Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Streven
| |
[pagina 867]
| |
Ecologie en scheppingsgeloof
| |
[pagina 868]
| |
van politici, ambtenaren, industriëlen, bedrijfsleiders, in onderling overleg met biologen, medici, sociologen, antropologen en andere wetenschapslui en technici. Hebben ook de kerken, de theologen en moralisten, in deze uiteraard wetenschappelijke, technologische, economische en politieke problematiek een eigen inbreng te leveren? Op indirecte wijze, ja. Het gaat tenslotte toch om de mens en zijn overlevingskansen, om zijn geluk, zijn toekomst, zijn hoop. Niet dat christenen een specifieke oplossing te bieden hebben, doch zij kunnen wellicht gemotiveerd en gestimuleerd worden vanuit hun geloofsvisie op de relatie ‘mens-natuur’. Dit werd overigens op overtuigende wijze aangetoond door Henk Jans in zijn voortreffelijke bijdrage Ecologische en christelijke visie op natuur en leefmilieu, in Streven, juni 1980, pp. 828-844. De laatste tijd is ook in kerkelijke milieus de belangstelling voor de milieuproblematiek gegroeid. Het was ontgoochelend dat de R.K. Kerk, die steeds zulke strakke houding aannam inzake abortus en euthanasie, zo weinig gesensibiliseerd bleek t.a.v. de milieucrisis. De eerbied voor het ongeboren leven impliceert toch de eerbied voor het leefmilieu (en het geboren leven is toch minstens zo belangrijk als het ongeborene). De recente kentering - beter laat dan nooit - kan ons alleen maar verheugen. Zo is er de Verklaring van de R.K. Bisschoppenconferentie van de Bondsrepubliek Duitsland over problemen van milieu en energievoorziening, september 1981, getiteld Toekomst van de Schepping - Toekomst van de Mensheid, waarin het christelijke scheppingsgeloof in verband wordt gebracht met de huidige milieucrisis. Dit document brengt een groot aantal aspecten van de veelzijdige problematiek in kaart en bevat behartenswaardige beschouwingen. De behandeling mag nogal oppervlakkig voorkomen, het feit van deze bisschoppelijke verklaring is op zichzelf merkwaardig en verheugend. Positief is ongetwijfeld de nadruk op het sociaal-economische aspect: ‘onze eerste zorg moet zijn de levensmogelijkheden van hen die armer zijn dan wij’Ga naar voetnoot1. In geval van concurrentie moeten de sociale vraagstukken inderdaad voorrang krijgen op de ecologische. Het is bekend dat vele milieupropagandisten afkomstig zijn uit burgerlijke milieus en behoren tot de economisch bevoorrechte standen. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat het ecologi- | |
[pagina 869]
| |
sche probleem een ‘luxe-probleem’ is. Wel staat het vast ‘dat de armen, de onderdrukte minderheden en de niet-industriële landen er weinig of geen belangstelling voor getoond hebben’Ga naar voetnoot2. Iedere eenzijdige nadruk op de milieucrisis, los van de sociaal-economische problematiek, komt verdacht voor. Van de andere kant ‘is de manier waarop mensen de natuur behandelen een weerspiegeling van de manier waarop zij elkaar behandelen’Ga naar voetnoot3 en kan men zelfs stellen: ‘ecologische problemen zijn sociale problemen’Ga naar voetnoot4. Op het titelblad van zijn boek Ecologie en bevrijding heeft T.S. Derr geschreven: ‘Respect voor de medemens, liefde voor leven en natuur, zijn bijbelse duidingen voor een rechtvaardig milieubeleid’. Voor christenen horen de kosmische en de sociale relaties samen. | |
