| |
| |
| |
Gammastralen
| |
| |
Gammastralen
Voor zover hij het zich kon herinneren, had Peter het altijd bij zichzelf moeten zoeken. Hij was geen egocentrische natuur, maar een zwakke gezondheid, die hem belette aan de spelletjes van zijn jeugdgenoten mee te doen, had hem al vroeg van de anderen verwijderd en eenzelvig gemaakt. Het instinct, dat lichamelijk misdeelden soms vroeg de grenzen hunner geringe vermogens leert kennen, had hem in staat gesteld tevreden te zijn met de rol van toeschouwer, zich terug te trekken waar anderen op de voorgrond traden, en waarschijnlijk zou later nooit het verlangen om zich te onderscheiden bij hem zijn opgekomen, als zijn moeder, gedreven door medelijden, niet herhaaldelijk de aandacht van anderen op hem gevestigd had, door een beroep op hun welwillendheid te doen. Toen hij nog heel jong was maakte dit vertoon van bezorgdheid, dat hem in 't centrum der belangstelling plaatste, hem schuw en verdrietig, later ergerde het hem en kwam hij er tegen in opstand. Ofschoon hij zich weinig veroorloven kon en zijn zwakke borst hem dwong zich voortdurend te ontzien, kwam hij er soms toe met de
| |
| |
anderen mee te doen en zichzelf te dwingen tot het verrichten van prestaties die zijn macht te boven gingen. Nadat dit een paar keer mislukt was en hij het midden in het spel beschaamd had moeten opgeven, kwam hij niet meer in de buurt van zijn vriendjes en wilde zelfs geen toeschouwer meer zijn bij hun spelen. Op school, waar hij tot de beste leerlingen behoorde, viel het hem gemakkelijker zich te handhaven. Nu hadden de beste voetballers hem nodig om sommen af te kijken en zelfs zijn broer, die een jaar ouder en hem altijd in alles de baas geweest was, kwam er soms toe zijn hulp bij zijn huiswerk in te roepen. Heerlijke ogenblikken waren het, als de onderwijzer hem voor de klas liet komen om een meetkundige opgaaf uit te werken of de verklaring te herhalen van een natuurkundig vraagstuk, dat de meeste leerlingen niet begrepen bleken te hebben. Later, toen de jongens lange broeken kregen en de meisjes er als dames begonnen uit te zien, geraakte hij weer op de achtergrond en kreeg het moeilijker. Hij had geen aantrekkelijk uiterlijk, was bleek en mager; het costuum met de lange broek, dat zijn broer had afgelegd, kleedde hem slecht en gelegenheid om zich voor de klas te onderscheiden had hij niet meer toen de schooljaren geëindigd waren. Misschien zou hij zijn tekortkomingen minder gevoeld hebben en geheel zijn opgegaan in de studie, waartoe hij door de hulp van de hoofdonderwijzer in staat was gesteld, als het meisje waarop hij verliefd geworden was, hem niet
| |
| |
hooghartig zou hebben genegeerd. Olga had bij hem in de klas gezeten, hij had haar geholpen met haar taalwerk en sommen en zij moest, ofschoon hij er nooit over had durven spreken, weten hoe hij over haar dacht. Niettemin had zij, sedert zij de school verlaten hadden, een houding aangenomen alsof zij hem nauwelijks kende. Reeds jong had hij geweten wat standsverschil betekende en dus begreep hij, dat de dochter van een hooggeplaatst ambtenaar zich niet met een schoenmakerszoon afgeven kon. Dit inzicht kon echter niet verhinderen, dat haar onverdiend hooghartige houding hem griefde. Daarbij kwam nog dat hij haar herhaaldelijk had zien wandelen met Vladimir Binsky, de zoon van een winkelier die maatschappelijk toch niet veel meer te betekenen had dan zijn vader, maar die zij blijkbaar niet te gering vond voor haar vriendschap. Doch Binsky was, al had hij op school dan tot de domsten behoord, een gezonde krachtige kerel, een der beste voetballers van de stad en een danser zoals er geen tweede te vinden was. En wat had hij anders dan zijn, voor Olga nu nutteloos geworden schoolkennis, om tegenover Binsky's bizondere talenten te stellen? Wat restte hem dan toeschouwer te blijven, hen na te staren als zij voorbij wandelden en zich over te geven aan zijn dromen, waarin hij zich voorstelde dat hij haar redde uit een brandend huis, dat hij Vladimir die haar aanrandde, met een schoenmakershamer de hersens insloeg of dat hij in haar tegenwoordigheid op het
| |
| |
stadhuis een medaille met oorkonde, als beloning voor een wetenschappelijke ontdekking, in ontvangst nam? Maar zelfs aan deze illusies werd onverwacht en op een ellendige manier een eind gemaakt tijdens een feestje dat iemand gaf, omdat hij voor een of ander examen geslaagd was. Men had sandwiches gegeten en wodka gedronken en toen er getoast en een paar keer op de gastheer geklonken was, had hij maar meegedaan en te veel gedronken van de alcohol, die hij niet verdragen kon. De wodka was hem slecht bekomen en terwijl hij naar het dansen had staan kijken, was hij zo benauwd en misselijk geworden, dat hij zich vlug had moeten verwijderen. Het was hem niet meer gelukt de deur te bereiken en het gezelschap te ontsnappen voordat hij begon te braken. Nadat het ten aanschouwe van iedereen gebeurd was en hij zich als een klein kind of een imbeciel die niet meer de minste macht over zichzelf heeft bevuild had, was hij ergens op een stoel gaan zitten, te ellendig om verder nog een stap te doen. Hij had zijn ogen niet durven openen, toen hij stemmen hoorde die hem bemoedigend toespraken en pas toen hij een hand onder zijn arm voelde en begreep dat men hem wilde wegbrengen, had hij het gewaagd te kijken. In een wijde kring, waarschijnlijk op een afstand gehouden door de stank die hij verspreidde, stonden mensen die hem aankeken en in het midden, groter en duidelijker dan de anderen, Binsky, die luid lachte, gearmd met Olga. Walgelijk zei Olga, en het woord viel op
| |
| |
zijn hoofd als een mokerslag, die hem het bewustzijn ontnam.
Op de academie, in beslag genomen door de studie, had hij geen tijd en aandacht meer voor de liefde. Hij behoorde tot de beste studenten en ofschoon hij slechts langzaam en moeilijk de manuale vaardigheid veroverde die anderen van nature bleken te bezitten en die hen bij het laboratoriumwerk een voorsprong op hem gaf, was hij er zeker van dat zijn scherper verstand het op de duur winnen zou. Het studeren versterkte niet alleen zijn gevoel van eigenwaarde, maar het werkte ook bevrijdend, omdat het hem op de hoogte bracht van zekere principes waaruit bleek dat ook het denken een functie was van het lichaam, hetzelfde lichaam dat hem in andere opzichten zo slecht diende. Hij kwam vlot door alle examens, promoveerde met lof, nam een aanstelling als leraar aan en kwam al heel gauw tot de ontdekking dat hij een verkeerde beslissing genomen had. Zijn taak bevredigde hem niet, hij was in een slop geraakt dat geen uitweg bood naar een maatschappelijke carrière, zoals hij deze zich had voorgesteld. Sedert hij tot het inzicht gekomen was dat hij meer wist en meer betekende dan de meeste anderen, was het verlangen bij hem opgekomen meer te doen, op de een of andere wijze te tonen wat het onaanzienlijke mannetje, dat de vrouwen nauwelijks een blik gunden, waard was. En nu had hij de domheid begaan zich te laten opsluiten in een schoollokaal, om een troep kinderen
| |
| |
waaronder hij geen orde kon houden te onderrichten in de beginselen ener wetenschap, waarin het merendeel van die belhamels waarschijnlijk nooit iets zou bereiken. Hij was op de verkeerde weg, verknoeide tijd, energie en kennis en deed het werk der middelmatigen, terwijl de wereld behoefte had aan mannen die iets meer konden zijn dan de menigte.
