• Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Audio/Video
    • Calendarium
    • Thema's
    • Rederijkerskamers
    • Atlas
    • Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden
    • Informatie voor rechthebbenden
    • Over DBNL
    • Organisatie
    • Adressen
    • Vragen
    • Stages
    • Digitaliseringsverzoeken
    • Nieuwsbrief
    • Nieuwe titels
    • Privacyverklaring


  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,35 MB)

Ongecorrigeerde ocr (3,27 MB)

Scans (40,28 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Print
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen

Dadelyke Godgeleerdheid, door A. Buurt, Predikant te Amsterdam. Eerste Stuk. Te Amsterdam by J. ten Houten, P. Schouten en J. Wessing Wz. 1780. Behalven het Voorwerk 256 bladz. in gr. octavo.

Aen 't kenlyke van den Godsdienst verbind zich onafscheidlyk het betrachtlyke; indien gy deeze dingen weet, is de tael van onzen Hemelschen Leermeester, Joh. XIII. 17, zalig zyt gy, zo gy dezelven doet; en des hecht de Eerwaerde Buurt zeer gepast, aen zyne afgehandelde

[p. 321]

Beschouwende, in dezen de Dadelyke Godgeleerdheid; welke laetste hy op ene soortgelyke wyze als de eerste ontvouwt. Het zyn dus twee aen elkander verknochte Werken, die volkomen by elkander voegen; waerom zyn Eerwaerde zich ook met recht in dit laetste allerwegen op 't eerste beroept, in zo verre de aldaer betoogde stellingen hier weder te stade komen; weshalven zy die het voorgaende bezitten, en zich dezen leertrant eigen gemaekt hebben, ook dit volgende met vrucht kunnen gebruiken.

Zyn Eerwaerde stelt ons dit zyn Werk als tweeledig voor. Het eerste gedeelte behelst ene ontvouwing van de Dadelyke Godgeleerdheid in 't gemeen, en derzelver Bronnen. Het tweede is verder geschikt tot ene voordragt van de Dadelyke Godgeleerdheid, meer in 't byzonder. Op de overweeging van 't eerste, dat beknoptlyk in weinig bladzyden afgehandeld word, volgt de tweede Verhandeling; waerin zyn Eerwaerde zich verledigt, om, eerstlyk, den Mensch te beschouwen, als het onderwerp verplicht om Gode te behagen; en voorts na te gaen, de byzondere plichten der Menschen, naer den verschillenden staet, in welken God hen op Aerde gesteld heeft. Ter onderscheidenlyker ontvouwinge van dit eerste deel dezer tweede Verhandelinge, bepaelt zich onze Leeraer, om (1.) den Mensch als Mensch te beschouwen; voorts (2.) zyn zedelyk bestaen en gedrag, zo voor als na den val te overwegen; en te gelyk na te gaen, wat de gevallen mensch te betrachten hebbe, om hersteld te worden: en eindelyk, te handelen over 't bestaen en 't gedrag der herstelde menschen. Het eerste point maekt een Hoofdstuk op zich zelve; maer het tweede splitst zich in enige onderdeelen; van waer het tweede gaet over 's Menschen zedelyk bestaan voor den val, en het derde, over het zelve na den val; dus ver gaet het eerste Stuk van dit Werk, dat nu het licht ziet. Hierop staet in het vierde Hoofdstuk te volgen, ene nadere beschouwing van 's Menschen gedrag na den val, en in het vyfde de overweging van 't geen de gevallen mensch te betrachten hebbe, om hersteld te worden. Op de overweging hier van zal zyn Eerwaerde het derde voorgestelde point verhandelen; en verder voortgaen, tot de beschouwing der byzondere plichten, waer toe het tweede gedeelte dezer tweede Verhandelinge geschikt is. - Rakende de orde, naer welke zyn Eerwaerde

[p. 322]

dit alles ingericht heeft, dezelve stemt, gelyk hy ons in zyne Voorreden aenduid, merkelyk overeen met die, dewelke men in het aanleeren der Geneeskunde, of in het handelen over dezelve, met vrugt gebruiken kan. Van daer behelst het eerste der opgenoemde Hoofdstukken ene soort van Physiologie, of de kennis van 't menschelyk gestel en deszelfs werkingen: het tweede Hoofdstuk ene soort van Hygiene, of de kennis van den waren aert der gezondheid; het derde en vierde Hoofdstuk ene soort van Nosologie of Pathologie, of de kennis der ongesteldheden, benevens derzelver oorzaken en tekenen: en 't vyfde Hoofdstuk ene soort van Therapie, of de kennis van 't geen dienen kan, om ongesteldheden voor te komen, te genezen en te verzagten. - Om den Lezer een voorbeeld van die schikking onder 't oog te brengen, zo ver dit Stuk loopt, zullen wy hier nog mededeelen 't geen de Eerwaerde Buurt nopens de Temperamenten in opmerking genomen heeft. - Dat men, als Physiologist, in de overweging van iemands uitwendige gedrag, op de werking van zynen geest en lichaem beiden hebben te letten, onderstelt zyn Eerwaerde als bekend.

