In de Ilias is aidôs een sleutelwoord. Homeros' epos (vermoedelijk uit de 8e eeuw voor Christus) gaat namelijk niet over de oorlog van Troje als dusdanig, maar over Achilles' terechte woede omdat koning Agamemnon hem zijn oorlogsbuit, de schone Briseïs, afnam. De held wordt omschreven als iemand met een uitgesproken eergevoel, en daardoor tot verontwaardiging en wraak geneigd (aidoios nemesètos, xi, 649): beide kenmerken gaan gemakkelijk samen (vgl. xiii, 122). Homeros verbindt aidôs nog met andere gevoelens, zoals vrees (een god, een koning, een vader kun je tegelijk eren en vrezen, bv. iii, 172), angst voor de vijand (xv, 657), genegenheid (xxiv, 111) en erbarmen (xxi, 74; xxiv, 44). Meermaals wordt opgeroepen tot aidôs midden in de strijd: helden met voldoende eergevoel zullen niet vluchten; en als vijanden elkaar respecteren en oneer vermijden, dan vallen er minder doden (v, 530-532; xv, 561-564). In de oorlogssituatie komen alle schakeringen van het woord samen: eergevoel, respect en vrees tegenover de ander, schaamte over laf of barbaars gedrag, wraakzucht van wie in zijn eer gekrenkt is. Soms ontstaat er een conflict tussen aidôs en angst: uit eergevoel moet je een gevaarlijke uitdaging aannemen, maar uit angst wil je weglopen (vii, 93).
Ook in de Odyssee tref je aidôs geregeld aan. Het kan gaan over de eerbied van een jongeman tegenover een bejaarde, over schroom in de man-vrouwrelaties. Eenmaal wordt aidos ‘meilichiè’ genoemd (zacht als honing), om een bescheidenheid die charmant overkomt te beschrijven (viii, 172). Aidôs in de zin van diepe eerbied kan gepaard gaan met genegenheid (v, 88; xi, 360), vrees (xvii, 188) of met beide (viii, 21-22). De Odyssee stelt uitdrukkelijk aidôs en hybris tegenover elkaar: de vrijers die tijdens Odysseus' afwezigheid wedijveren om de hand van diens vrouw Penelope, zijn een toonbeeld van hoogmoed en schaamteloosheid, bron van wanorde en onheil (xx, 170-171, 370, 386). Voorts wordt twee keer beweerd dat aidôs niet goed is voor een bedelaar (xvii, 347, 578). Je kunt dit op verschillende manieren begrijpen: bedelen brengt niet veel op als je te bescheiden bent, of: armoede is niet per se een schande, als een hulpbehoevende zich schaamt wordt het verdacht.
Ook Hesiodos (circa 700 voor Christus) bezint zich, in de Werken en Dagen (317-334), over het nut en nadeel van aidos, hier weer in de betekenis van terughoudendheid, bescheidenheid, schaamte. Hij legt een verband tussen aidôs en armoede, zelfvertrouwen en rijkdom. Enerzijds helpt aidôs niet veel als je in nood zit. Anderzijds leidt de tegenovergestelde houding, schaamteloosheid (anaideia), niet tot geluk. Wie zich rijk maakt door geweld of ‘dankzij zijn tong’ - sluwheid, leugen, corruptie - wordt vroeg of laat door de goden gestraft. Hesiodos vermeldt vervolgens andere vormen van schaamteloosheid die Zeus niet verdraagt: smekelingen of gasten kwetsen,