Hij kreeg zijn kans toen een Amerikaanse commissie van geleerden en industriëlen Polen bezocht. Een tijdens een receptie door hem gemaakte, overigens niet eens bizonder belangrijke opmerking over onderzoekingen op het gebied van de interatomaire energie, trok de aandacht van een der Amerikanen en was er de oorzaak van dat hij een aanbieding kreeg om op een Amerikaans laboratorium te komen werken. Hij accepteerde, werkte gedurende een jaar in het laboratorium van zijn mentor, professor James en verrichtte zelfstandig en met bevredigende resultaten onderzoekingen op het gebied der atoomsplitsing van elementen met zware atoomgewichten, evenwel zonder nieuwe wegen te vinden of de ontdekking te doen die hem beroemd moest maken. Toen Amerika in de oorlog werd betrokken, begaf professor James zich met zijn staf naar het Zuiden, waar door de regering laboratoria en fabrieken voor het vervaardigen van atoombommen waren opgericht. Een groot aantal geleerden, waaronder mannen met een wereldreputatie, had zich hier verenigd om het krachtigste verdelgingsmiddel van alle tijden te produceren. Professor James
| |
| |
deelde de leiding van het laboratorium waar Peter werkzaam was met professor Harris, een autocraat met dictatoriale neigingen. Dit leidde tot meningsverschillen en conflicten, die door Harris vaak ten koste van de assistenten werden opgelost. Minder dan de anderen mengde Peter zich in deze woordenwisselingen, niet omdat hij niet voor zijn mening durfde uitkomen, maar omdat hij een afkeer had van ruzie. Deze houding werd door Harris, die zich beter kon doen gelden naarmate hij meer tegenstand ondervond, allerminst gewaardeerd. Hij ergerde zich aan de zwijgzame assistent, achter wiens terughoudendheid hij veroordelende critiek vermoedde. De spanning, welke Peter had willen vermijden, werd door zijn passieve houding voortdurend groter en leidde bij Harris tot een gevoel van vijandigheid, dat zijn toch reeds geringe waardering geheel verjoeg. Toen professor James tijdelijk met de leiding van een andere afdeling werd belast, brak voor Peter, die niet met zijn chef kon meegaan, een moeilijke tijd aan. Hij was nu geheel overgeleverd aan Harris' luimen, die nooit tevreden was over zijn werk, hem de schuld gaf van door anderen gemaakte fouten en die zich, zelfs in tegenwoordheid van zijn collega's, niet onthield van het maken van laatdunkende opmerkingen. Peter kreeg routine-werk te doen dat hem weinig interesseerde, omdat het hem dwong langs bekende gebaande wegen te gaan en dat wat anderen vóór hem gedaan hadden, telkens weer te herhalen. Hij
| |
| |
was een radertje in de grote machine geworden, een klein onbelangrijk wieltje, dat zelfs uitgeschakeld kon worden zonder dat dit een storing tot gevolg zou hebben gehad. Hij dacht er over zijn ontslag te nemen, maar een brief van professor James, die hem schreef dat hij spoedig op zijn oude plaats zou terugkeren, weerhield hem hiervan.
Betty Aldous was eigenlijk de enige die inzag dat men hem onbillijk behandelde en dat hij kundiger was dan de meeste van Harris' assistenten, die interessant en verantwoordelijk werk kregen te doen. Slank en blond, deed Betty hem soms denken aan Olga, echter alleen oppervlakkig en uiterlijk, omdat zij in wezen maar weinig overeenkomst had met het hooghartige meisje uit zijn jongensjaren. Hun verhouding was een vriendschappelijk collegiale waarin, althans van haar kant, geen plaats voor liefde scheen te zijn. Zij luisterde gaarne als hij haar van zijn plannen en wetenschappelijke inzichten vertelde, maar hij was er nooit zeker van of zij werkelijk zoveel van hem verwachtte als zij voorgaf en of haar bewondering niet voor een deel geveinsd was en moest worden toegeschreven aan medelijden. Er was iets beschermends in haar houding, dat hem, afwisselend en afhankelijk van zijn stemming, een gevoel van vertrouwdheid, onzekerheid of opstandigheid gaf. Hij bewonderde haar slanke rijzige gestalte, maar het was voorgekomen dat zowel haar lengte als haar beschermende toon hem hinderde, dat hij haar van boven komende blik niet langer kon
| |
| |
verdragen en abrupt een einde aan hun gesprek gemaakt had. Tot flirten was het tussen hen nooit gekomen, zelfs niet tot die uitingen van de speelse vrolijkheid der volwassenen, waarvan zij in gezelschap van anderen, met wie zij minder vertrouwelijk omging, soms blijk gaf.
Zij waren die ochtend nog maar nauwelijks aan het werk gegaan, toen het gerucht de ronde deed, dat er in de transmutatie-afdeling iets niet in orde was. In deze ruimte stond de ‘Pile’ opgesteld, een groot blok grafiet, dat een atoom-massa omsloot, welker Gammastraling zo sterk was, dat geen levend wezen zich daaraan, zelfs maar gedurende enkele seconden, ongestraft kon blootstellen. Wie, zelfs met inachtname van anders doeltreffende voorzorgsmaatregelen, de transmutatie-ruimte terwijl het proces aan de gang was betrad, was onherroepelijk ten dode opgeschreven. De Pile werd door middel van meters en verkliklampen gecontroleerd en de cadmium-platen die de reacties regelden, werden op veilige afstand electrisch bediend. Tengevolge van een storing in het hoogspanningsnet was thans de electrische spanning weggevallen en had men de regulatie-inrichting niet meer in zijn macht. Ook de van de centrale onafhankelijke noodinstallatie, die elke dag werd gecontroleerd, bleek niet te functionneren. De temperatuur in de atoommassa begon op te lopen en als de stroomlevering niet spoedig hervat werd, dreigde een kettingreactie te ontstaan, een explosie die alles over een afstand van
| |
| |
verscheidene mijlen zou vernietigen. Binnen enkele minuten, misschien zelfs seconden, kon het gebeuren, tenzij iemand de moed vond zich in de transmutatieruimte te begeven en, met opoffering van zichzelf, het proces tot staan te brengen.