‘Doch zo bekend is het niet by allen, (vervolgt hy § 57-60,) wat ons de Wysgeerte leert van het verschil, onder de menschen, ten opzigte van hunne Natuurlyke geaartheden. Niettemin is dit een stuk van de grootste aangelegenheid, om ons zelfs en anderen te leeren kennen, naar geest en lighaam met voordeel te bestieren, enz. De reden, waarom ik 'er juist hier van spreek, is dat het lighaam enen allergrootsten invloed heeft op dit verschil van onze gemoeds geaartheden, of temperamenten: welk laatste woord een soort van burgerregt heeft verkregen.

Men brengt de temperamenten tot vier hoofdsoorten, wanneer men ze als onvermengd beschouwt. Het éne is het droefgeestige of zwartgallige (temperamentum Melancholicum.) Een ander noemt men het galagtige (Cholericum): en de twee overige het bloedryke (zo vertaalt men in dit geval 't woord Sanguineum); en het slymagtige (Phlegmaticum.

‘Dewyl men, door de Scheikunde, in 't bloed van alle menschen, de olie, het zout, de vaste aarde, nevens de wateragtige deelen, waar uit het bestaat, niet op denzel-

[p. 323]

ven voet onder één vermengd, ontdekt; en de ondervinding leert, hoe de bloedvaten by allen geenzins van dezelve grootte zyn; noch de polsslagen, alles voor 't overige gelyk gesteld, even sterk: denkt men, en niet zonder reden, dat ook hierin de oorzaak van 't verschil der temperamenten gezogt moet worden. Geen wonder dan, daar de jaren zeer grote veranderingen in onze lighamen maken, dat met dezelve onze geaartheid (ons humeur) ook grote veranderingen ondergaat.

Men weet wyders, uit het voorgaande, dat al het ware goed inderdaad voordelig is, en tot vermaak en eer verstrekt, dat men, van 't geen waarlyk quaad is, juist het tegendeel moet getuigen; en dat het schyngoed, nevens 't gene wy verkeerdelyk voor quaad houden, zig vermomt, of van ons vermomd wordt, in de gedaante van het ware goed of quaad; waar door de voorwerpen in verschillende verschieten voorkomen, dat verandering in de hartstogten verwekt. Dit nu kan met voordeel by de overweginge der temperamenten in aanmerking genomen worden. De zwartgallige schynt het meest door de vertegenwoordiging van 't voordelige, en 't schadelyke te worden getroffen. De galagtige, door 't geen hem voorkomt tot eer of schande te strekken; en de bloedryke door 't gene hy denkt vermaaklyk of verdrietig te zyn.

Niemand is 'er, by wien geen mengeling van temperamenten plaats heeft; schoon 'er doorgaans één van die by hem over de andere heersche. Van de verschillende mengelingen der drie eerstgenoemden, zie onder anderen heineccii Elementa Phil. ration. et moralis, P. II. C. II. Sect. II(*). Het slymagtige rekent men meer geschikt om de andere, wel of kwalyk, te vertragen, dan om iemand zig ergens toe te doen bepalen(†).’

[p. 324]

Wanneer wy deze Physiologische beschouwing achtervolgen in de Hygiene, dan bezeffen we, gelyk de Eerwaerde Buurt ons § 123 verder leert, ‘dat men in de geaartheden of temperamenten van onzondige menschen, [dat zyn dan zulken die in een volkomen zedelyken welstand zyn,] geen verschil van dien aart moet zoeken, dat het enig zedelyk gebrek by den énen of den anderen zoude onderstellen: maar wel in zekere gesteldheden, waar in hunne byzondere kunne, betrekking, en wat dies meer is, enig onderscheid toehet, of zelf eischte.’ - Gaen we hier op voort, en beschouwen wy integendeel Pathologie in aenmerking, waeromtrent zyn Ed. ons § 218-222. het volgende voo zondige menschen, die zedelyk ongesteld zyn, dan komt de Nosologie ofrdraegt.

