2946 Aan Bonifacius Amerbach
Freiburg, 14 juni 1534
Hoewel ik Kronos niet ben, zou ik toch ook deze steen kunnen verteren1. als dat monster2. hier geen slangeneieren had achtergelaten; binnenkort zal hij terugkeren naar het oude drama. Wat met deze man aan te vangen, die geen schaamte heeft, geen fatsoen, geen verstand, kortom niets menselijks? Hij had mijn huis al vergiftigd nog voordat ik hem ergens van verdacht. Ongeveer hetzelfde is me gebeurd met Carinus. Hij was mijn disgenoot, ik beschouwde hem als een vriend, en ik voedde de giftigste van mijn lasteraars. Dit heb ik nadien begrepen van mijn assistent Talesius, zij het te laat, zoals gewoonlijk de heer des huizes als laatste de schande van het huis te weten komt.
Als die voortreffelijke grijsaard3. zich eens ervan kon laten overtuigen zijn resterende levensdagen in rust door te brengen! Bij deze zaak zou de prior van de kartuizers4. betrokken moeten worden.
Het is niet zo mooi dat de salariëring minder wordt.5. Ze lijken immers te bekoelen. Eerder lieten ze blijken dat je meer mocht verwachten. Behalve het gevaar dat je loopt bij een verandering van klimaat zijn er grote kosten verbonden aan de verhuizing, het nieuwe huis enzovoort. Maar jouw Pallas zal je de beste raad aan de hand doen. Het ga je goed.
Freiburg, 14 juni 1534
Je Erasmus van Rotterdam
Aan de hooggeachte heer Bonifacius Amerbach. Te Bazel