• Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Audio/Video
    • Calendarium
    • Thema's
    • Rederijkerskamers
    • Atlas
    • Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden
    • Informatie voor rechthebbenden
    • Over DBNL
    • Organisatie
    • Adressen
    • Vragen
    • Stages
    • Digitaliseringsverzoeken
    • Nieuwsbrief
    • Nieuwe titels
    • Privacyverklaring


  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,35 MB)

Ongecorrigeerde ocr (3,27 MB)

Scans (40,28 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Print
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen

Waarneemingen van den Graaf de Turin, Ridder van St. Louis, Oud Kapitein van de Dragonders, over het stekelverken.

(Getrokken uit het Journal de Physique.)

 

Ik doe myn best, om verschillende soorten van Dieren, Mannetjes en Wyfjes, te verzamelen, ten einde dezelve te vermenigvuldigen zoo veel als het verlies hunner vryheid het toelaat. Ik ben gelukkig genoeg geweest, om in het Jaar 1777 in myne Menagerie twee Stekelverkens te zien geboren worden: het een is by de geboorte

[p. 69]

gestorven, en het ander bevind zig zeer wel. De Schryvers over de Historie der Dieren hebben vooronderstelde Facta opgegeeven, of om dat zy niet wel waargenomen hebben, of wel, om dat zy op weinig geloofwaardige getuigenissen gesteund hebben.

Ik kogt, vier jaaren geleden, van een Italiaan een Stekelverken, welks kunne het zeer moeijelyk was te kennen, om dat ik hetzelve niet behandelen kon. Nadien het al loopende zyn water loosde, vermoedde ik dat het een Mannetje was, alzoo ik geen Wyfje van eenig Dier weet, dat zulks doet. In de Maand September 1776 bragt dezelfde Italiaan my een ander Stekelverken, en zeide my hetzelve op het Eiland gekogt te hebben. Nadien hy zig zeer kwalyk wist uit te drukken, kon ik niet ontdekken, van welk Eiland hy sprak: het eerste hadt hy te Duinkerken gekogt. Ik plaatste ze by elkanderen, en toen zag ik, dat ik my omtrent de kunne van het eerste bedrogen had; tot dien tyd toe was het zeer stil geweest, en het wierdt by het nieuwlings aangekoomen zeer leevendig en driftig. Dat Wyfje ging niet op den rug liggen, (gelyk de Historieschryvers, volgens de verhaalen der Reizigers, aantekenen,) zy schoof agter uit tegen het Mannetje, houdende den staart opwaarts. Het Mannetje, kleiner en dunner dan het Wyfje, en schoon nieuwlings aangekoomen, kon derzelver nodigingen niet weigeren; het zette zig op zyn agterste pooten, laatende de voorste op zyne borst vallen, en wagtte, dat het Wyfje zig voeglyk schikte om de wetten der natuur te vervullen. Dat Mannetje is thans byna van dezelfde grootte als het Wyfje. Ik had het Wyfje altyd in eene houten kist gehouden, aan drie kanten van binnen met blik beslagen, 4 voeten lang, 2 en een half voet hoog en diep, en welker bovenste opening met traliwerk van yzerdraad voorzien was. Het Wyfje ging 'er van tyd tot tyd uit om te wandelen, maar ging 'er met drift by dag weder in, en scheen den zonneschyn te vreezen. Wanneer de Zon onderging, toonde zy eene groote begeerte om te loopen. Zy is menigmaalen des nagts ontsnapt, is vry verre heenen geloopen, en heeft veel aarde opgekrabt, op de wyze der Bunsingen. By het aanbreeken van den dag kwam zy weder in de kist, alwaar zy een gedeelte van den dag sliep. Thans heeft het Mannetje eene kist gelyk aan die van zyne

[p. 70]

gezellinne; zy zyn aan elkanderen vast, en enkel van een gescheiden door een beschot, dat opgeschoven kan worden.

Ik word hunne liefkozingen gewaar door het schreeuwen van het Wyfje, het welk men niet kan uitdrukken dan door de woorden boef, boef, verscheiden reizen herhaald, en ik ga ze beschouwen; ik heb egter, ondanks myne waakzaamheid, dezelve nooit gekoppeld kunnen te zien koomen. Die liefkoozingen hebben geduurd tot het eind van November, en ik wanhoopte de uitkomst daar van te zien.

