Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Ernest Staas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,72 MB)

ebook (3,39 MB)

XML (0,56 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Ernest Staas

(1874)–Anton Bergmann

Schetsen en beelden


Vorige Volgende
[p. 197]

IV.
Othilie Schmetterling.

Zij heeft iets eigenaardigs zulke pensionsvereeniging, door de meest verschillende redenen samengebracht, van personen uit verschillende landstreken, die elkaar niet kenden, eene week of twee vriendschappelijk te zamen doorbrengen en ten laatste scheiden zonder soms nog ooit elkanders naam te hooren.

De gnädige Frau en hare niet minder gnädige maar even leelijke zuster, twee verneutelde tantjes, hadden, met brei en bril, Silezië verlaten wegens de gezondheid van Freiherr Dietrich, zwaarlijvigen twee en twintiger, met dikken kop en uitpuilende oogen, die er sterk uitzag als drie, en gezondheid te koop had voor tien.

In hare oogen scheen die jongen zwak en bleek, mager en afgeteerd, en alhoewel de eene het voor de andere verzweeg, bewaarden zij ieder voor zich de stille overtuiging, dat haar neef ontwijfelbare teekens van waterzucht opleverde. De droge lucht van Honnef moest hem dus goed doen.

Aan Frau Gerichtsräthinn was kalmte en rust voorgeschreven, en zij kwam die te Honnef zoeken, waarschijnlijk omdat zij zich te Remsberg te veel bemoeide met de processen, over welke haar man te vonnissen had.

Sedert zes maanden lag het hart van Frau Stuyp in rouw gedompeld en waren hare leden in 't zwart gehuld. - Zij betreurde eenen vroeg ontslapen echtgenoot, die haar zes kinderen en weinig fortuin nagelaten had. - De nog jeugdige Weduwe wilde op reis verstrooiing vinden voor hare bekommeringen en haar wee.

Fräulein Othilie zocht ook troost en wel voor eene ongelukkige liefde - zij had dit jaar niet min dan drie intrigues gehad. De laatste met eenen Russischen baron was slechts uitgevallen, en zij trachtte hare hartesmart te vergeten door

[p. 198]

verandering van lucht, ezel rijden, berg beklimmen, billard spelen, vlinders vangen en romances zingen. Vriend Edward had zij aanstonds binnengepalmd, en ik zag het oogenblik komen, dat hij in hare handen een zesde middel ging worden tot verstrooiing en troost.

Bij het avondeten zat hij reeds aan hare zijde, terwijl mij de jeugdige weduwe - allerliefst vrouwtje, maar zes kleintjes - ten deele viel. De twee gnädige Frauen omringden haren neef. Aan 't hoofd der tafel plaatste zich een bejaard heer met verstandige oogen en rosse bakkebaarden, welke bleek een professor uit Berlijn te zijn, en met wien Frau Gerichtsräthinn aanstonds aan 't philosopheeren viel, terwijl zich recht over mij eene veertigjarige dame nederliet.

Als beroep, werd die dame gewaand romans te schrijven, waarvan nooit een het licht zag, - als persoon droeg zij eenen groenen bril en wijduitgesnedene kleederen. Daar wij haren naam niet kenden en haren naakten hals wel wat verouderd en verdord vonden, doopten wij haar ‘de Droge Rots.’

De Droge Rots hield zich meestal verscholen op een kamertje van het derde verdiep, was niet te vinden dan op de eenzaamste wandelingen, en nam aan het maatschappelijk leven minder deel.

Fräulein Othilie voerde het hoog woord aan tafel.

‘'t Pension is maar treurig en 't gezelschap weinig levendig,’ riep zij luid over den disch heen, zonder er zich aan te storen, hoe weinig vleiend het compliment voor het gezelschap viel.

‘Wij leven hier als in een klooster.

Men kan alleenlijk geenen cavalier vinden om uit te rijden of eenen partner om een partijtje billard te spelen. De eenige jonge heer, die hier leeft is zwak en lijdend en mag geene emoties hebben’ en zij stopte haren lachenden mond achter de blankste hand, welke ooit vrouw heeft mogen ten toon leggen.

De twee tantjes wierpen haar een blik van haat en minachting toe. - 't Was klaar, dat Othilie het op haren Dietrich gemunt had - maar daar was geene vrees voor - Neef Freiherr zat onbeweeglijk coteletten met Kartoffelsalat en Pfannkuchen te eten en ledigde eene duchtige flesch Braunberger.

De zusterkens verloren intusschen hem niet uit het oog. Met angstvolle bezorgdheid volgden zij elke beweging, en maten elk stukje, dat hij naar zijnen mond bracht.

[p. 199]

‘Gnädige Schwester,’ zegde de eene, indien ik het u mag vragen zonder u te verontrusten, vindt u niet, dat onze liebe Dietrich er van daag bleeker uitziet dan de vorige dagen?

‘Ik deed mij juist dezelfde vraag, gnädige Schwester,’ antwoordde de andere, ‘zou de wandeling niet wat lang voor hem geweest zijn?’

‘Indien ik zoo vrij mag wezen,’ hernam de eerste, na driemaal het hoofd geschud te hebben, ‘schijnt het u niet, dat onze liebe neef Dietrich te snel eet? Zouden wij hem niet, zonder hem te ontstellen, durven verzoeken zijnen eetlust een weinig in te toomen?’

De dikke baron had intusschen zijn tweede Kalbsbraten verslonden, en bleef even roerloos alsof er over hem niet gesproken werd.

Juffer Othilie pinkte tegen ons, trok de schouders op, en scheen ons te vragen, wat men om de liefde Gods met zulk eenen man aanvangen kan.

‘Ik ben intusschen tevreden,’ ging zij voort, de conversatie weder opnemend, ‘dat wij in de nieuwe gasten versterking gekregen hebben’ - wij dachten te moeten buigen - ‘en dat wij ditmaal de meerderheid voor Godesberg zullen behalen. Ten minste als die heeren Belgen met ons stemmen.’

Wij vroegen niet beter dan voor Fräulein Othilie onze stem, meer nog, ons leven te geven, maar moesten bekennen, dat wij niet begrepen, waartoe onze stem haar van eenig nut kon wezen.

‘Zoo?’ hernam zij, ‘welnu! 't is de regel van 't pension, dat wij alle donderdagen een uitstapje maken in groot gezelschap, naar 't een of ander punt, dat bij stemming bepaald wordt. Tot hiertoe waren het altijd wilde berg- en rotspartijen, die de overhand behaalden. Ik hoop wel, dat de beschaafde wereld ook eindelijk hare beurt zal krijgen,’ en de jeugdige Neuwiederin gaf ons eene geestdriftige beschrijving van Godesberg, waar de financieele aristocratie van Keulen, Elberfeld en Crefeld hare villa's heeft, de dames driemaal daags van toilet veranderen, de rijkste equipages gedurig over en weer rollen; maar waar vooral de Pruisische officiers partijtjes houden, en de studenten uit Bonn bollen Rijnwijn komen drinken.

Voor een uitstapje naar dit stadje wilde Fräulein Othilie ons doen stemmen.

Wie zou het haar hebben kunnen weigeren? Wij waren

[p. 200]

aanstonds ingelijfd bij de Godesberger partij, en beloofden vast het ontwerp Schmetterling met woord en daad te ondersteunen.

In welken hoek der wereld moet men zich gaan verschuilen, om aan kiezingen en stemmerijen te ontsnappen in onze electorale XIXe eeuw?


Vorige Volgende