| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Palestina en Israël. Een verzwegen geschiedenis
In het jaar 2018, waarin de moderne staat Israël zeventig jaar bestaat, publiceert Meindert Dijkstra, emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), oud-docent aan het Evangelisch-Koptische Seminarie te Caïro en voormalig universitair docent Oude Testament aan de Universiteit Utrecht, een fors boek waarin het nu juist niet gaat over die afgelopen zeventig jaar, maar over de voorgeschiedenis van Israël en Palestina die al in de dertiende eeuw voor Christus begint. Dat is de periode dat beiden nog een groep migranten zijn op zoek naar een vaste woon- en verblijfplaats in Kanaan. Dit boek volgt hun spoor tot aan de Eerste Wereldoorlog.
Men kan dit boek lezen als een regionale geschiedschrijving van Palestina en Jordanië inclusief Israël in het licht van modern historisch en archeologisch onderzoek. Dit boek helpt vooral te begrijpen waarom de Palestijnen, wat ook hun herkomst is geweest en waar ze nu ook wonen, al eeuwenlang geworteld zijn in hun erfgoed Palestina en nog altijd recht hebben op een eigen land, volk en staat. Het is daarom veelzeggend dat het overgrote deel van de publicaties over Palestina en het Palestijnse volk niet verder teruggaat dan het begin van de twintigste eeuw, de opmaat naar de stichting van de staat Israël.
Velen waren er toentertijd nog diep van overtuigd dat het land nagenoeg onbewoond was. Dijkstra laat zien dat de Palestijnen al vele eeuwen eerder niet weg te denken waren uit de geschiedenis van de regio. Des te schrijnender is het Palestijnse verhaal van verloren land en het verlies van erfgoed. Dit boek zorgt ervoor dat ook hun stem moet worden gehoord en dat hun geschiedenis zich zeker niet dient te beperken tot de afgelopen zeventig jaar, wanneer de staat Israël in beeld komt.
Het lezen van dit boek vergt wel de nodige inspanning van de lezer. Elk van de veertien hoofdstukken, die steeds een bepaalde periode van de lange geschiedenis beschrijven, staat namelijk bol van namen - van koningen, van regio's, van plaatsen - en uiteraard ook van jaartallen. Het boek kent daarom een uitgebreid register van persoonsnamen en geografische namen (blz. 315-328). Bij elk hoofdstuk is een bibliografie opgenomen en een uitgebreid notenapparaat. 35 zwartwitafbeeldingen ondersteunen de teksten.
Panc Beentjes
Meindert Dijkstra, Palestina en Israël. Een verzwegen geschiedenis, uitgeverij Boekencentrum, Utrech, 2018, 352 blz., 24,99 euro, isbn 9789023954750.
| |
| |
| |
Politiek
1793
Quatre-vingt-treize. Voor het eerst verschenen in 1874, zo lezen we in het colofon van de Nederlandse vertaling van het laatste boek van Victor Hugo. We worden meegenomen naar de meest gewelddadige periode van de Franse Revolutie. Het politieke en sociale gistingsproces dat in het toenmalige Frankrijk reeds lang voor 1789 aan de gang was, bereikte een dramatisch hoogtepunt met de oprichting van de Nationale Conventie. Terwijl Robespierre, Danton en Marat, het trio dat door Hugo op een ijzingwekkende manier wordt opgevoerd terwijl ze het plan smeden om de meedogenloze revolutionair Cimourdain naar de Vendée te sturen, om er markies de Lantenac en zijn contrarevolutionaire aanhangers te bestrijden, leer je als lezer een Frankrijk kennen waarin mensen op de breuklijn van twee tijdperken leven. Er waren wel degelijk nog heel wat hoeden waarop geen kokarde was gespeld. Lantenac belichaamt het zonet ancien geworden régime, een traditionele feodale wereld, een wereld van hoeden en rijtuigen, waarin een eerbiedwaardige adel en vijftienhonderd jaar koningschap eindeloos ver boven de ‘prulschrijvers zoals Voltaire’ staan.
