval die Geeraerts (Gangrene) oogstte en de (ook naar Amerikaanse maatstaven) enorm hoge verkoopcijfers van I, Jan Cremer, een stuk epigonale schriftuur, duidelijk en sluw op massaconsumptie gericht. Vandaar ook de adaptatienormen. Zelfs het al zo op Amerikaanse maat geknipte Ik, Jan Cremer wordt door het vertaalmechanisme in zijn rauwe vrijpostigheid en bravoure nog maar eens extra geïntensifieerdGa naar voetnoot6. Vandaar tenslotte de reacties op onze literaire produkten in Engelse vertaling, zoals die in recensies tot uiting komen. Dat recensenten soms zonder eigenlijke kennis van zaken over die vertalingen allerlei prietpraat kwijt willen, blijkt o.m. uit de door Vanderauwera aangehaalde recensie van Wolkers' Horrible Tango (p. 201). Uit recensies blijkt verder hoe vertaalde Nederlandse romans met stereotiepe reminiscenties aan onze cultuur (Bruegel, Rembrandt) worden geassocieerd. Men moet deze reacties ongetwijfeld in een breder perspectief plaatsen: welk beeld hebben de Britten en de Amerikanen van de hedendaagse Nederlandse cultuur? En welke behoefte wordt er bij hen gewekt om met die cultuur in haar eigenheid kennis te makenGa naar voetnoot7? | |
Tot besluitIk heb al opgemerkt, dat Ria Vanderauwera zich expliciet van de vele bestaande theorieën over literaire vertaling distantieert, en bewust voor een benadering van de feiten kiest die niet door methodologisch gezeur wordt vertroebeld. De vraag is echter óf zij van al dat getheoretiseer wel zo sterk afstand neemt als zij beweert. Methodologisch lijkt haar aanpak van het feitenmateriaal mij veel meer door gangbare theoretische inzichten te zijn beïnvloed dan zij zelf wil toegeven. Dat zij wetenschappelijk ondeugdelijke categorieën, zoals ‘vertalingsequivalentie’ uit haar repertoire schrapt, is niet meer dan normaal. Maar aan de theorie van het literaire polysysteem (die wel wat meer inhoudt dan hier uit de doeken werd gedaan) is zij zeer verplicht, ook al betwist zij terecht de ontologische of absolute status van zulke systemen en erkent zij hun waarde louter als ‘heuristisch model’ (p. 13). Ook de theorie van de normen die bij de produktie van vertalingen gehanteerd worden, heeft haar presentatie en | |
[pagina 525]
| |
interpretatie van de feiten kennelijk geïnspireerd, zoniet grotendeels bepaaldGa naar voetnoot8. En als zij verder beweert, met de gebruikelijke classificatorische indelingen van verschuivingen die zich tussen brontekst en doeltekst voordoen, geen land te kunnen bezeilen, vergist zij zich. Zo had zij bijvoorbeeld het traditionele onderscheid tussen obligate en optionele verschuivingen toch maar beter niet naast zich neer moeten leggen. Van deze twee kunnen namelijk alleen de optionele bewering steunen dat vertalers arbitrair voor een bepaalde strategie kiezen, te weten, met opzet de lezer tegemoet komen door zijn verwachtingen in te lossen. Obligate verschuivingen worden de vertaler door de doeltaalnorm opgedrongen, en beantwoorden dus aan hiërarchisch lagere (d.w.z. moeilijk te manipuleren) constraints. Nu lijkt Vanderauwera van de premisse uit te gaan dat alles wat in een taal geschreven kan worden, in een andere taal op identieke manier kan worden herhaald. Deze negatie van de asymmetrie moet uiteraard tot de conclusie leiden: als de doeltekst van de brontekst afwijkt, dan is dat alleen aan bijzondere intenties van de vertaler te wijten; dan wijst dat op een willekeurige strategie. Pas wanneer verschuivingen door andere dan louter linguïstische constraints gedicteerd worden, kunnen zij als bewijsmateriaal voor de bedoelde stelling worden aangewend. Op dit stuk had de auteur wat meer duidelijkheid aan de dag mogen leggen. Deze kritiek doet echter geen afbreuk aan de wetenschappelijke waarde van haar bijdrage, die in tegenstelling met het meeste van wat op het gebied van de literatuurwetenschap wordt gepresteerd, ook - al zij het impliciet - een praktische conclusie inhoudt. Als ondanks de inspanningen van officiële vertaalpromotoren en alles wat uitgevers en vertalers er aan energie inpompen, onze in het Engels vertaalde literatuur zo weinig belangstelling kan wekken, laten we dan een vertaalpolitiek voeren die op kleinere en minder prestigieuze cultuurentiteiten is afgestemd. Dat zal niet alleen minder kosten, maar ons prestige in het buitenland wellicht ook meer ten goede komenGa naar voetnoot9. |
|