‘Staan wy by de geaartheden of temperamenten der onbekeerden stil: hier ontdekt zig ene zeer grote verscheidenheid. Daarop oogden wy voornamelyk, §. 57-60. En ieder, die maar een weinig weet, hoe het met het gevallen menschdom is gelegen, zal gaarn toestemmen, dat het verschil der geaartheden thans onbegrypelyk groter is, en in vele opzigten van ene gantsch andere gesteld-

[p. 325]

heid, dan dat, 't gene wy erkenden in den staat der regtheid te hebben plaats gehad. §. 123.

Laat ons ook een weinig Lerdenken het boven gezegde over de verschillende verschieten, waarin men het goede en het quade kan beschouwen; en onze aanmerkingen over de driederlei hoofdbegeerlykheden, §. 184-187(*). Doet men dat met de vereischte oplettendheid; en heeft men enige onderscheiden kennis van zyn eigen temperament, en van de temperamenten van anderen: men moet overtuigd zyn, hoe wy in 't voorgaande sterker hadden kunnen spreken, en stellig zeggen, dat de Melancholiken 't meest door de vertegenwoordiging van 't voordelige en schadelyke, of 't gene daar den schyn van heeft, worden getroffen; de Choleriken door 't gene hun voorkomt tot

[p. 326]

eer of schande te strekken; en de Bloedryken (Sanguinei) door 't gene zy denken vermaaklyk of verdrietig te weezen.

Dit doet ons de reden van 't onderscheid in de keuze en 't gedrag der wereldlingen, in zeer vele opzigten, te gemaklyker navorschen. A, die niets meer bemint dan schatten te vergaderen, verfoeit de overdaad van B, die in tegendeel in ene ryklyk toegerigte tafel, en andere dierlyke vermaken, zyn grootste vergenoegen stelt. C veragt ze beiden. Geld, en zelf de beste vermaken door B verkoren, zyn in zyne oogen beuzelingen, in vergelykinge van de voorwerpen, daar zyne eerzugt omtrent verkeert. A dan doet voornaamlyk hulde aan de begeerlykheid der oogen; B aan de begeerlykheid des vleeschs; en C aan de grootschheid des levens. Ik lochen niet, dat 'er meer dan éne reden is van dit onderscheid: doch als men op het verschil der temperamenten agt geeft, doet het zig vry duidelyk zien, hoe 'er dit ook onder geteld moet worden. Die A, B en C van naby kennen, zullen misschien, zo zy 'er hun werk van maaken, zonder grote moeite gewaar worden, dat by den eersten het Melancholike, by den tweeden het Bloedryke, en by den derden het Cholerike de overhand heeft.

Wil men egter in soortgelyke proefnemingen niet mistasten: dan moet men nog verscheide dingen in 't oog houden; waarvan de twe volgende niet de minste zyn.

1. Moet men niet vergeten, wat 'er van de mengelinge der temperamenten boven gezegd is.

2. Ook moet men denken hoe 'er omstandigheden zyn, waarin A, B en C, schoon ieder uit zyn beginsel werkende, juist het tegendeel doen van 't gene men, in den eersten opslag, van hun scheen te kunnen verwachten. A verspilt ongemeen veel geld om X te behagen: doch zyn oogmerk is, om langs dien weg ene ryke erfenis, een voordelig ampt, of iets anders, te verkrygen, 't welke tot vermeerdering van zyne bezittinge dienen kan. Dus kan het insgelyks gebeuren, dat B en C alle hunne vermogens inspannen om geld te erlangen, zonder zelf de moeijelykste en veragtelykste wegen te ontzien. Waarom B kan buiten dat aan zyne zugt tot weelde, en C aan zyne eerzugt, niet genoeg voldoen.

De temperamenten hebben, ten laatste, buiten twyffel, invloed op de mindere of meerdere gerustheid of

[p. 327]

ongerustheid van 't geweten der natuurlingen. By sommigen hunner tog openbaart zig de vrees voor de straffen merkelyk; daar anderen in tegendeel in enen staat van redenlooze gerustheid voortwandelen. Onder de oorzaken van dit onderscheid kan men zekerlyk de verschillende gesteldheid der lighamen, en dus ook der temperamenten tellen. Altans de ondervinding leert, hoe by de Zwartgalligen, alle andere dingen gelyk gesteld zynde, de vrees voor de straffen zig veeltyds sterker openbaart, dan by de Bloedryken en Galagtigen’.

