Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Duytse lier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,61 MB)






Editeurs
Arie-Jan Gelderblom
A.N. Paasman
J.W. Steenbeek



Genre
poëzie

Subgenre
emblematiek
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Duytse lier

(1996)–Jan Luyken

Vorige Volgende
[p. 46]



illustratie

[p. 47]

Vierde Verdeeling. (17)

 
't Staat vast: ten ware door een Goddelijk bewegen, *
 
Den grooten Baijert had noch ongeschikt gelegen. *
 
DE varsemelk, gestreelt uit volle prammen *
 
Stremt, door een stadiglijk geroer,
 
Tot geele boter, die den Boer
 
Ter marte vijlt, waar stedelinge op vlammen. r4
5
So karnt, zo roert de liefde in jonge harten,
 
Met hopen, duchten, zoet en zuur,
 
Het staag bewegen baart een vuur,
 
Dat vuur groeit aan, en baart gewenste smarten;
 
Tot datse, als room, ten laatste samen stremmen,
10
In eene klomp, tot man en vrouw,
 
Gebreydelt met de vaste Trouw,
 
Door kuyse min in volle weelde swemmen.
Toon: Periosta die met trage.
 
TEr middernacht, by soete somertijt,
 
Zag Veldenrijk de blanke en volle Maan,
 
Haar spiegelen in den Rijn, daer hy so wijd
 
Zo ver van huis, op 't kantjen sat. De blaân
5
Des wilgenbooms, die ruysten met de vliet,
 
Terwijl hy fluyte, en tuyte, en song dit lied:
 
Den Reiger mind, met d' Elseboom (18), den poel;
 
De waterwilg den oever van een stroom:
 
Den roden Denne en Yp, beminnen 't koel,
10
De steenklip, haagt d' onvruchtbare Elsche boom; r10
 
Op heuvels heeft de druif sijn beste tier; r11
 
Maar Veldenrijk bemint sijn Dianier.
 
Gelijk de room van eenen rijken boer,
 
Die 't gratig vee op vette weiden weid, r14
15
Tot boter word, door karnen, door geroer;
[p. 48]
 
Zo hebbe ik ook, met stage minnevlijd,
 
Het trotse hart, van mijne Dianier
 
Geroert, gemaakt van ys, tot vlammend vier.
 
Als ik wel eer een kusjen, met gevley
20
Van haar versocht, dan stak haar gramschap op.
 
Ze vloodme, en was my harder dan een ky,
 
Zo spits als riet, en bitterder dan Hop;
 
Ia wrevelder als een getrede slang,
 
Ick suchte, en quijnde, en 't leven viel my bang.
25
Nu werpt sy my met eekels, of verhaast r25
 
My onversiens, en graastme in 't jeugdig groen. r26
 
Wy went'len op een sachte maybloem. Laast
 
(O dat het lot my veel die gunst wou doen)
 
Zach ik een deel van 't geen haet keurs bedekt, r29
30
Welks heugenis mijn minne vuur herwekt.
 
Mijn Dianier steekt by de maagden uit,
 
In schoonheit, als den hogen Eekelboom
 
In 't Lindebos; als d' Els by 't lage kruit.
 
s' Is klaarder dan den gulden Ysselstroom
35
Den Rijn die snel langs haren over schiet, r35
 
Haalt met heur loop by hare snelheit niet.
 
Haar byzijn is my soeter dan de schaauw
 
Eens lindebooms, op 't heetste van den dag,
 
Zo gaau ik haer kom naderen, so gaau
40
Begroet sy my met lonkjes, met gelag.
 
Zy neemt mijn hooft (ô hagelijk vermaak!) r41
 
In bei haar hande, en kust mijn voorhooft, mont, of kaak.
 
Dus song den knaap, en voer al lustig voort,
 
Wanneer den Haan zijn wikken rekte, en luid r44
45
Den dageraad aankraaiden, 't geen men hoort,
 
Een mijleweegs, daar 't bos den klank niet stuit.
 
Toen stak hy straks het fluitjen in zijn zak, r47
 
En ging na huis ten velde in met gemak.
De Liefde boud een Hemel. Toon: Amarillitje mijn vriendin.
 
NImphjen als ik 'er uw oogjes zo zoet,
 
So lief, zo lodder, vol heldere gloed, r2
 
Bekijke, zo vliegt 'er mijn zieltjen gebuid r3
 
Op wiekjens van zuchjes ten aderen uit.
[p. 49]
5
Dan blijft het hangen als 't Byelijn doet,
 
Aan kaakjes of lipjes, vol gloejend bloed,
 
Of kropjen, dat sacht op en neder geaamt, r7
 
Met blankheit de mellik en lely beschaamt.
 