Aan de andere kant van deze clash of civilizations staat een nieuwe samenleving op, een van mutsen en karren, geleid door politici voor wie de keuze duidelijk is: Liberté, Egalité, Fraternité, ou... la Mort. Dat deze nieuwe heilstaat, waarvan de inwoners voortaan de ondeelbare Franse natie als de ware familie moeten accepteren, enkel met geweld zal kunnen worden gerealiseerd, wordt duidelijk door de woorden van Cimourdain (blz. 227), die zo het Schrikbewind rechtvaardigt: ‘Verschrikkelijke plichten bestaan. Sinds wanneer is de ziekte de fout van de dokter?. Het is een vreselijke ingreep, de revolutie voert die met vaste hand uit. Welk gezwel dat moet worden weggesneden brengt geen bloedverlies met zich mee. [de revolutie] verminkt, maar redt. de revolutie amputeert de wereld, vandaar de hemorragie, 1793’.
Maar tussen 1793 en 1874 heb je, om maar alleen in Frankrijk te blijven, de val van Robespierre, de Napoleontische periode, de Restauratie, de revoluties van 1830, 1848 en 1870 (de Commune). Hugo - zelf in ballingschap gegaan tijdens het bewind van de in zijn ogen te autoritaire Napoleon III - kan dus vanuit een bevoorrechte positie zijn personages hun gedachten laten ontvouwen over de heilzame en duivelse kanten van zowel de revolutie als de strijd voor het behoud van een oude, vertrouwde wereld.
Ten slotte is het Gauvain, commandant van de republikeinse troepen in de Vendée, en bovendien ook de jonge neef van Lantenac, én ook de vroegere leerling van Cimourdain, die het blinde fanatisme van het toenmalige Franse Terreurregime de rug toekeert doordat hij getuige is geworden van een hoogst edelmoedige daad van zijn al even fanatieke oom.
| |
| |
De lezer wordt meegezogen in de koortsachtige gedachtewisselingen tussen Lantenac en Gauvain enerzijds, en Gauvain en Cimourdain anderzijds, waar fundamentele dingen over de heilstaat ontdaan van al zijn onzuiverheden, vrijheid en gelijkheid, geweten, rechtvaardigheid, de wet, het kwade en het goede, offerbereidheid, menselijkheid, enzovoort op een indringende manier op tafel worden gelegd. Victor Hugo, die een groot deel van de negentiende eeuw in zijn vingers heeft op het moment dat hij het boek schrijft, kan, terugblikkend op die eeuw, Gauvain laten zeggen: ‘Als je ruw met de utopie omspringt, dan dood je haar’. En de twintigste eeuw was nog lang niet begonnen.
Het boek is zo uitgebreid van voetnoten voorzien, dat je als lezer na een tijdje de indruk krijgt van een historische studie in plaats van een roman te lezen. Deze alternatieve cursus Franse Revolutie nemen we er graag bij. Maar 1793 is vooral een aanrader in een tijd waar krachten actief zijn die werken aan de bouw van nieuwe utopia's, de ene al op een blindere manier dan de andere.
Frank Saenen
Victor Hugo, 1793, Stichting Papieren Tijger, 2015, 424 blz., 28 euro, isbn 9789067283083.
| |
De nieuwe politiek van Europa
De Nederlandse historicus en filosoof Luuk van Middelaar (*1973) werkte van 2010 tot 2015 als tekstschrijver en politiek adviseur van Herman Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Raad. Uit hoofde van zijn functie was Van Middelaar een ooggetuige, en nog wel op de eerste rang, van de belangrijkste politieke ontwikkelingen in de Europese Unie. Over de totstandkoming van die Europese Unie publiceerde hij eerder het bekroonde De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin (2009), dat ook in verschillende vertalingen werd uitgebracht. In zekere zin sluit zijn nieuwe, onlangs verschenen boek De nieuwe politiek van Europa aan op dit eerdere werk: in deze recente studie doet Van Middelaar verslag van de veranderingen in het denken over Europese politiek in de jaren dat hij voor de Europese Unie werkzaam was. En hij betoogt dat deze veranderingen het karakter van de Europese politiek wezenlijk, zelfs ingrijpend wijzigen.