Peter, die zich in de nabijheid van de controle-kamer bevond, was een der eersten die hoorden wat er aan de hand was, maar de betekenis van hetgeen te gebeuren stond drong pas duidelijk tot hem door, toen de sirenes reeds loeiden en hij op het terrein de arbeiders zag, die naar de schuilplaatsen vluchtten. Nutteloos, dacht hij, niet één zal ontkomen. Ook zij niet, mompelde hij, toen hij anderen naar de auto's zag rennen, die reeds door een vechtend opdringende menigte omgeven waren. Zelfs als zij de kans kregen weg te rijden, zou er niet voldoende tijd overblijven om een veilige schuilplaats te bereiken. Toen hij zich van het venster afwendde, vroeg hij zich af wat hem thans te doen stond. Hij had geen ogenblik gedacht dat hij zou kunnen ontkomen en toen hij hoorde dat de Pile niet meer onder contrôle was en de temperatuur steeg, had hij onmiddellijk begrepen dat dit ook voor hem de dood betekende. Hij had dit echter, zonder er verder over na te denken, gevoeld als een persoonlijke aangelegenheid, een ervaring die hij zelf moest ondergaan en waarmede verder niemand iets te maken had. In zijn sterven demonstreert zich de eenzaamheid van de mens het duidelijkst. De zekerheid dat het elk ogenblik afgelopen kon zijn, had hem
| |
| |
geen angst aangejaagd en hij had, misschien niet zonder nieuwsgierigheid, het onvermijdelijke aanvaard. Het zien van de vluchtende mensen had hem echter zijn kalmte ontnomen, hem weggerukt uit de afzondering waarin hij op het einde wachtte. Duizenden gingen hier een gelijktijdige dood tegemoet, een gemeenschappelijk sterven, dat weliswaar elk individu persoonlijk moest ondergaan, maar waarbij allen zonder uitzondering en op dezelfde manier betrokken waren. De ontvluchtingspogingen der anderen werkten aanstekelijk, veranderden zijn kalmte in gejaagdheid en hij liep de gang in, terwijl hij zichzelf verweet dat hij zich als een hersenloze dwaas gedroeg. Voor het gebouw trof hij Harris, druk en met heftige gebaren sprekend tot enige assistenten, die nauwelijks schenen te luisteren en schichtig om zich heen keken, alsof zij vreesden dat iemand hen onverhoeds van achteren zou aanvallen. Betty stond er ook bij en ofschoon haar gezicht naar hem toegekeerd was, scheen zij hem niet te zien. Allemaal dood, schoot hem door het hoofd. Deze gedachte was tegelijkertijd bevrijdend en opwindend, zij werkte stimulerend op een vreemde macabre vrolijkheid; vergiftigde champagne, die de dood in een roes van uitbundigheid bracht. Hij gevoelde een bijna onbedwingbare neiging om die praatjesmaker van een Harris, uit wiens schimmelgrauw gezicht hem een paar onrustig flonkerende ogen aankeken, op zijn schouder te slaan en de anderen, die zelfs op dit ogenblik nog niet durfden
| |
| |
weglopen en naar Harris bleven luisteren, een schop onder hun achterste te geven. In deze, aan het einde voorafgaande minuten, voelde hij zich bevrijd en tot alles in staat.
- Daar staan we nu!, riep hij, drukte zijn van opwinding trillende handen in zijn lendenen en bleef wijdbeens staan. Een voor een keek hij ze aan, het eerst Harris, daarna de anderen en tenslotte Betty. Alleen maar wijd geopende in ontzetting verstarde ogen, gaten waar vrees uitstroomde en die niet meer gesloten konden worden. Al deze mannen met wie hij maandenlang had gewerkt, wier namen en eigenaardigheden hij kende, waren vreemden, onbekenden geworden, levenloze onzelfstandige onderdelen van een angstcomplex, dat hem met talloze ogen aanstaarde.
De dubbele deuren van het contrôlegebouw sloegen open en een aantal laboranten stormde naar buiten. De groep verdeelde zich, stoof uiteen in verschillende richtingen. Sommigen renden naar het parkeerterrein, anderen zochten een heenkomen in gebouwen, waar het even onveilig was als in de contrôle-afdeling. Niemand liet zich ophouden of toonde zich bereid om inlichtingen te geven. Op zijn vragen kreeg hij geen antwoord en slechts een maal, toen het hem gelukte iemand even staande te houden, hoorde hij de woorden: Critische temperatuur. Dit was echter voldoende; hij begreep dat de fatale grens bereikt was. De paniek was nu algemeen. Ook de meesten van de mannen
| |
| |
die rondom Harris hadden gestaan waren gevlucht; zij liepen doelloos met de anderen mee of hadden zich op de grond geworpen waar zij, hun armen beschermend over hun hoofd geslagen, roerloos bleven liggen. Alleen Betty, Harris en nog een paar assistenten waren blijven staan en keken hem zwijgend aan, alsof zij iets van hem verwachtten. Juist mij, dacht hij, waarom ik? Hun blikken ergerden, hun zwijgen hinderde hem.
- Doe dan wat! riep hij. Het is zover, de critische temperatuur...
- Wat zouden wij kunnen doen? vroeg iemand.
- Dat ding uitschakelen, het tenminste proberen. Denk jij dan dat het niet gaat? wendde hij zich tot Harris, die niets had gezegd.
- Wrj zijn verloren, zei de professor, tenzij...
- Nu, wat tenzij? drong hij ongeduldig. Ik zal het doen, hoorde hij zichzelf zeggen.
- Jij?
Hij gaf geen antwoord, lachte met een grommend geluid en zag een verandering in Betty's ogen, waaruit de verstarring week, alsof zij uit een toestand van hypnose ontwakend, weer begon te zien. Waarom ik juist, dacht hij, toen hij wegliep. Waarom ik eigenlijk niet? Terwijl hij de lange gang naar de transmutatie-ruimte doorrende, kreeg hij het gevoel te zweven. Iets dat sterker dan hijzelf was had hem opgenomen en droeg hem naar zijn ondergang. Hij zat in een trein die bliksemsnel voortrolde, maar die zijn bestemming
| |
| |
nimmer bereiken zou. Tegenover hem zaten Harris en zijn collega's, die hem zwijgend aankeken maar niets begrepen. Alleen Betty wist het, zij was de enige die begreep wie hij was en wat hij doen ging. Misschien begrepen ook zijn moeder en zijn broer het. De beelden waren verbrokkeld, fragmentarisch en chaotisch, als in een droom op de grens van het ontwaken. Aan de andere kant van deze grens, in de wereld der werkelijkheid, was het fel rode kastje, waarin de sleutel van de isoleerdeur hing. Achter hem, uit de trein die verder rolde, het leven tegemoet, zagen de anderen hoe hij de sleutel uit het kastje nam. Hij wist nu dat hij alleen was, dat hij het alleen zou moeten doen. Terwijl hij steunend de zware deur opendrukte, kwam de krankzinnige gedachte bij hem op, dat ook deze handeling niet meer tot de wereld der werkelijkheid behoorde, omdat de kettingreactie reeds had plaatsgevonden en hij overleden was. Ik, hijgde hij, toen de zware deur langzaam open ging, ik alleen!