Christelijk scheppingsgeloof‘In het begin schiep God hemel en aarde’: zo luidt het allereerste vers van onze joods-christelijke bijbel en vooraan in ons kerkelijke Credo staat de belijdenis: ‘Ik geloof in God de Almachtige Vader, die hemel en aarde geschapen heeft’. Christenen geloven in een God-Schepper. Wat betekent dit geloof en welk impact heeft het op onze zorg voor het natuurbehoud? Deze voorafgaande vraag krijgt te weinig beslag in de theologische benaderingen van de ecologische problematiek. Geloven in de God-Schepper, de Almachtige Vader, is iets anders dan het onderschrijven van een bepaalde opvatting omtrent het ontstaan van de kosmos en de oorsprong van planten, dieren en mensen. Geen verintellectualiseerde geloofsopvatting! Het christelijke geloof is een levenshouding van de totale mens op zoek naar geluk en zin, in antwoord op het heilsaanbod van God in en door Jezus van Nazaret. Deze levensverhouding engageert het hele bestaan. Het gaat in het geloof, ook in het scheppingsgeloof, eerder om waarden dan om waarheden. Geloofsuitspraken moeten niet als objectiverende proposities verstaan worden (zoals in de positieve wetenschappen) doch veeleer als zelfuitspraken van het gelovige subject. Het Credo klinkt als een belofte en een engagement. Gelovend geeft de chris- | |
[pagina 870]
| |
ten krediet aan de scheppende God, die de wereld tot ‘zijn’ riep en ‘zag dat het goed was’ (Gen. 1:3-31). Vanuit zijn fundamenteel Godsvertrouwen en zijn ‘ja’ tot Jezus' boodschap, probeert hij zijn ‘met-anderen-in-de-wereld-zijn’ te valoriseren en uit te bouwenGa naar voetnoot5. Scheppingsgeloof en wetenschappelijke wereldverklaring bewegen zich op een totaal verschillend niveau. De christen ervaart in zijn dagdagelijkse bestaan dezelfde wereld als de niet-christen, maar hij interpreteert deze anders, nl. als een gave en opgave ‘van Godswege’. De eigen inhoud van het scheppingsgeloof is geen empirisch gegeven noch een theorie die wetenschappelijk geverifieerd of gefalsifieerd kan worden, doch een dimensie van de werkelijkheid die, als geopenbaard, slechts in geloof beaamd kan worden. Christelijk geloof is een levenshouding, een praxis. Het is een waardenbeleving in antwoord op het waarden-aanbod van het evangelie vanuit een gegrepen-zijn door Jezus van NazaretGa naar voetnoot6. Aan de top van de evangelische waardenschaal fungeren als de alles relativerende en radicaliserende hoofdwaarden: de vrijheid (authenticiteit) en de medemenselijkheid (solidariteit) - beide aspecten van de liefde. De christelijke Schepper-God heet ‘Liefde’. In Hem geloven is creatief zijn ‘naar Zijn beeld en gelijkenis’, is arbeiden aan en genieten van deze wereld ‘uit liefde’: in gemeenschap met de medemensen. Christelijk scheppingsgeloof is geconcretiseerd Godsgeloof. Het behelst de waardering van het leven en van het leefmilieu, van gezondheid, hygiëne, voeding, kleding, huisvesting, lichamelijkheid. De valorisatie van onze kosmische dimensie impliceert zowel arbeid als cultuurgenot. De tuin van Eden is ons gegeven om deze ‘te bewerken en te beheren en om van de bomen vrij te eten’ (Gen. 2:15-16). Arbeidend en genietend worden wij meer onszelf én meer vrij voor de anderen. Vrijheid en solidariteit horen samen. In de schepping geloven is ‘samen’ arbeiden én genieten. Wie een verband legt tussen het christelijk scheppingsgeloof en de milieuzorg mag dit ‘samen’ niet uit het oog verliezen. Geen ecologisch beleid zonder sociale programmatie! Juist dit wordt door vele ‘groenen’ helaas veronachtzaamd. | |
[pagina 871]
| |