Van Middelaar vat de veranderingen in het denken over Europese politiek samen als de overgang naar wat hij noemt ‘gebeurtenissenpolitiek’. De leiders van (de lidstaten van) de Europese Unie zagen zich gedwongen al improviserend te reageren op onverwachte gebeurtenissen - de Eurocrisis, de crisis in de Oekraïne, de vluchtelingencrisis, om enkele voorbeelden te noemen - waarop de geijkte wijze van politiek bedrijven in de Europese Unie geen pasklare antwoorden kon bieden. Daarom moest het karakter van de Europese politiek noodgedwongen worden aangepast, stelt de auteur. Daarbij speelde zeker ook in sterke mate mee, dat juist
| |
| |
deze onverwachte gebeurtenissen de Europese politiek in het centrum van de publieke aandacht plaatsten, waar zij van oudsher veeleer in de luwte bleef. Juist omdat Van Middelaar van heel nabij kon volgen hoe de leiders van (de lidstaten van) de Europese Unie reageerden op de opeenvolgende crises, kan hij een intrigerend en overtuigend beeld van de nog lopende veranderingen schetsen. Dat is des te interessanter, omdat zich met de aanstaande Brexit en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten opnieuw gebeurtenissen hebben voorgedaan, die de leiders van (de lidstaten van) de Europese Unie dwingen om andermaal buiten de geijkte kaders te denken. De vanzelfsprekendheid waarmee bij internationale ontwikkelingen werd gekeken naar de opstelling van de Verenigde Staten, lijkt verloren: de onvoorspelbaarheid van de regering Trump vergt dat de leiders van (de lidstaten van) de Europese Unie in tal van kwesties veel meer hun eigen positie gaan bepalen.
Dit alles maakt De nieuwe politiek van Europa tot een boeiend en leerzaam boek, dat inzicht biedt in allerlei actuele ontwikkelingen in de Europese Unie. Een begenadigd stilist is de auteur overigens niet steeds: hij heeft een merkwaardige voorkeur voor telegramachtige samentrekkingen als ‘post-Brexit-toekomst’ en ‘buitenlandminister’.
Herman Simissen
Luuk van Middelaar, De nieuwe politiek van Europa, Historische Uitgeverij, Groningen, 2017, 372 blz., 25 euro, isbn 978965542465.
| |
Maatschappij
Een minister van justitie met een boodschap
Op zijn zestigste verjaardag schrijft Koen Geens, Minister van Justitie, een boek met als titel Wat ik ervan begrijp.
Toch wel een opvallend bescheiden titel voor een boek van iemand die als advocaat en hoogleraar honderden bladzijden met scherpe analyses, stevige argumentaties en leerstukken over recht schreef, en die, sinds hij als minister van Justitie aantrad, samen met tientallen medewerkers onze Belgische wetboeken bij de tijd poogt te brengen, ze herschrijft, vernieuwt en aanvult zodat ze beter beantwoorden aan de rechtsproblemen van de eenentwintigste eeuw, en meer rechtvaardigheid brengen voor deze tijd - voorwaar een reuzeopdracht, want heel wat Belgische wetgeving dateert van de negentiende eeuw...!
In Wat ik ervan begrijp poogt Koen Geens tot een dialoog te komen met zijn tijdgenoten. Het is als een lange brief die hij ons schrijft, een soort kerstbrief, waarin hij ons wil doen nadenken over wat ons bezighoudt in onze wereld nu, vooral waarom velen van ons zich zo ‘ongerust’ maken over, en vanwaar die malaise, die angst zelfs, bij velen, over de toekomst, terwijl we, ja zelfs op wereldschaal, nog nooit zo veilig, zo gezond, zo welvarend geweest zijn als vandaag.
| |
| |
In het eerste deel van zijn essay somt de auteur een reeks problemen op die de laatste vijftig jaar, en nu nog, ongerustheid wekten bij de Europeanen: de Koude Oorlog, de oliecrisis, sociale ongelijkheid, globalisering, financiële crisis, blijvende kernbewapening, klimaatverandering, ongewone natuurrampen, terrorisme, migratie, identiteitsverlies als volk of als natie. Voorwaar aanleidingen genoeg om ‘ongerust’ te zijn, ja zelfs ‘bang’ te zijn. Maar, zo betoogt de auteur, men heeft in de loop der eeuwen telkens weer elke crisis overwonnen. Weliswaar kwamen dan nieuwe crisissen, en opnieuw kwam de mensheid ze te boven. Crisissen, zo luidt het, behoren blijkbaar tot het menselijk bestaan, maar ook de oplossing ervan. De mensheid is in staat telkens weer crisissen te boven te komen. Daarom pleit auteur voor vertrouwen als grondhouding tegenover de uitdagingen van ons bestaan. Een vertrouwen dat ons voldoende optimisme verschaft om het leven aan te kunnen, want hij is ervan overtuigd dat ‘optimisme “gerustheid” mogelijk maakt, en die ongerustheid of, erger nog, die angst tegengaat’ (blz. 11). De auteur bekent dan dat hij zelf optimistisch is van karakter, en dat hij daarom zijn optimisme wil delen met zijn tijdgenoten. Maar om dit op een verantwoorde wijze te kunnen delen, ‘moet ik iets begrijpen van mezelf, van het leven en van de wereld’ (ibidem). Met zijn warme persoonlijkheid en zijn briljante geest is hij daar overigens op schitterende wijze in geslaagd. In het voorwoord lezen we ‘Wat ik neerschreef, zijn een aantal inzichten die mij helpen om in de drukte en de zorgen van elke dag op koers te blijven en het perspectief te bewaren [...] in menig opzicht zijn het verwarde tijden [...] een permanente meningenoorlog om het grote gelijk. De hoogoplopende toon daarvan brengt onrust en angst teweeg bij de kijkende en lezende burger’.
