binnengeleid. Laure kon hare blikken niet afslaan van dat meisje, aan hetwelk zij zich hechtte met al de voorliefde, die de weldoener aan een waardigen beschermeling toedraagt.
In het begin bleek Idonia wat verlegen: met overijlde, maar lichte handeling legde zij het wolkig wit goed van madame en de stijve, sierlijk gevouwen hemden van mijnheer op de tafel, en streek het getelde geld met een ‘danke’ op.
‘Zijt gij tevreden, Idonia?’
‘Heel tevreden, madame.’
‘Ha, dat doet mij genoegen!’ daarbij bleef het.
Idonia stond en treuzelde, niet wetend, hoe zij afscheid nemen moest. Dan kwam mevrouw Florisonne haar ter hulp: ‘Zoo, nu, Idonia, dat het wel ga!’
‘Ja, madame,’ en zij haastte zich heen, vergezeld van het eigenaardig gekraak van haar snel opgenomen, tegen den deurpost aangestooten korf.
Wie liefheeft keurt alles goed: dit ‘ja madame’ in stede van eene groete des vaarwels, had in zijne onbedreven naiefheid iets verrukkelijks voor Laure: ‘Ja, madame,’ herhaalde zij glimlachend bij zich zelve, op den klank-