Bijbels humanismeDe bijbelse scheppingsverhalen beschrijven de mens als de heerser over vissen, vogels en andere dieren (Gen. 1:26-28). Planten en dieren dienen hem tot voedsel (Gen. 1:29-30). Hij is de universele naamgever (Gen. 2:19-20), geroepen om cultuurscheppend op te treden en koninklijk te genieten. Vele ecologen hebben het blijkbaar lastig met dit antropocentrisme van de bijbel. Zij zien de mens liever als ‘aardman’ en als partner van de andere levende wezens in plaats van als koning van de schepping. Het centrale principe van de ethiek zou eerder de ‘medeschepsellijkheid’ dan de medemenselijkheid zijn. Het argument van Hans Bouma, dat de aarde er eerder was dan de mens, die als laatste in het rijtje van de levende wezens geschapen wordt en zich dus heel bescheiden moet gedragen, kan alleen in de oren van fundamentalistische bijbellezers weerklank krijgenGa naar voetnoot7. Alleen de mens is beeld van God en is duidelijk boven de rest van de schepping gesteld. Dus geen ‘driehoeksverhouding’: God - mens - natuurGa naar voetnoot8. De dieren zijn volgens de bijbel geen gelijkwaardige partners van de mens. Ook al hebben de levenloze dingen en de levende wezens een zijnswaarde ‘op zich’ toch wordt het nuttigheidsprincipe door de bijbel sterk in de verf gezet. Ik vermoed dat de auteur van psalm 8 bezwaarlijk de stelling zou bijtreden van John B. Cobb jr.: ‘The fundamental duality lies between creator and creature, not between man and other animals’Ga naar voetnoot9. God zelf heeft alles aan 's mensen voeten gelegd en hem ‘haast een goddelijke status’ verleend (psalm 8). En in het Nieuwe Testament is er sprake van onze bevrijding door Jezus Christus en onze verheffing tot het goddelijke kindschap. De door de ecologisten gesmade opvatting van Descartes ‘L'homme, maître et possesseur de la nature’ kan in bijbelse zin goed begrepen worden. Overigens ligt de ecologische problematiek volkomen buiten de vraagcontext en verstaanshorizon van de bijbelse mens. De bijbel is geen receptenboek, zeker niet m.b.t. het milieuvraagstuk. De bijbelse mens, levend in een agrarische cultuur, had te strijden tegen wilde dieren, distels, doornen en ander onkruid. ‘In de Bijbel wordt de natuur getekend als een macht | |
[pagina 872]
| |
met een Januskop. Zij kan de mens vriendelijk gezind zijn, hem voedsel schenken, maar zij kan hem ook bedreigen en hem van het leven beroven. Verafgoding van de natuur en het romantiseren van de natuur krijgen geen erkenning in de Bijbel’Ga naar voetnoot10. Het is voldoende bekend dat het bijbelse scheppingsgeloof heeft bijgedragen tot zowel de onttovering als de valorisatie van de natuur. De wereld is noch goddelijk noch duivels. De afstand tussen Schepper en schepping is onoverbrugbaar. Van aanbidding van bomen, bergen, stromen, natuurkrachten, dieren of mensen is in de bijbel nergens sprake. Zelfs dodencultus is taboe. De erkenning van Gods transcendentie heeft het beeldverbod tot keerzijde. Maar anderzijds wordt de fundamentele goedheid van de geschapen werkelijkheid met klem bevestigd. De materie is niet slecht. Zowel het gnostische dualisme als het pantheïsme zijn onbijbels. Geen verafgoding van de natuur, maar evenmin een verachting van de stoffelijke wereld. Al staan God en mens in de bijbel centraal, toch heeft de natuur een eigen waarde die haar nuttigheid overstijgt. De dingen zijn méér dan grondstoffen, werktuigen, energiebronnen. Dit blijkt uit verschillende bijbelse teksten (als schoolvoorbeeld kan psalm 104 geciteerd worden). Kortom, ook al vallen onze huidige milieuproblemen volkomen