Zo wordt het boek uiteindelijk als een radiografie, door Koen Geens zelf gemaakt, van wat de grondhoudingen zijn die hem bezielen in zijn denken en handelen en die in grote mate bepalen waarvoor hij zich wil inzetten, wat hij verlangt en wat hij hoopt. In de loop van het eerste deel vraagt auteur zich af: ‘Wie ben ik? Wat is mijn grondhouding tegenover de werkelijkheid, wat is kenmerkend voor mijn handelen?’. Zijn grondhouding is vertrouwen, zo stelt hij voorop, en kenmerkend is zijn optimisme, zijn durf om er te zijn en de zaken aan te pakken. Dit grondvertrouwen is zo groot dat hij soms ook durft te kiezen voor het toeval - want daar zitten af en toe onverwachte successen in verborgen - en dat hij ook wel eens wat speels, met belangeloze aandacht te werk gaat, meer bedacht op de sierlijke afwerking dan op het bereiken van het doel. Voor laatstgenoemd kenmerk stelt de minister als voorbeeld het sierlijke dribbelen van onze Rode Duivel Eden Hazard voorop.
In het tweede deel wordt de vraag behandeld ‘Hoe sta ik als mens tegenover de ander, tegenover de sociale problemen? Wat houdt het antwoord
| |
| |
daarop in voor de jurist en de politicus die ik ben?’ Het komt er op aan zichzelf te mogen zijn en te blijven (identiteit), maar daarom moet men ook de ander zichzelf laten zijn. Wederzijdse Anerkennung is hier dus geboden, wat vooreerst respect impliceert als grondhouding. Terloops gezegd, wie de Belgische politiek een beetje van dichtbij volgt, weet dat Koen Geens als politicus inderdaad uiterst respectvol omgaat met voor- en tegenstander, met vriend en vijand. In dit deel schetst de auteur dan de geschiedenis van de groei naar respect op nationaal en internationaal vlak via recht en politiek. De Europese volkeren, hun cultuur en hun gedachtegoed hebben hierbij een hoofdrol gespeeld. Een belangrijk momentum was de Verlichting, met als gevolg het besef, het ontstaan en de groei van de rechtsstaat, de democratie en de rechten van de mens als voorwaarden om volwaardig burger te kunnen zijn én wereldburger te worden, in een wereld waar vrede en rechtvaardigheid heerst.
In het derde deel ten slotte, zoekt de auteur naar een diepere verantwoording van de grondhoudingen die zijn denken en handelen bepalen. Een diepere fundering van zijn vertrouwen in het bestaan en van wederzijds respect vindt Koen Geens in de grondhouding van de liefde. Hijzelf heeft deze grondhouding meegekregen in zijn christelijke opvoeding, zo luidt het, vervolgens is deze grondhouding verder tot ontwikkeling gekomen door het gelovig leren kennen van Jezus van Nazareth en zijn evangelische boodschap, ofvia andere gelijkwaardige vormen van spiritualiteit. Liefde is weliswaar veelzijdig en komt trapsgewijs tot stand: voorondersteld wordt een positieve ingesteldheid tegenover de anderen, zoals elkaar dulden en verdraagzaam zijn, maar dit zijn nog passieve voorvormen van liefde; respect is een eerste trap die men in ieder geval moet bereiken. Maar ‘zijn leven geven voor de ander’ is dan nog heel ver weg. De auteur benadrukt dat hij, dankzij de sociale filosofie van het personalisme, als jurist en als politicus aan de grondhouding van de liefde een meer concrete invulling wil geven door zich in te zetten voor horizontale en verticale solidariteit, alsook voor samenwerking op nationaal en internationaal vlak. Volgens hem opent inzet op dit vlak ook de weg naar hoop op vooruitgang in humaniteit, op vrede en rechtvaardigheid.