Hitte sloeg hem tegemoet, hij voelde een lichte prikkeling over zijn gehele lichaam en begreep wat dit betekende. Gamma-champagne; hij dronk zich een roes waarop geen ontwaken zou volgen. Het indrukken van de cadmiumplaten in de gleuven duurde langer en kostte meer moeite dan hij verwacht had. Hij kende de werking van het mechanisme niet en pas toen hij het driftig trachtte te forceren, ontdekte hij hoe de klemmen met een enkele beweging konden worden geopend. Gelukt en toch verloren, dacht hij,
| |
| |
| |
| |
maar de betekenis dezer woorden maakte hij zich nauwelijks bewust. Hij was alleen maar moe, afgemat en voelde een nauwelijks te weerstaan verlangen om te slapen. Misschien is dit het al, het begin, dacht hij en toen pas wist hij zeker, dat voor hem nu alles afgelopen was. Hij bleef staan, veegde zijn bezweet gelaat af en keek met dichtgeknepen mond naar de Pile. Een belachelijk stom ding! Met een ruk wendde hij zich af en ving de terugtocht aan. Nog steeds loeiden de waarschuwingssirenes; men wist blijkbaar nog niet dat iemand de ramp voorkomen had. Vreemd, dat iedereen nu nog dacht dat het einde nabij was, terwijl hij die het gevaar had afgewend, de enige was, die met zekerheid wist dat allen, op een na, de dans ontsprongen waren. Hij glimlachte toen hij, aan het eind van de gang gekomen, nog altijd het janken van de sirenes hoorde. Zijn sirenes waren het, alles was nu zijn eigendom, omdat het zonder hem niet meer zou hebben bestaan. Mijn muur, mompelde hij grimmig toen hij, door een duizeling overvallen, steun zocht en zijn handen tegen de vochtig koele tegels drukte. Mijn mensen, dacht hij, toen hij, naar buiten komend, de paar wachtenden ontdekte die hem in de gang hadden zien verdwijnen. Hij scheen omgeven door een vacuum, tussen hem en de anderen die hem zwijgend aangaapten, lag een open ruimte, een niemandsland, dat onbetreden bleef. Zij schenen bang te zijn, niet voor hem, die geen besmettingsgevaar opleverde, maar misschien voor de dood, die hij vertegenwoordigde.
| |
| |
- Zet die dingen stop, het is niet meer nodig, zei hij. Het korte gebaar van zijn hand in de richting van het dak had iets dwingends, hij stond daar op de stoep als een officier op de commandobrug, die weet dat zijn woord bevel is. De kring rondkijkend liet hij zijn blik een ogenblik rusten op deze angstsmoelen die, zich ontspannend, in herkenbare gezichten veranderden. Hun begrijpen doorbrak de onzichtbare muur van spanning die hem omgaf, zij overwonnen hun aarzeling, betraden het niemandsland, liepen lachend naar hem toe en drukten zijn hand. Harris was een der eersten die hem bereikten. Toen hij hem wilde bedanken, maakte Peter een afwerend gebaar.
- Eén moest het toch doen? zei hij.
Betty sloeg haar armen om hem heen, kuste hem en begon toen met haar wang tegen zijn hoofd gedrukt te huilen. Het deed hem goed haar te horen snikken en hij klopte haar zacht op de rug, waarbij hij even de indruk kreeg, dat zij kleiner geworden was.
's Middags werd hij in de vergaderkamer van het directorium toegesproken, eerst door een der professoren, toen door de hoofdingenieur en tenslotte door een generaal. Hij wist dat hun woorden van lof hem ten volle toekwamen, hij was niet minder ontroerd dan deze mannen, die hun leven aan hem te danken hadden en in wier stemmen de zoëven doorleefde doodsangst nog naklonk. Hij voelde zich gegrepen door de plechtigheid en de ernst van het ogenblik,
| |
| |
het trof hem dat de meest vooraanstaande mannen uit het bedrijf, die nooit voor iets anders dan voor hun werk tijd konden vinden, zich nu alleen met hem bezig hielden, hij onderging de bijna lichamelijke gewaarwording dat hij een kristallisatiepunt van bewonderende aandacht was, een door intellect bestraald prisma dat schitterde als een ster; hij was de kern van alles, de spil waar dit reusachtige bedrijf omheen draaide en dat zonder hem nu niet meer zou hebben bestaan. En toch lag in dit lichtende prisma een donkere onbestraalde plek, toch hield deze huldiging iets van een vertoning, dat haar belachelijk maakte. Het bête smoel van Harris, waarop een uitdrukking van bewondering lag die er niet bij paste, de blozende oergezonde hoofdingenieur, die als het anders gelopen was nu een bleek verminkt lijk zou zijn geweest, en de lintjes, het kleurige speelgoed der ijdelen, op de borst van de generaal, die mededeelde dat men hem telegrafisch voor een hoge onderscheiding had voorgedragen. Het waren alles woorden, vleiende prijzende geestdriftige woorden, maar zij hadden de holle klank van op een doodkist vallende aardkluiten.
Toen allen gesproken hadden moest hij antwoorden en hij deed het met weinig woorden. Geen bloemen op mijn begrafenis, verzocht hij. Men zou het geld beter kunnen besteden door het te storten in een fonds, ten behoeve van bedrijfsslachtoffers. Zijn woorden verwekten opschudding, gevoelens van ontroering, medelijden en afschuw, die niet alle aanwezigen even- | |
| |
goed vermochten te onderdrukken. Ondanks zijn opnieuw opgekomen doodsvrees, was dit moment voor Peter het hoogtepunt van de middag.
De bijeenkomst was nog niet geëindigd, toen de eerste reporters en fotografen reeds op hem stonden te wachten. In de vestibule werd hij verblind door het opflitsende licht van talrijke fotolampen. Hij moest denken aan zijn aankomst in New York, toen hij tegelijk met een door tientallen journalisten omstuwde bokskampioen van boord gegaan was. Men bestormde hem met vragen en hij moest poseren, eerst alleen en daarna met zijn chef, professor Harris. Hij lachte toen de fotografen hun lenzen op hem richtten: op deze foto's werd de beroemde Harris twede, een man in de schaduw. Toen de auto met de mannen van de filmunit aankwam, had hij al meer dan genoeg van het spel. Welk nut heeft populariteit voor een man zonder toekomst, vroeg hij zich af, terwijl hij het gepraat der journalisten over zich heen liet gaan. De kerels waren opdringerig en onbescheiden, hadden het zelfverzekerde optreden van mensen, die zich ervan bewust zijn dat hun diensten gewaardeerd worden. Zij liepen achter hem aan, bleven praten, verdrongen elkaar en deden hem denken aan de dagen toen hij leraar was en de orde in de klas niet had kunnen handhaven. Harris scheen het echter nog niet te vervelen. Hij week geen ogenblik van zijn zijde, gaf antwoorden op de vragen waarop hij het antwoord schuldig bleef en deed een paar persmensen zelfs de toezegging,
| |
| |
dat hij trachten zou verlof voor hen te krijgen tot het bezoeken van de laboratoria, een belofte welke hij nooit zou kunnen nakomen, omdat buitenstaanders onder geen enkele voorwaarde werden toegelaten. Het is een troost dat ik zijn grafrede tenminste niet zal kunnen horen, dacht Peter, toen hij de poort inging, waar de journalisten hem niet langer konden volgen.
Naar gewoonte de weg volgend, welke hij elke dag een paar keer aflegde, begaf hij zich naar zijn laboratorium. Zijn taak was geëindigd en hij had hier niets meer te doen, maar een onbewust verlangen om deel te blijven nemen aan het dagelijks leven, leidde hem terug naar zijn tafel met kolven en apparaten. Hij betastte het gereedschap, dat hij maanden lang had gehanteerd, maar alle voorwerpen kwamen hem nieuw voor, alsof hij ze voor de eerste keer aanraakte. Zijn rapport kon door een ander zijn ingevuld, zo vreemd zag zijn eigen handschrift er uit en toen hij het inkeek, kostte het hem enige moeite het te begrijpen. Het werk was nog niet hervat; waarschijnlijk bevonden de meeste collega's zich nog in het restaurant. Ook Betty was er nog niet. Het schoot hem te binnen dat hij haar, nadat zij hem voor het transmutatie-gebouw had omhelsd, niet meer had gezien. Hij verlangde naar haar, had behoefte om met haar te praten, zonder dat anderen er bij waren. Het moest nu anders tussen hen zijn dan vroeger, toen zij getracht had hem over zijn moeilijkheden heen te helpen, toen zij, in de
| |
| |
mening dat het leven toekomst had, plannen hadden gemaakt. Het zou niet gemakkelijk voor haar zijn te begrijpen dat hij geen hulp meer nodig had, dat hij het verder alleen wel kon klaarspelen. Iedere illusie is belachelijk, mompelde hij, het rapport op de tafel gooiend. Toch voelde hij zich teleurgesteld toen zij niet terugkeerde met de anderen, die weer aan het werk gingen.