(*)
[Om hier benevens, daer men inzonderheid voor Nederduitsche Lezers schryft, ene Nederlandsche Verhandeling over dit geheele onderwerp aen te halen, die der lezinge overwaerdig is, wyzen wy onze Lezers tot de voortreflyke Zedekundige Brieven over het Geluk, gedrukt in 's Hage by N.v. Daalen, 1772. Zie aldaar den XVI Brief, of het VII Stukje.
(†)
‘Schoon 'er een onnoemelyk onderscheid van temperamenten, uit de verschillende mengelinge van dezelve, wordt geboren: kan men egter de hoofdvermengingen tot een zeker getal brengen. Dit geschiedt niet van allen op dezelve wyze: en zommigen bedoelen iets in hunne verdelinge, dat my, wegens zyne ongegrondheid, en de nadelige gevolgen van dergelyke stellingen, geenzins gevalt. Ik heb hier in 't byzonder myn oog op 't geen ik by j.f. buddeus lees, in zyne Elem. Philos. instruct. T. 1. p. 244 et seqq. Hy telt daar zeven temperamenten op, die hy de voornaamste noemt: te weten de vier hoofdsoorten; en drie, die hy voor de meestuitstekende hoofdvermengingen wil hebben aangezien. De drie laatsten zyn by hem het Melancholico-cholericum; Chelerico-sanguineum, en Sanguineo-phlegmaticum. Hoe men dit te verstaan hebbe, is uit het bovengezegde niet moeijelyk na te gaan. De Heer Buddeus merkt wyders aan, hoe het getal der voornaamste temperamenten met dat der Planeten, naar de oude wyze geteld, overeenstemt; en dat er tusschen Saturnus, en het zwartgallige temperament eenige overeenkomst gevonden wordt; gelyk ook tusschen Jupiter en het Melancholico-cholericum; tusschen Mars en het galagtige; tusschen de Zon en het Cholerico-sanguineum; tusschen Mercurius en het bloedryke; tusschen Venus en het Sanguineo-phlegmaticum; en eindelyk tusschen de Maan en het slymagtige. 't Gene de gemelde Schryver, en anderen met hem, van den invloed der Planeten op onze geaartheden en lotgevallen stellen, en uit de opgegeve ingebeelde overeenstemmingen willen afleiden, moet, dunkt my, een groot vooroordeel tegen hun gevoelen baren.’
(*)
Het voorgestelde in de aengehaelde paragraphen komt hoofdzaeklyk hier op uit. - Het schyngoed komt meermaels onder de bedrieglyke gedaante van het ware goed voor, als ware het voordeelig en als strekte het tot vermaek en eer; en dit veroorzaekt by den zondaer, die drieërleie begeerlykheden, waer van 1 Joh. II. 16 melding gemaekt word. Volgens den Eerwaerden Buurt is de begeerlykheid des vleesches, ‘de wellust, waardoor men op ene onbehoorlyke wyze geneigd is tot vermaken, die in 't vleesch genoten worden, die men ook wel dierlyke vermaken noemt.’ De begeerlykheid der oogen, in de tweede plaetze genoemd, is, ‘de hebzugt, bestaande in de onbehoorlyke neiging tot het zigtbaare schyngoed, zo als dat, onder de gedaante van voordelig te zyn, voorkomt.’ En de grootschheid des levens eindelyk is, ‘de valsche eerzucht of hoogmoed; die ondeugd, welke men in zyne levenswyze doet blyken, waardoor men van zyne vermogens, zyn regt, en 't geluk van zynen staat, dwaaslyk (of tegen de waarbeid aan) verheven gedagten maakt, en naar die gedagten zyn gedrag inrigt.’ Omtrent alle dezen merkt zyn Ed. ten laetste nog aen, dat die begeerlykheden hare trappen bebben.
‘(1.) Zomtyds wordt de verkeerde begeerte reeds van den aanvang aan tegengegaan en overwonnen. (2.) Zomtyds durft de mensch wel niet vaststellen aan de begeerlykheid den teugel te zullen vieren; om dat hy begrypt dat zyne belangens het tegendeel vorderen: doch hy denkt, by herhalingen, met vermaak aan de geliefde zonde. (3.) Verder gaat het, wanneer men begint te overwegen, of men tot de uitvoering, van 't gene men verlangt, zoude kunnen komen. (4.) Hierop volgt dan veeltyds het bepaalde voornemen om aan zyne begeerlykheid te voldoen, enz. - Over dit en andere stukken, de quade begeerlykheid betreffende, handelt de Heer vitringa, Obs. Sacr. L. III. C. VI-XI.’