Het boek is leerrijk en deugddoend. De auteur beoogt niet een mooi zelfportret op te hangen, men kan in het boek ook geen gewetensonderzoek zien van iemand die volop in de actie staat. Uitgangspunt is de vaststelling hoe groot de malaise is, de ongerustheid, ja de angst bij onze tijdgenoten en soms in het hart van ieder van ons. Als politiek verantwoordelijke en gewoon als medemens, als medeburger, voelt de auteur zich verplicht daar eerst een analyse van te maken. Hij vraagt zich tegelijk af in welke mate hij daar eveneens in meegezogen wordt, of integendeel de mogelijkheid in zich heeft om daar tegenin te gaan. Geleidelijk ontdekt hij dat hij met vertrouwen in het leven en het
| |
| |
optimisme waarmee hij begiftigd is, inderdaad onze tijdgenoten wellicht kan helpen.
Fernand Van Neste
Koen Geens, Wat ik ervan begrijp, Polis, Antwerpen, 2018, 204 blz., 19,99 euro, isbn 9789463103541.
| |
Geschiedenis
Keizers
Keizers sterven niet in bed luidt de titel van een bekend boek van de Nederlandse oudheidkundige Fik Meijer - Romeinse keizers kwamen immers veelvuldig om het leven tijdens een strijd om de macht. Een opmerkelijke uitzondering op dit patroon was keizer Diocletianus (244311), die in 305 zijn functie neerlegde, zich terugtrok uit het openbare leven, en zijn laatste jaren doorbracht in zijn paleis in Split in Kroatië, de regio waaruit hij afkomstig was.
Aan leven en werken van deze keizer is het onlangs verschenen boek Diocletianus. Tussen eenheid en versnippering gewijd, na eerdere uitgaven over Constantijn de Grote respectievelijk Hadrianus het derde deel in wat ik maar aanduid als de ‘keizer-reeks’ die wordt gemaakt door oudheidkundigen en classici van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Net als beide eerdere delen is ook deze bundel over Diocletianus prachtig verzorgd door uitgeverij Vantilt, met tal van afbeeldingen - deels in kleur -, plattegronden, kaarten en grafieken. In het boek gaat de aandacht vooral uit naar de verschillende aspecten van het door Diocletianus gevoerde beleid, en nauwelijks naar zijn persoon. Dit vloeit daaruit voort dat er vrijwel geen bewijsmateriaal is overgeleverd waaruit kennis van zijn persoon kan worden afgeleid. De reputatie van Diocletianus was lange tijd overwegend negatief: verschillende van de auteurs van wie teksten over hem zijn overgeleverd, waren christen, en voor hen was hij eerst en vooral de laatste van de christenvervolgers in het Romeinse Rijk. Dit beeld wordt in deze bundel genuanceerd. Enerzijds wordt erop gewezen dat het beleid van deze keizer in zijn algemeenheid was gericht op het herstellen van de verloren eenheid in het rijk, in de wetgeving maar ook inzake godsdienst; en dat de eisen die in dit licht aan christenen werden gesteld niet onredelijk waren. Het beeld dat vroegchristelijke auteurs opriepen is daarmee al te zeer gechargeerd. En anderzijds zou de reputatie van deze keizer niet alleen mo eten worden bep aald door zijn beleid inzake religie, maar zouden ook andere aspecten van zijn optreden in het oordeel moeten worden betrokken. Het beeld dat dan ontstaat is minder negatief. Diocletianus probeerde het politieke en economische verval van het Romeinse Rijk tot staan te brengen door staatkundige vernieuwing en door gericht economisch beleid, met name ten aanzien van prijzen. Het
zogeheten Edict van Maximale Prijzen uit 301 is zelfs in vertaling in het boek opgenomen.
Met dit boek over keizer Dio- | |
| |
cletianus is een mooi, interessant en leerzaam deel toegevoegd aan deze reeks over Romeinse keizers. Hopelijk volgen er meer, over bijvoorbeeld Claudius of Trajanus.