De onderbreking van de arbeid had maar enkele uren geduurd en bij het verlaten van de terreinen zag hij, dat iedereen reeds op zijn plaats teruggekeerd was. De mensen groetten hem, men wees hem elkander aan en bij de uitgang, waar arbeiders een zware machine verrolden, werd hem een ovatie gebracht. Hij beantwoordde het gejuich met een afwerende handbeweging en liep zo vlug mogelijk door. Op weg naar huis achter het stuur van zijn auto herinnerde hij zich, dat hij naar het hospitaal had moeten gaan. De hoofdingenieur, die er even vast van overtuigd moest zijn dat geen hulp meer baten zou, had er op aangedrongen dat hij zich zo vlug mogelijk onder medische behandeling zou stellen. Een misschien goed bedoelde maar kinderachtige en nutteloze poging om ijdele verwachtingen te wekken, een beroep op redeloze levensinstincten dat eigenlijk beledigend was. Alsof hij zich geen rekenschap gegeven had van hetgeen hij ging doen toen hij zich naar de Pile begaf, de consequenties van zijn daad niet had overzien en thans niet zou weten waar hij aan toe was. Hij keek
| |
| |
naar zijn handen die het stuurwiel vasthielden, zag de poriën in de huid, de blauwe lijnen van de aderen die dicht onder de oppervlakte lagen. Gave gezonde ongeschonden handen; uiterlijk was alles nog bij het oude. Maar over weinige dagen zou het anders zijn, zou de huid loslaten en verdwijnen alsof zij oploste in loog, zou het bloed dat door zijn aderen stroomde, van samenstelling veranderen, omdat het door de bestraling verwoeste beendermerg zijn regenererende functie verloren had. De afbraak was reeds begonnen, de eerste resultaten zouden spoedig zichtbaar worden en dan zou het in versneld tempo doorgaan, tot aan het einde. Hoe lang nog? Misschien twee, misschien nog drie weken. Men had nog niet veel medische ervaring op dit gebied; de onderzoekers experimenteerden met vernietigende krachten welker uitwerking zij nauwelijks kenden. Men had in deze wereld die koortsachtig werkte aan het uitvinden en maken van nieuwe wapenen en strijdmiddelen, maar weinig tijd om aandacht aan de mens te schenken. Het doden ging voor alles en in dit opzicht kon men vertrouwen op de Gammastralen, die met feilloze zekerheid elk levend organisme vernietigden. Het welzijn van de mens die tegen dit gevaar beschermd moest worden, was voorlopig een vraagstuk dat alleen de anderen aanging, degenen die er door bedreigd werden. Maar was het waar, stond het onomstotelijk vast, dat ieder die blootgesteld geweest was aan een sterke Gammastraling, daaraan beslist ten gronde gaan moest? Wat
| |
| |
was zeker, hoeveel proefondervindelijk verworven conclusies waren niet aan het wankelen gebracht en omver geworpen door toevallige ontdekkingen of door de plotseling gebleken onhoudbaarheid van als wetten aangenomen verschijnselen? Het was alleen op het gebied der exacte wetenschap dat de uitzondering, die elders de regel bevestigde, de regel omver wierp.
De handbeweging van een politieagent die hem wilde laten stoppen, deed hem begrijpen dat hij niet voldoende op het verkeer lette en langs een onveilig signaal gereden was. Als het een bekeuring werd, zou zij wel onbetaald blijven. Of niet? De kans op de uitzondering die de regel omverwierp, bleef ook in dit geval bestaan en theoretisch kon men morgen, over een uur of zelfs op dit ogenblik het reddende geneesmiddel vinden. Maar alleen theoretisch. De praktijk kende voorlopig alleen nog maar de oplossing met een grafsteen met passend opschrift. Niettemin... een stakker die het niet aan kan, zei hij, de wagen met een heftige trap op het pedaal tot stilstand brengend. Niettemin blijkt dat de hoofdingenieur geen ongelijk had met zijn kinderachtige speculatie op mijn angst.
Hij was zo vermoeid, dat hij zijn ogen nauwelijks open kon houden en in de lift staande bijna in slaap viel. Op zijn schrijftafel vond hij een grote bouquet gele theerozen. Er was een kaartje bij van Betty. Dank je, las hij. Zonder zich uit te kleden ging hij op bed liggen, ademde de geur in van de bloemen die zijn kamer vulde en keek op zijn polshorloge, dat stil
| |
| |
stond op kwart over negen. Dat was het tijdstip waarop hij... Die afschuwelijke stralen hadden dus zelfs het fijne uurwerk verwoest. Metaal? Onmogelijk, zoiets was nog nooit voorgekomen. Met een ruk ging hij overeind zitten, drukte het horloge tegen zijn oor en hoorde het zachte regelmatige tikken. Een nieuwe rustiger blik op de wijzerplaat bracht aan het licht dat hij zich verkeken had en dat de wijzers op kwart voor drie stonden. Hij kon niet slapen, stond op, liep naar de wastafel en keek in de spiegel. Hij trok een ooglid omlaag en bekeek de slijmhuid, die er normaal uitzag. Ook zijn tandvlees was gezond. Maar rondom de blootliggende tanden ontdekte hij een grijns, die hem deed huiveren...
- Wij behoeven niets voor elkaar te verbergen, zei dokter Stewart, die haar op zijn kamer ontvangen had, wij kunnen zijn lijden verzachten en trachten zijn laatste dagen zo dragelijk mogelijk te maken, maar verder reikt onze macht in dit geval helaas niet.
Op haar vraag of het misschien toch niet beter zou zijn als Peter geen tijd verloren liet gaan en zich dadelijk onder medische behandeling stelde, bleef de dokter het antwoord schuldig.
- Wat is beter? vroeg hij na enige tijd. Hij zal wel komen, morgen of overmorgen, of nog een dag later, tenzij er een wonder gebeurt. Maar u weet beter dan ik dat radium-actieve stralen het wonder niet veel kans laten.
| |
| |
Vanuit het hospitaal belde Betty Aldous het kantoor op om te zeggen, dat zij die middag niet meer op het laboratorium kwam. Op haar vraag of Peter al vertrokken was kreeg zij te horen, dat hij in de directiekamer werd gehuldigd. Zij dacht aan haar gesprek met de dokter, vond die huldiging een trieste geschiedenis en was blij dat zij er niet bij tegenwoordig behoefde te zijn. Maar Peter verdiende het en waarom zou men niet proberen zijn laatste dagen dragelijk te maken? Waarschijnlijk zou hij alles bespottelijk vinden, maar niettemin moesten zij trachten iets voor hem te doen. In een bloemenwinkel kocht zij een bouquet rozen en terwijl de bloemen werden ingepakt, bekeek zij de grafkransen die aan de muur hingen. Zij had er al een uitgezocht toen het met een schok tot haar doordrong, dat zij door dit te doen op de gebeurtenissen vooruitliep en haar hoop als zelfbedrog ontmaskerde.