buiten het perspectief van de bijbel, toch kan een ecologische visie als die van Ole Jensen perfect harmoniëren met het joods-christelijke scheppingsgeloof: ‘Voordat de boom “materiaal”, voordat de boom “hout” wordt, is hij een levend organisme, dat de mens onmogelijk scheppen, doch alleen maar kappen kan’Ga naar voetnoot11. God heeft de mens in een kosmische ‘Umwelt’ geschapen. De lotsverbondenheid met de natuur maakt de mens niet minderwaardig. ‘De mens’, aldus de Duitse bisschoppen, ‘gaat niet op in zijn functie de aarde te bewerken en aan de wereld gestalte te geven; evenzo gaat de wereld er niet in op materiaal en grondstof voor de mens te zijn. Beheersen en behoeden zijn dus geen tegenstellingen, maar vullen elkaar aan. De schepselen hebben hun eigen waarde, ze zijn van elkaar afhankelijk, voor elkaar van belang (vgl. psalm 104). Desalniettemin kan men hun betekenis voor de mens vatten in de formule: de andere schepselen zijn er voor de mens, maar de mens is er slechts met hen’Ga naar voetnoot12. Terloops nog dit. De bijbelse ontmythologisering en onttovering van de | |
[pagina 873]
| |
natuur kan als verre oorsprong gedacht worden van onze moderne secularisatie, maar daarmee is zij nog geen oorzaak van onze huidige milieucrisis, zoals de Amerikaan Lynn White jr. tevergeefs probeerde aan te tonenGa naar voetnoot13. Ook Japan, ook sommige moslimstaten kennen pollutie- en energieproblemen. Ook aan de andere kant moet ook de thesis van Arend van Leeuwen, als zou de moderne wetenschap en techniek sterk afhankelijk zijn van de bijbelse cultuur, sterk genuanceerd worden. ‘De relatie tussen christendom en de wetenschappelijke maatschappij is noch eenvoudig noch direct’, schrijft T.S. Derr terechtGa naar voetnoot14. De pogingen om het bijbelse antropocentrisme te ontkrachten of af te zwakken, blijken weinig succesrijk te zijn. Weliswaar wordt ook de natuur getroffen in het straforakel van Genesis 3:17-18 en spreekt Paulus over de verlossing van de levenloze schepping (Rom. 8:19-22). Maar hiermee wordt de mede-schepsellijkheid nog niet primair gesteld tegenover de mede-menselijkheid. Wel wordt de kosmische ‘Umwelt’ gedacht het menselijke heil of onheil a.h.w. te weerkaatsen. De vrede met de medemens en met God wordt weerspiegeld in de harmonie met de natuur. Het messiaanse heil en de eschatologische voltooiing ervan zal alle tegenstellingen verzoenen en iedere vijandschap opheffen: de natuur zal volkomen mensvriendelijk zijn. Maar het heil betreft ‘de mens’. Dat blijkt zelfs uit de door de milieubeschermers vaak en graag geciteerde evangeliepassus over de zorgeloosheid van de vogels in de lucht en de pracht van de leliën op het veld (Mt. 6:26-30). Het gaat hier niet om de milieucrisis doch om de mens, die méér waard is dan vogels en bloemen. In heel het Nieuwe Testament wordt trouwens de medemenselijkheid als centrale ethische eis beklemtoond, niet de medeschepsellijkheid. De naastenliefde is de vervulling van de hele Wet en de mens is belangrijker dan het religieuze regime. In Jezus van Nazaret is God ‘mens’ geworden (geen dier, geen plant, geen rots, geen natuurkracht). In deze mens-geworden God is ons heil geopenbaard en gerealiseerd: onze vrijheid om elkaar te beminnen en als nieuwe mensen een goddelijke gemeenschap te vormen. In Jezus Christus krijgt het bijbelse humanisme nieuwe dimensies. De mens die de tuin van Eden ‘te bewerken en te beheren’ krijgt is de ‘nieuwe mens’ (2 Kor. 5:17) geschapen naar het beeld van ‘het’ beeld van God: Christus (2 Kor. 4:4), de ‘eerstgeborene onder vele broeders’ (Rom. 8:29). | |