Herman Simissen
Olivier Hekster en Corjo Jansen (red.), Diocletianus. Tussen eenheid en versnippering, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2018, 224 blz., paperback, geïllustreerd, 19,95 euro, isbn 9789460043994.
| |
Kunst
Rubens en de kracht van de metamorfose
Zoals, enkele eeuwen later, Picasso en Bacon, had Rubens een uiterst scherp oog en een wakker visueel geheugen. Al het beeldmateriaal dat in zijn tijd beschikbaar was, wist hij in zich op te nemen, te verwerken en tot nieuwe beelden om te vormen. Dit talent is kenners nooit ontgaan. De tentoonstelling ‘Kraft der Verwandlung’, die de afgelopen maanden in Wenen en Frankfurt te zien was, alsook de begeleidende catalogus brachten daarin geen nieuwe kennis. Maar het is de verdienste ervan het genie van Rubens aan de hand van een uitgelezen keuze van tekeningen en schilderijen te illustreren en een vrij volledig beeld te geven van de verscheidenheid van zijn inspiratiebronnen. Sculpturen uit de hellenistische tijd, die vaak teruggaan op Griekse voorbeelden, schilderijen, tekeningen en etsen uit de late Middeleeuwen en de Renaissance, emblemata, medailles, munten en edelstenen, alle visuele prikkels, nam hij aandachtig waar en tekende hij na. Tot op rijpere leeftijd kopieerde hij grote doeken van Titiaan. Soms gebruikte hij tekeningen van andere kunstenaars als oefenmateriaal: hij vulde ze aan of wijzigde ze, om lichaamsuitdrukkingen expressiever en het beeld levendiger te maken. Want daar ging het Rubens om (hetgeen overigens net zo goed voor de reeds genoemde Picasso en Bacon geldt): hij wilde de verschijning van het menselijk lichaam zo levend mogelijk vatten om de toeschouwer in direct contact te brengen met de innerlijke roerselen die dat lichaam bezielen. Rubens' figuren zijn bijzonder present, en dat is te danken aan zijn invoelend inzicht in de vormtaal van de krachtigste beelden uit de geschiedenis van de westerse kunst vanaf de Oudheid, - een taal die hij zich eigen maakte en ten dienste stelde van zijn eigen opdrachten.
Ook Rubens' geletterdheid kwam zijn kunst ten goede. Zijn belezenheid was een kwestie van eruditie én van aanvoelen. Rubens wist zich in te leven in mythologische verhalen, Bijbelse taferelen en historische evenementen. Kunsttheorie, wiskunde, astronomie en andere wetenschappen boeiden deze ware humanist, die ook gretig wereldliteratuur (van Homeros tot Boccaccio), filosofie, theologie en esoterische geschriften las. In de bijdragen van de catalogus worden al deze aspecten van zijn persoonlijkheid, alsook zijn werkwijze en de organisatie
| |
| |
van zijn atelier toegelicht. De grootste waarde van deze fraaie publicatie ligt in de overvloedige en kwaliteitsvolle illustraties. De lezer volgt stapsgewijs hoe Rubens een model - bijvoorbeeld de romeinse Hurkende Venus, Michiel Coxies neergevelde Abel of Caravaggio's Graflegging - kopieerde, eventueel corrigeerde, en vervolgens als uitgangspunt nam voor eigen variaties en creaties. Moeiteloos en zonder schroom bracht hij lichaamsvormen van heidense helden binnen in een christelijke context, niet vanwege de schoonheid of perfectie van het klassieke lichaam, maar vanwege de onovertroffen expressiviteit ervan. Het sterkste voorbeeld is dat van de oude, door Eros getemde centaur, uit de eerste of tweede eeuw, nu in bezit van het Louvre. Rubens was getroffen door de torso van dat beeld, maakte er tekeningen van, bewaarde die in zijn schatkamer, en toen het erop aankwam een Ecce Homo te schilderen, kreeg Christus het bovenlichaam van de centaur. Deze Ecce Homo (Hermitage) prijkt terecht, en veelzeggend, op de cover van de catalogus. Een manco is misschien dat hier geen enkel opstel gewijd is aan een grondige reflectie over de cultuur-theologische betekenis van een dergelijke overdracht. Wie op dit vraagstuk dieper wil ingaan, leze de bekende studie van de onlangs overleden Willibald Sauerlander, Der katholische Rubens (2011), die gelukkig wel in de bibliografie vermeld staat.
Jan Koenot
Gerlinde Gruber, Jochen Sander, e.a., Rubens. Kraft der Verwandlung, Hirmer Verlag (in samenwerking met het Kunsthistorisches Museum, Wenen en het Stadel Museum, Frankfurt), München, 2017, 309 blz., 49,90 euro, isbn 9783941399754 (Duits), 9783941399761 (Engels).
|
|