Op den eersten Mey, des Jaars 1777, zag de Persoon, die gelast is voor hun onderhoud te zorgen, de kist openende, om dezelve schoon te maaken, kleine Stekelverkens, die pas geworpen waren. Ik liep 'er na toe, en ik zag één dood, op zyne zyde liggende, en nog aan de Moeder vast zynde door de navelstreng, die van de lengte van eene halve el was, en van welke zy zig niet ontdaan hadt, gelyk ook niet van de streng van het ander jong, dat vol leven was, heen en weder loopende, zo veel de lengte van de streng het kon toelaaten, zonder dat de Moeder zig daar over scheen te bekommeren. Zy scheen zulks veel te doen over het jong dat dood was, dan vatte zy deszelfs voorste pooten met haare tanden, en trok het na zig. Dus heeft zy het de vyf klaauwen van den voorsten poot afgebeeten.

Ik deed haar opsluiten, op dat zy des te gemakkelyker zou verlossen; en een half uur daarna vond ik noch navelstreng, noch nageboorte; zy hadt, zonder twyfel, alles opgegeeten. Het Mannetje scheen meer zorg te draagen voor den jonggeboorenen dan de Moeder. Het Jong sliep altyd op den hals van den Vader, behalven wanneer het al zuigende in slaap was gevallen, dat dikwyls gebeurde. De Moeder, op haar buik en haare vier pooten liggende (gelyk zy altyd slaapen) laat het zuigen zoo veel het wil, slaapt zelve, en wordt daar door niet belemmerd; want haare borsten zyn op de zyden geplaatst agter de punt van den elleboog en aan wederzyde.

Verscheiden Historie-Schryvers hebben gezegd, dat de Jongen zonder Stekels geboren worden. Ik bied het volkomenste bewys van het tegendeel aan, wanneer ik dien toon, welken ik in Wyngeest bewaar. Zyne Ste-

[p. 71]

kels hebben 22 lynen lengte, sommige zyn wit, sommige zwart, en enige gestreept met zwart en wit, gelyk de Stekels der volwassenen.

Wanneer men het leevendig Jong naderde zelfs ter tyd, dat het nog aan de navelstreng vast was, zettede het zyne Stekels op, even als zyn Vader en zyne Moeder, en bewoog dezelve door eene drilling, die de holligheid van de hand sterk kittelde. Men moest dezelve met behoedzaamheid aanraaken, uit vrees van tot het bloed gestoken te worden, schoon het onmogelyk was een jonger Dier te vinden, en vier of vyf dagen daarna durfde ik het niet meer aanraaken. Het Jong, dat ik overig heb, is een Wyfje; zy was, geloof ik, ritzig geduurende de verlopen Maand October, en ter gelyker tyd met haare Moeder. Ik heb haar nog niet gekoppeld kunnen te zien komen. Het is, zonder twyfel, des nagts dat die Dieren aan de voortteeling arbeiden, nadien zy den gantschen dag slaapen, en geduurende den nagt in eene gestadige beweeging zyn. Die in den Wyngeest is een Mannetje, en heeft ook twee borsten aan elke zyde.

De Stekels van het Stekelvarken hinderen, noch vermoeijen dat Dier niet, en veroorzaaken hem geene pyn, gelyk eenige Schryvers hebben durven zeggen; zoo dat waar was, zou de natuur als eene ontaarde Moeder gehandeld hebben, die vermaak heeft het individu, welken zy het leven geeft, geduuriglyk te kwellen. Indien het hun in hunne wandelingen gebeurde tusschen myne beenen door te gaan, zoo gingen hunne Stekels terstond langs hun lighaam neder liggen, en zy hinderden my niet. Die Stekels gaan zo plat neder liggen, dat die Dieren onder stoelen doorgaan, waarvan de sporten geen 5 duimen hoogte boven den grond hebben, en gevolglyk vryven zy hunne Stekels sterk tegen die sporten, en knorren niet. De vrees alleen, dat men hun kwaad zal doen, doet hen knorren en toornig worden.