Gedurende de rest van de dag betrapte zij er zichzelf herhaaldelijk op dat zij zich met hem bezig hield. Het plan om enige collega's op te bellen en hen voor te stellen Peter gezamenlijk een cadeau te geven als blijk van dankbaarheid, verwierp zij weer. Onder deze omstandigheden was zoiets onmogelijk. Later kwam zij er weer op terug en vroeg zich af of het aanbieden van een passend geschenk, zoals een horloge of een ander voorwerp voor langdurig gebruik, juist niet goed was om zijn hoop op behoud aan te wakkeren. Waarschijnlijk zou het gelukken hem aan het twijfelen te
| |
| |
brengen, als de collega's op een dergelijke onopzettelijke manier lieten blijken, dat zij hem nog niet verloren achtten. Peter was een eenzelvig mens zonder vrienden en buiten het laboratorium had hij eigenlijk alleen maar met haar omgegaan. En hoe vreemd, hoeveel stroever en drukkender dan met andere vrienden, was deze omgang met hem geweest. Hij had haar van zijn moeilijkheden verteld, van zijn zorgen die soms belachelijk schenen en maar zelden had hij er blijk van gegeven, dat hij voor iets anders belangstelling koesterde dan voor zijn werk en zijn plannen. Nooit had zij vermoed dat hij in staat geweest zou zijn zich roekeloos en met volkomen wegcijfering van zichzelf in een daad te storten.
Zij was niet verwonderd toen hij haar tegen het vallen van de avond opbelde en vroeg of zij bij hem wilde komen. Spontaan willigde zij zijn verzoek in, maar zodra zij de telefoon had neergelegd had zij er spijt van. Ik ben er niet tegen opgewassen, dacht zij, wist ik maar iemand anders die gaan kon. Met tegenzin en van de somberste vermoedens vervuld, ging zij naar hem toe, doch nauwelijks had zij hem gezien en zijn stem gehoord, of zij begreep met een gewaarwording van verlichting, dat hij minder neerslachtig was dan zij had verwacht. Hij had alle lampen aangestoken en de tafel was bedekt met papieren, waarmede hij zich blijkbaar tot aan haar komst had bezig gehouden. Hij bedankte haar voor de bloemen, zei dat hij een weinig orde op zijn zaken had gesteld
| |
| |
en een telegram aan de regering gezonden had met het verzoek om zijn broer, die in Engeland bij de Poolse troepen diende, over te laten komen.
- Zover zijn we dus klaar, besloot hij.
Deze woorden en de opgewekte toon waarop hij ze uitsprak, waren met elkaar in tegenspraak. Deze manier van spreken bleek echter kenmerkend te zijn voor zijn houding, die iets geforceerds en tweeslachtigs had, dat haar eerst was ontgaan. Zij moest maar doen alsof zij niets merkte, zijn houding niet doorzag en deze luchthartigheid vanzelfsprekend vond. Dit afschuwelijke spel moest dan maar gespeeld worden zolang zij het volhield.
Nadat hij de papieren van de tafel genomen had, zei hij dat hij dorst had. Zij schrok toen hij haar een glas wijn aanbood en zonder haar antwoord te hebben af gewacht, de deur van het kastje met flessen en glazen opende. Waarop, in 's hemelsnaam, zouden zij moeten klinken? Gespannen bleef zij er naar kijken hoe hij alles gereed zette en zij verwonderde zich over het gemak en de vaardigheid waarmede hij alles deed. Nog nooit had zij hem zo flink en doelbewust gezien.
Het spel, dat zij met zoveel moeite speelde, kwam spoediger dan zij verwacht had tot een einde, toen hij met opgeheven glas op haar gezondheid klonk en haar de woorden in de mond bleven steken.
- Jij behoeft niets te zeggen, zei hij glimlachend, ik begrijp dat het niet gemakkelijk voor je is. Het
| |
| |
huichelen ligt je niet. Ik kan het alleen maar waarderen, dat je niet mee kunt doen met de anderen, die mij proberen wijs te maken dat ik nog een kans heb. Maar ik weet hoe het er met mij voorstaat, de hele middag heb ik er over nagedacht en ik denk dat ik het nu wel aan kan. Het valt niet mee, het is waarachtig geen kleinigheid, Betty.
- Ik bewonder je, fluisterde zij, zoiets rustig te aanvaarden, het is bijna bovenmenselijk. Het waren de eerste eerlijk gemeende woorden die zij sprak, maar zij had er onmiddellijk spijt van toen zij zijn veranderde uitdrukking zag. Hij zegt het, maar hij meent het niet, ging het door haar hoofd, hij tracht mij om de tuin te leiden, provoceert in de verwachting dat ik mij verraden zal.
Een ogenblik later, toen zij hem hoorde zeggen dat hij het gedaan had omdat hij toevallig de enige geweest was die had ingezien dat hij toch verloren zou zijn als niemand ingreep, twijfelde zij weer. Iemand die nog hoopte en zichzelf iets trachtte wijs te maken, kon zo koel en zelfbewust niet spreken. Het onbehaaglijke gevoel van argwaan en onzekerheid week echter niet, zij bleef voorzichtig en sprak bedachtzaam, alsof zij tegenover een rechter stond en elk woord haar noodlottig worden kon. Haar aanwezigheid hier verloor op deze manier alle zin, zij kon niets voor hem zijn en eerder scheen het dat zij het was die geholpen moest worden. Zij herademde toen het gesprek een wending nam en hij haar iets vertelde van zijn vader,
| |
| |
wiens portret aan de wand hing. De ontspanning duurde echter maar kort. Hun gedachten schenen zich voortdurend te wentelen rond een punt dat zij beiden vermijden wilden, maar waar zij ondanks zichzelf telkens weer naar toe werden gedrukt. Het was eigenlijk ook onmogelijk, dat in zijn tegenwoordigheid over iets anders dan over dat ene werd gesproken. Hij vertelde haar iets van Polen en zij zag met sneeuw bedekte kerkhoven; hij sprak over zijn werk als leraar en het was haar alsof iemand een lijkrede hield en de overledene prees. En luisterend naar zijn stem, verstond zij steeds minder van hetgeen hij zei, voelde zij het toenemen van de spanning die haar borst beklemde en haar keel dichtdrukte. Zij wist dat deze benauwenis niet meer zou wijken, dat er iets zou moeten gebeuren om deze spanning te breken, een eind aan deze nachtmerrie te maken. Zij wilde opspringen en de kamer uitlopen, maar zij durfde niet en bleef als verstijfd op haar plaats zitten; zij had zijn hand willen grijpen om deze te strelen, maar zij kon zich niet bewegen; zij wilde gaan spreken over een kristallen vaas die op het kastje stond, over het weer of over de nieuwe filters welke Harris had laten maken, maar zij zweeg, omdat zij zich volkomen onmachtig voelde iets te doen. De tranen kwamen vanzelf voordat zij wist dat zij huilde, maar zij braken de spanning niet en zij had zichzelf kunnen slaan of knijpen, als zij de moed gevonden zou hebben om zich te bewegen. Pas toen hij haar gekust en een malle
| |
| |
meid genoemd had, was zij in staat hem aan te kijken en te glimlachen.
- Ik ben je zo dankbaar, stamelde zij. Zij wist dat het dwaas en onecht klonk, maar zij vond geen andere woorden.