[pagina 874]
| |
Als gekruisigd is Jezus Christus hét beeld van de God die Liefde heet én het sprekende voor-beeld van vrijheid en medemenselijkheid tot het uiterste, totterdood (Joh. 13:1). Hij kwam niet om te heersen, maar om te dienen. | |
Ecologische zorg is primair sociale zorgDe mens is geroepen om de aarde te bewerken en te beheren, niet willekeurig, doch naar Gods intentie. Hij is geen eigenaar doch zaakwaarnemer en vruchtgebruiker. Rentmeesterschap verbiedt egoïstische uitbuiting. De privé-eigendom is verre van absoluut; hij is beperkt door de rechtmatige eisen van de gemeenschap. Energiebronnen en grondstoffen zijn er niet om de nationale zelfzucht te bevredigen. ‘The whole earth is the Lord's’Ga naar voetnoot15. Werkend en genietend wordt de mens meer zichzelf op voorwaarde dat het louter eigenbelang niet vooropstaat, want dan verworden arbeid en vruchtgebruik tot vervreemdingsfactoren. Nogmaals: de beleving van de kosmische dimensie moet gebonden zijn aan de uitbouw van de sociale relaties. De milieukwestie mag bijgevolg niet los gedacht worden van de sociaal-economische problematiek. Geloven in de schepping is ‘samen’ arbeiden en genieten. Wanneer het arbeiden en het genieten geld of macht of roem of seks of een ander idool tot hoofddoel hebben, hebben zij een vervreemdend effect. Voor een christen gelden vrijheid en solidariteit - naar het aanstekelijke voorbeeld van Jezus - als de hoofdwaarden. Ook de natuurbescherming is aan deze streefidealen ondergeschikt. Wat baat het te leven in een prachtig natuurpark als wij ons tegenover elkaar als wilde dieren gedragen? Een groene omgeving kan door onbegrip en haat verpest worden. Respect voor de natuur moet allereerst respect zijn voor de waardigheid van de medemens die, evenzeer als wijzelf, recht heeft op een behaaglijk leefmilieu. Ecologische zorg is primair sociale bekommernis. In de ecologische literatuur wordt veel gewag gemaakt van de rechten van de natuur. Strikt genomen is de natuur echter geen rechtssubject. John Passmore heeft gelijk: ‘The idea of rights is simply not applicable to what is non-human’Ga naar voetnoot16. Van een derde gebod ‘Heb de natuur lief’, gelijk aan het | |
[pagina 875]
| |
eerste en het tweede, kan slechts in afgeleide zin sprake zijn. Medemenselijkheid is kwalitatief anders en veel belangrijker dan medeschepsellijkheid. ‘Anders dan de mens als persoonlijk wezen hebben planten en dieren geen onaantastbaar individueel recht op leven’Ga naar voetnoot17. Vanzelfsprekend hebben de dingen, de planten en de dieren een zijnsstatuut en een intrinsieke waarde, die door de mens gerespecteerd en gevaloriseerd dienen te worden. Het natuurschoon mag niet nodeloos geschonden worden. Dieren nutteloos pijnigen is immoreel. Natuurvriendelijkheid is een positieve deugd en wij mogen poëtisch spreken van ‘broeder aarde’ en ‘zuster zon’, waarom niet? Maar de aarde is er tenslotte voor de mensen en het ‘wees goed jegens de dieren’ is ondergeschikt aan de wet van de naastenliefde. Mensen zijn belangrijker dan alle overige schepselen. Het christelijke scheppingsgeloof, dat de daadwerkelijke eerbied voor het leven en de zorg voor een menswaardig leefmilieu behelst, mag niet verward worden met romantische verheerlijking en mystificatie van de natuur. | |