Het is ook onwaar, dat zy hunne Stekels verre wegschieten(*), maar nadien zy slegts los in het vel zyn ingeplant, vallen zy gemakkelyk uit. De wond, welke

[p. 72]

zy maaken is noch doodlyk, noch gevaarlyk, gelyk men gezegd heeft. Het is waar dat de einden der Stekels drie platte zyden hebben, en dat zy gewapend zyn met een onmerkbaar haakje aan het uiterst eind: dus wordt het vel, wanneer men die Stekels uittrekt, door het haakje opgeligt; daar koomt bloed, men gevoelt een brand, eene jeuking, en het wondje gaat van zelfs toe zonder hulp der konst. Deeze Dieren zyn niet boos, zy eeten uit de hand, en koomen als men ze roept. Het Jong is thans van dezelfde grootte als de Vader was by zyne aankomst. Eenige Schryvers hebben gezegd, dat de Moeder niet meer dan één Jong te gelyk werpt; hier heb ik 'er twee gekregen. De Moeder heeft vier borsten. Het schynt niet, dat die Dieren koud bloed hebben, en gelyk de Relmuizen slaapen. Het Wyfje, dat ik zedert vier jaaren heb, eet, geduurende den Winter, even als geduurende den Zomér, en schynt niet slaaperiger in het een Saizoen dan in het ander; broodkruim, vrugten, wortels, moesgroenten, zyn het voedzel deezer Dieren, en zy drinken nooit. Schoon die twee Stekelverkens my door een Italiaan zyn bezorgd, gelyken zy naar dat, het welk de Heer de buffon heeft laaten afbeelden op de 52ste Plaat van zyne Natuurlyke Historie, dat het Stekelverken der Indiën is, en geenzins naar dat van de 51ste Plaat, 't welk dat van Italie is.

Ik verzoek den Liefhebberen van de Natuurlyke Historie my de middelen aan te wyzen om Dieren te bekoomen, die in Europa vreemd zyn, Mannetjes en Wyfjes; ik zal dezelve laaten haalen, en ik zal met vermaak zodanig een dienst erkennen. Ik verzamel te gelyker tyd de uitstappen der Natuur. Ik heb een Koe, die een vyfde been aan den hals heeft hangen, die door eene groote pees aan de wervelbeenderen van den hals vast is tusschen de twee schouderen. Dat been krygt voedzel en groeit aan. Ik heb een Verken met vyf pooten; een Ram met drie beenen; een Endvogel zonder vliezen tusschen de vingeren; eenen anderen, die een vinger op den kop heeft, in het midden van eene kuif; die vinger was met een nagel gewapend, maar dezelve is afgevallen, en niet weder aangegroeid. Die Dieren zyn alle leevend. Ik heb eene Koe door een Ezel laaten bespringen; ik wagt met ongeduld het Jong, dat van de koppeling zal voortkoomen; en men voelt het beweegen in het lig-

[p. 73]

haam van de Moeder. Ik heb een Wyfjes Marmot: ik verlang zeer een Mannetje te hebben. Ik heb ook nog eene Ezelinne, die door een Ram van Barbarye gedekt is. Ik vrees, dat die koppeling onvrugtbaar zal geweest zyn; de Ezelinne was flegts dertien maanden oud toen zy gedekt wierdt.

Afmeetingen van het Stekelverken op het oogenblik van zyne geboorte.

dulm. lyn.
Van de punt van den Neus tot aan den wortel van den Staart 9 6
Lengte van den stomp van den Staart 1 0
Omtrek van het Lyf, agter de Voorpooten gemeeten. 6 0
Omtrek op de dikste plaats 7 9
Lengte van den Poot van den Elleboog tot de Vuist. 1 6
Van de Vuist tot het eind der Vingeren. 1 6
Breedte van den Voorvoet. 0 9
Lengte van den Agterpoot van de Knieschyf tot de Vuist. 1 8
Breedte van den Agtervoet. 0 9
Lengte der Nagelen. 0 3
Afstand tusschen de Tepels. 0 4
Afstand tusschen de Tepels van de eene zyde, en die van de andere zyde onder den Buik door. 2 10½
Afstand der Borsten over den Rug. 3 1½
Lengte der Stekels. 1 10
De scheede der roede is kegelagtig van gedaante, en heeft de lengte van. 1 0

(*)
Dit zeggen van veelen, zelfs geachte Schryveren en Reizigers, wordt ook door den Heer de buffon in zyne Natuurlyke Historie der Dieren tegengesprooken.