Zijn voorstel om haar naar huis te brengen wees zij af en zij voelde zich opgelucht toen zij op straat liep en weer alleen was. De Peter die zij vanavond gezien had was een ander dan de schuchtere in zichzelf gekeerde en vaak hulpbehoevende man, die zij al die maanden had meegemaakt. Die andere Peter had zij kunnen waarderen als een ijverig en kundig man, een miskende wiens verdienste werd onderschat, een eenzame die zich moeilijk bij anderen aansloot, een stakker eigenlijk, met wie zij medelijden had. Maar deze Peter was haar meerdere, een onafhankelijke kerel, die zelfbewust en rustig de dood tegemoet ging en die haar hulp en medelijden niet nodig bleek te hebben. Deze nieuwe Peter bewonderde zij, en misschien was het meer dan bewondering... Hij had haar gekust, maar rustig en zonder hartstocht, zoals de vader het kind kust dat hij troosten of kalmeren wil. Niets anders had hij gezegd dan malle meid en ook uit de manier waarop hij haar herhaaldelijk had aangekeken, had zij niet kunnen afleiden of hij verliefd op haar was. Wel had hij op een bizondere manier, doordringender of aandachtiger dan vroeger gekeken, maar het was begrijpelijk dat de man die weet dat hij spoedig sterven gaat, zijn vrienden op
| |
| |
een bizondere manier aankijkt. Het afscheid verandert de blik der mensen. Vroeger had hij haar reeds laten blijken dat zij hem niet onverschillig liet en toen was het haar niet moeilijk gevallen zijn zwakke pogingen tot toenadering te negeren. Toen, omdat zij gelijke kansen hadden en gelijkwaardige partners waren, had zij het recht gehad dit te doen. Nu was het echter anders. Zij wist niet of zij verliefd op hem was en dit was ook niet belangrijk, omdat haar gevoelens bij het bepalen van haar houding tegenover hem nauwelijks een rol speelden. Niettemin wist zij niet of zij van hem hield. Het was alles troebel en verward, de eenvoudigste gevoelens schenen gecompliceerd te worden, verwrongen onder de druk van het onvermijdelijke, verziekt door de gedachte aan de dood. Zij had het vanavond niet gemakkelijk gehad, maar hoeveel afschuwelijker zou de toestand geworden zijn, als hij haar ook nog zijn liefde verklaard had. Niet onmogelijk dat zijn alles overheersend besef dat hij geen toekomst had, hem hiervan had weerhouden. Maar dit kon veranderen en door een nieuwe opflikkering van hoop zou hij ertoe gebracht kunnen worden de woorden te spreken, waarop zij het antwoord schuldig zou moeten blijven. Het zou niet meer mogelijk zijn zoals vroeger met een grapje te ontglippen, het was haar zelfs niet meer geoorloofd te zwijgen en als hij er werkelijk toe kwam een ernstig bedoeld voorstel te doen, zou zij hem op dezelfde manier moeten antwoorden. Maar hoe? Door hem af te
| |
| |
wijzen en hem op het laatste ogenblik nog teleur te stellen of door toe te geven en hem met nieuwe banden te binden aan het leven, dat hij moest loslaten? Zij wist het niet. Wat moet ik doen? vroeg zij zich af. En ik, ikzelf dan?
Gedurende de eerste dagen onderging Peter's lichamelijke toestand niet veel verandering en waarschijnlijk zou hij weinig aandacht geschonken hebben aan zijn vermoeidheid en lusteloosheid, als hij de oorzaak daarvan niet zou hebben gekend. Het was zeker geen verbeelding dat zijn apathie steeds toenam en dat alle belangstelling, zowel voor zichzelf als voor zijn omgeving, bij het uur taande. De kranten met zijn portret, zijn levensbeschrijving en het verslag van zijn daad, die hij in het begin herhaaldelijk en met aandacht gelezen had, lagen nu op de grond in een hoek van zijn kamer, samen met de brieven en telegrammen welke hij ontvangen had. De bloemen, met uitzondering van Betty's rozen, had hij weg laten nemen. Hij wilde niets meer zien dat hem aan het gebeurde herinnerde. Zijn naaste toekomst was het enige waarin hij nog belang stelde, waarvan hij zich overdag een voorstelling trachtte te maken en waarvan hij 's nachts droomde. Zijn gedachten waren niet meer op het leven gericht, hij hield zich alleen bezig met zijn dood, vroeg zich af hoe het sterven zou zijn en hierin verdiepte hij zich soms met zoveel overgaaf, dat hij lichamelijk de benauwenis van het einde onderging en in een
| |
| |
toestand van beklemmende verdoving geraakte, waaruit hij zich alleen ten koste van een zijn krachten schier te boven gaande inspanning bevrijden kon. Om deze nachtmerrie, die bij vol bewustzijn optrad te ontgaan, vluchtte hij de straat op, ging achter het stuur van zijn auto zitten en reed in razende vaart langs de wegen. De doodsangst, die hij op deze wijze trachtte te ontvluchten, ontmoette hij in een andere vorm achter het stuurrad, toen voor de eerste maal de gedachte bij hem opkwam er zelf een eind aan te maken, door met een honderd mijls vaart tegen een boom te rijden of zich in een afgrond te storten. Dit verlangen werd soms zo sterk, dat het hem de macht over zijn stuur ontnam en hij genoodzaakt was de wagen tot staan te brengen. Na op zijn laatste tocht nauwelijks aan een botsing op de open weg ontsnapt te zijn, had hij de auto niet meer uit de garage gehaald, omdat hij ervan overtuigd was dat hij van een volgende rit niet meer terug zou keren. Van nu af bleef hij in bed liggen, liet zich het weinige voedsel dat hij gebruikte door een negerbediende brengen en bracht zijn uren in een sluimertoestand tussen waken en slapen door. Bezoekers kregen geen toegang en toen het bellen van de telefoon hem hinderde, sneed hij de draden door. Zo was zijn afzondering van de vijandige wereld, waarmede hij niets meer te maken had, bijna volkomen. Als hij aan de mensen dacht kwam er een gevoel van onbestemde haat bij hem op, een wrevel die hij op enkele vijanden trachtte te
| |
| |
richten, maar die iedereen gold, zijn weinige vrienden niet uitgezonderd. Zelfs aan Betty dacht hij met bitterheid en hij nam zich voor haar te zeggen, dat hij haar uit medelijden gespeeld spelletje van het eerste ogenblik af doorzien had.
Toen het hem, nadat hij er met veel moeite in geslaagd was het bed te verlaten, niet meer gelukte het toilet te bereiken en hij, in een poging om zich staande te houden, de porceleinen wasbak gegrepen en van de consolles getrokken had, begreep hij dat het zo niet langer ging en dat het ogenblik van overgaaf aangebroken was. Nog diezelfde middag kwam de ambulance en werd hij naar het ziekenhuis gebracht. Het hersteld contact met de wereld veroorzaakte een verandering in zijn toestand. Ofschoon hij de vriendelijkheid der doktoren en verpleegsters doorzag en begreep hoe weinig er van hun toewijding moest overblijven als hij de beroepsroutine in mindering bracht, liet hij zich hun goede zorgen welgevallen en onderging zelfs een gewaarwording van behagelijkheid toen hij in de kleine met zonlicht gevulde ziekenhuiskamer lag. In dit bed zal het dus gebeuren, dacht hij, maar deze gedachte had niets bitters, zelfs niets beangstigends meer. Zolang hij nog thuis was, zich op eigen gebied in zijn kamer bevond, had hij, al was het dan maar voor een uiterst klein deel, zijn eigen lot nog in handen gehad. Thans echter had hij afstand gedaan van het eigene, van het weinige dat hem nog aan het leven bond. Zijn komst in dit ziekenhuis was
| |
| |
een capitulatie, een erkenning van het feit dat hij niet meer bij machte was voor zichzelf te zorgen. Toen hij met dokter Stewart sprak, was hij rustiger dan hij sedert die fatale dag geweest was en hoewel zijn achterdocht nog niet geheel verdwenen was, twijfelde hij minder aan de oprechte bedoelingen van zijn verzorgers, dan op het ogenblik toen hij binnen was gebracht. Hij had zelfs enig medelijden met het onmachtige doktertje, dat begrijpen moest dat zijn moeite om hem gerust te stellen verspild was.