Een nieuw waardenbesefEcologische problemen zijn meestal zeer ingewikkeld en veelzijdig. De oplossing van de crisis ligt niet voor de hand. Struisvogelpolitiek is ontoelaatbaar: er staat te veel op het spel en de tijd dringt. Projecten op korte termijn kunnen de toestand misschien nog verergeren. Iedere eenzijdige benadering en behandeling riskeert nieuwe problemen te creëren zonder dat de reeds bestaande opgelost worden. Daarom spelen ecologisten voor wie alleen ‘groen’ telt en die geen oog hebben voor de sociaal-economische crisis, een heel gevaarlijk spel. Vanuit het levensbeschouwelijke standpunt (en a fortiori vanuit het christelijke scheppingsgeloof) mag men de milieuproblematiek niet abstraheren van het sociaal-economische vraagstuk. Ook omwille van de beoogde efficiëntie moet men beide samen beschouwen en aanpakken. Terecht schrijft Ian G. Barbour: ‘Both pollution and poverty are products of our failure to devise adequate social controls over technology. Concern for ecology need not compete with concern for social | |
[pagina 876]
| |
justice; they converge in demanding a fundamental redirection of technology’Ga naar voetnoot18. Een nieuwe mentaliteit is dringend nodig om te overleven. Ecologische instituten en wetten zijn uiteraard noodzakelijk. Maar ‘quid leges sine moribus?’ - zeker op dit gebied. Een soberder levensstijl is ons geraden: onze aarde is als een ‘isolated spaceship’ met beperkte voorraden aan boord. Verkwisting kan fatale gevolgen hebben. Een bewustzijnsverandering is allernoodzakelijkst. Dat technische oplossingen ontoereikend zijn, wordt over het algemeen toegegeven. Door een ‘ecologische ascese en ethiek’ moet de zin voor levenskwaliteit ontwikkeld worden. ‘Ich bin Leben das leben wil immitten von Leben das leben will’, zo luidde het parool van Albert Schweitzer. Vandaag de dag kan dit alleen maar bewaarheid worden via een concreet uitgewerkte ‘humanökologische Wertethik’ die het evenwicht probeert te bewerken tussen de eisen van de sociale rechtvaardigheid en de sanering van ons aller leefmilieu. Zo er offers moeten worden gebracht, dan in de eerste plaats door de rijken en de bevoorrechten, hoewel allen aan een mentaliteitswijziging en een herijking van de menselijke waarden toe zijn. Het wordt hoe langer hoe meer een kwestie van ‘to be or not to be’ en de omschakeling is alles behalve prettig en gemakkelijk. ‘Das notwendige Umdenken und Umlenken wird ohne Mühen und Konflikte nicht zu bewerkstelligen sein. Aber wenn wir in Freiheit überleben wollen, müssen wir uns dieser Aufgabe stellen’, zo schreef onlangs Johan StrasserGa naar voetnoot19. Voor de meesten onder ons liggen de ‘economisch vette jaren’ achter de rug. Maar ook in magere jaren is het ons wellicht gegund te genieten van het leven en samen gelukkig te zijn. Alles hangt af van de waardencriteria die wij vooropstellen. Zeggen wij met Sicco Mansholt en de economen: ‘growth equals progress’, dan ziet het er weinig rooskleurig uit. Maar goddank, ‘progress’ is nog geen synoniem van ‘happiness’. Gelukkig leven heeft minder te maken met ‘hoeveelheid’ dan met kwaliteit. Een boeddhistisch econoom zou zeggen: ‘Daar consumptie slechts een middel is om tot menselijk welzijn te komen, zou het doel moeten zijn een maximum aan welzijn te bereiken met een minimum aan consumptie’Ga naar voetnoot20. Of om het poëtisch uit te drukken: | |
[pagina 877]
| |
‘Nu de grote dingen verdwijnen
worden de kleine groot:
wat zonlicht op de gordijnen,
een appel, een snee vers brood.
Met hoeveel overbodigs maken we ons leven stuk:
er is zo weinig nodig voor wat eenvoudig geluk’Ga naar voetnoot21.