- Wat zijn we toch voor arme duivels, zei hij toen Stewart hem, nadat hij gesproken had met een glimlach van verontschuldiging aankeek.
- Ik zal jullie proberen te helpen, zei hij toen er geen antwoord kwam. Geef mij papier en potlood dan zal ik, tenminste zolang ik er nog toe in staat ben, zo nauwkeurig mogelijk opschrijven wat mijn gewaarwordingen zijn. Misschien heeft het enig nut. Er bestaat immers nog vrijwel geen medische ervaring op dit gebied?
Toen Stewart heengegaan was, voelde hij zich bijna blij met zijn vondst, die eigenlijk weinig minder dan een overwinning op de dood, althans op zijn vrees daarvoor betekende. Hij was nu niet meer bang. Van een weerloos slachtoffer dat alleen maar passief had te ondergaan, was hij thans iemand geworden met een bizondere taak, de uitvoerder van een opdracht die, buiten hem, geen sterveling ter wereld kon volbrengen. Zijn sterven had betekenis gekregen.
| |
| |
Hij sliep beter dan de vorige nachten en toen Betty hem 's middags kwam bezoeken, vond zij een volkomen rustige Peter. Hij vertelde haar van zijn afspraak met dokter Stewart en liet haar zijn eerste aantekeningen lezen. Toen zij klaar was, overhandigde hij haar een van een blocnote afgescheurd vel papier, waarop een paar regels potloodschrift stonden, die zij met een stijgend gevoel van onbehagen en beklemming las:
Ik dacht dat ik geen belangstelling meer had voor het leven en dat ik volkomen met alles had afgedaan. Dit blijkt niet helemaal juist te zijn. Reeds het feit dat ik schrijf, weerlegt deze veronderstelling. Er zijn nog verschillende vragen die mij bezig houden, maar op de belangrijkste kun jij alleen mij antwoord geven. Betty, heb je een beetje van mij gehouden of ben je alleen maar vriendelijk voor mij geweest omdat je medelijden met mij had?
In een wanhopige poging om haar gedachten te ordenen, na te gaan wat zij hem antwoorden moest op deze vraag, die dan toch nog en op zo onverwachte wijze gekomen was, hield zij haar ogen op het papier gericht. Inplaats van het antwoord te formuleren, een keus te doen tussen een bevestiging of een ontkenning op deze halve liefdesverklaring, vocht zij alleen maar tegen haar angst die haar belette hem aan te kijken.
| |
| |
Ik had het niet moeten doen, niet moeten komen, dacht zij. Hij was zo rustig! En opeens, zonder zich verder te bezinnen op een antwoord dat, hoe het ook luidde, verkeerd moest zijn, greep zij zijn koude hand, boog zich tot hem over en drukte een kus op zijn voorhoofd. Nu zij begreep dat zij hem liefhad, dat zij altijd reeds van deze dappere tobber moest hebben gehouden, drong ook het besef tot haar door, dat het thans te laat voor een bekentenis was. En op hetzelfde ogenblik vond zij de reddende leugen en bekende zij, uiterst voorzichtig en met een goed gespeeld vertoon van schaamte, om maar in 's hemelsnaam te voorkomen dat hij aan haar woorden zou gaan twijfelen, dat zij tot liefde voor een man niet in staat was, dat zij een vrouw was die nooit zou trouwen, omdat zij het natuurlijke verlangen naar de andere sekse miste.
- Ik hoop dat je het begrijpen kunt, zei ze zijn hand drukkend. Mensen die anders zijn verstaan deze dingen zo moeilijk, maar jij, de beste vriend die ik heb, zult mij zeker begrijpen.
Hij knikte en streelde haar hand.
- Arme duivels zijn we, fluisterde hij.
Omdat hij het verzocht had, kwam zij hem iedere avond bezoeken. Elke visite was voor haar een nieuwe marteling, niet alleen omdat zijn lichamelijk verval steeds duidelijker aan de dag trad, maar ook omdat zij bang was dat zij zich verraden en hij haar bedrog doorzien zou. Zo ver dreef zij haar pogingen om hem te doen blijven geloven dat zij lesbisch zou zijn door,
| |
| |
dat zij elke keer een kleinigheid aan haar uiterlijk veranderde en zich gaandeweg een meer mannelijk uiterlijk gaf. Hij kwam niet meer op het onderwerp terug, behalve een keer, toen hij zei, dat zij heel goede vrienden en wellicht een uitstekend wetenschappelijk team geworden zouden zijn, als hij zou zijn blijven leven.
De met dokter Stewart gemaakte afspraak kwam hij nauwgezet na en zelfs toen zijn handen verbonden waren en hij het potlood nog maar nauwelijks kon vasthouden, zette hij het maken van aantekeningen nog voort. Wat hij mede te delen had was echter voor de artsen nog maar van gering belang, niet alleen omdat hij zichzelf telkens herhaalde, maar ook omdat zijn geestelijk verval gepaard ging met het verlies van objectiverend vermogen en met een stijgend gevoel van welbehagen, dat hem steeds dichter bij de grens van een extatisch delirium bracht. Hij lag de gehele dag te dromen en glimlachte zonder iets te zeggen, als iemand aan zijn bed kwam. Zijn zintuigelijke vermogens namen snel af, zijn bloed werd slechter en elk nieuw onderzoek bracht een toenemende vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes aan het licht. Toen zijn ogen verbonden moesten worden omdat het oogwit vervloeide, was de aftakeling zover gevorderd, dat de artsen elk ogenblik het einde verwachtten. Zijn gehoor bleek het minst geleden te hebben en ofschoon hij vaak wartaal sprak, gebeurde het soms dat hij een redelijk antwoord op vragen gaf.
| |
| |
- Toestand draaglijk, weinig pijn, uitgeput maar niet bang, fluisterde hij als dokter Stewart kwam informeren.
Hij bewoog zich bijna niet meer, maar nog eenmaal richtte hij zich op en gelukte het hem overeind te gaan zitten. Dat gebeurde toen zijn broer, die uit Engeland overgekomen was, aan zijn bed verscheen. Het duurde enige tijd voordat het tot hem doordrong dat de man die hij niet zien, maar wiens stem hij horen kon, Alexander was. Toen hij het begreep, glimlachte hij, begonnen zijn lippen te bewegen en gelukte het hem na enige vruchteloze pogingen de naam van zijn broer uit te spreken.
- Jou, jou heb ik nog willen zien, fluisterde hij.
Bij zijn bezittingen vond men een aan Betty gericht briefje. Het vel papier droeg slechts enkele, moeizaam en in nauwelijks leesbare letters geschreven woorden: Dank Betty, voor je lieve leugen.
|
|