De ‘groene’ denk- en doegroepen hebben ongetwijfeld de grote verdienste het kosmische bewustzijn te hebben aangewakkerd. De mens is uiteraard meer dan zijn milieu; maar aan de andere kant is hij ook goeddeels zijn milieu. Vandaar dat men in waarheid kan beweren: ‘Naturverlust ist Sinnverlust, ist Wert- und Tugendverlust’Ga naar voetnoot22. Wij zijn geen bodemloze wezens, geen engelen, doch mensen van vlees en bloed die met het dagelijkse brood ook frisse lucht, zuiver water, grondstoffen, energie, warmte, zonnelicht... en een beetje groen nodig hebben. Wij zijn meer waard dan een schilderachtig landschap en dan alle schatten der aarde. Wij zijn de wonderkinderen van de natuur, maar maken zelf ook deel uit van de natuur. Christelijk scheppingsgeloof impliceert de positieve waardering van onze natuurgebondenheid. | |
Après nous le déluge?In deze bijdrage over de ecologische implicaties van het christelijke scheppingsgeloof is herhaaldelijk gewezen op de verbondenheid van de milieu- en energieproblematiek met de maatschappelijke vraagstukken, alsmede op de voorrang die deze laatste eventueel moeten krijgen. Samen zijn wij verantwoordelijk voor het natuurbehoud en voor de sanering van het leefmilieu. De weldaden van de natuur, de energiebronnen, de grondstoffen zijn van Godswege bestemd voor alle mensen. Groen alleen maakt ons leefmilieu nog niet menswaardig. Groen is een recht voor ieder mens, voor ieder volk; geen voorrecht voor de ‘happy few’. Vele ‘groenen’ zijn blijkbaar te weinig gesensibiliseerd voor maatschappelijk onrecht en politieke verdrukking. Rijke villabewoners schreeuwen soms moord en brand zodra enkele vierkante meters van ‘hun’ gazon | |
[pagina 878]
| |
onteigend worden voor een straatverbreding of wanneer een nieuwe, lawaaierige autoweg ‘hun’ domein al te dicht nadert. Hun protest zou geloofwaardiger zijn indien zij ook ‘in tempore non suspecto’ deelnamen aan de actie voor beter leefmilieu in arbeiderswijken en fabrieksbuurten. Selectieve fijngevoeligheid is meer dan verdacht. Ecologische ijver camoufleert soms grof eigenbelang. Alleen binnen de ruimere inzet voor meer sociale rechtvaardigheid en politieke vrijheid zal de actie van de milieugroepen vrij blijven van noodlottige eenzijdigheden en van gebrek aan consequentie. Vooral de ‘politieke’ ecologisten zouden hiervan overtuigd moeten worden. Nogmaals: de kosmische en sociale dimensies horen samen. De sociale strijd en de milieuzorg moeten gecombineerd worden. Samen moeten wij door gecoördineerde arbeid de natuur veredelen tot cultuur; samen mogen wij, in gulle mededeelzaamheid, met volle teugen genieten van de vruchten en schoonheden van natuur en cultuur; samen moeten wij de aarde bewoonbaar maken en houden voor de toekomst. Wij mogen deze aarde als menselijk leefmilieu niet verbeuren. ‘The whole earth is the Lord's’: ook morgen en overmorgen. Wij zijn verantwoordelijk, niet alleen voor onze kinderen en kleinkinderen, doch ook voor de nog ongeboren generaties, de generaties die we niet eens kennen en waarmee we nooit het bestaan zullen delen. Deze zorg voor de toekomst mag echter geen alibi zijn om ons te onttrekken aan de dringende plichten tegenover de nu levende medemensen. De milieuzorg mag de ontwikkelingssamenwerking niet hinderen. Om het kernachtig uit te drukken: in geval van conflict heeft het sociale voorrang op het kosmische. De hulp aan de arme landen moet in ieder geval doorgaan. ‘De landen van de Derde Wereld zijn gewoon niet bereid om economische zwakte te aanvaarden, zelfs al zou een dergeliijk voorstel gepaard gaan met vleierij over het bewaren van hun rijke inheemse cultuur of met complimenteuze woorden over de bescherming van het milieu’Ga naar voetnoot23. Geen spaarzaamheid op kosten van de armen. De nu levende armen met hun reële behoeften hebben ongetwijfeld voorrang op de nog niet levende generaties van de toekomst. Maar voor beiden zijn wij verantwoordelijk. Beiden hebben recht op een leefbaar leefmilieu. |
|