Ay zoete Nimphje wanneer 't eens rust
10
Op 't mondeken, daar 't zijn vlammetjes blust,
 
In stroompjes van Necter en zuchtende wind,
 
Zo zuig het na 't hartjen, het geen het bemind.
 
Laat 'et daar wonen, en geef uwe mijn,
 
Zo worden wy Bruigom en Bruidelijn;
15
En smelten de zieltjes te samen gerust,
 
En slijten de nachjes en daagjes met lust.
 
De blijde daagjes met lonkjes en praat,
 
De nachjes met lekker dat minne verzaad,
 
Waar voor men niet keuren zou perel noch goud, r19
20
Dat 's 't Hemeltjen hier op der aarden geboud.
Ter Bruiloft van K. de Vree. (19) Toon: Delfian lief; ai laat uw straffe woorden, &c.
 
O Schone min, hoe ken ik u verbeelden?
 
Gy spant de kroon van alle lust en weelden.
 
Schoon my 't geluk met gonst quam bieden aan,
 
Al wat een mensch kan in zijn hooft besluiten
5
Tot vreugt, en 't zoet der minne bleef 'er buiten,
 
'k Zou dat versmaan.
 
Veel liever wooud ik op de dorre stranden r7
 
In eenen hut, geboud van Vissers handen,
 
By 't yslijk gonsen van de bare Zee, r9
10
En 't nare huilen van de woede winden,
 
Met eene wederga, die mijn ziel beminden
 
In rust en vree.
 
Van dit geloof was ook de Vree beseten,
 
Al lang genoeg de goude tijd versleten,
15
In 't eenig leven, zonder wederga: r15
 
Zo dacht hy; en het was op gront en reden.
 
Wie moed heeft, oog op siin gewisse treden
 
En volg hem na.
[p. 50]
Courante la Bare. (20)
 
VAar wel mijn hals-vrund, in den staat, r1
 
Daar u 't geval-lot nu heeft toe gedreven
 
Nu gy het vroolijk Vryers leven,
 
Om beter vreugt, voor eeuwiglijk verlaat;
5
De stijve vree-zuyl stut uw huys, r5
 
De schoone Hemel geef u weynig kruys; r6
 
Dat vreugd en deugd staag aangroey en vermeere,
 
Zoo mach uw Trouw r8
 
De nijd braveren, r9
10
Die 't graag anders wouw.
Toon: Hooger Doris, niet mijn gloetje, &c.
 
FIliana, konje 't minnen, r1
 
Hadje 't lekker eens gesmaakt,
 
Ik Weet je wierd in de blanke krop geblaakt
 
Van een vuurtje dat vinnig raakt,
5
Dat queelen, r5
 
Dat eele,
 
Smart heele r6-7
 
Door speelen,
 
En streelen,
10
Komt zoetheyts kroon te winnen:
 
Nergens binnen r11
 
Zulke zinnen,
 
Die deez' wellust niet vermaakt.
La Belle Iris
 
MOnt op mont, en hart op hart,
 
Naar de wetten van Godt Hymen, r2
 
Tot de zieltjes t'zamen swymen;
 
Allerzoetste minne-smart!
5
Wie u eenmaal komt te smaken,
[p. 51]
 
Acht geen and're lekkerny;
 
Al wat leeft, en sweeft, moet blaken,
 
In de liefelijke ly. r8
 
Al de Nimphjes die de Min,
10
En haar lekkerny verachten,
 
Spreeken tegens haar gedachten,
 
Anders leyd het in haar zin; r12
 
Of zy waren niet rechtschapen. r13
 
't Heele schepzel voelt dien brand; r14
15
Tegens liefden is geen wapen,
 
Maagde liefden is geen schand.

(17)
Het centrale thema van deze verdeling is de liefdeskracht die de hele schepping ordent en aaneenhoudt.
*
ten ware: was het niet
*
Baijert: Chaos, die aan de schepping vooraf gaat
ongeschikt: ongeordend
*
prammen: uiers
r4
vijlt: veilt, verkoopt
(18)
De regels 7-11 herinneren aan de catalogus van bomen in boek II van Vergilius' Georgica, met name aan Vondels vertaling daarvan, Lantgedichten II, 13-27.
r10
Elsche boom → lees: Esscheboom
r11
heeft […] sijn beste tier: tiert […] het weligst
r14
gratig: gretig
r25
verhaast: verrast
r26
graastme: pakt me, gooit me (in het jonge gras)
r29
haet → lees: haer
keurs: kleedje
r35
over: → lees: oever
r41
hagelijk: behagelijk
r44
wikken: vleugels
r47
straks: dadelijk, onmiddellijk
r2
lodder: vriendelijk
r3
gebuid: buitgemaakt
r7
kropjen: bovenste deel van de borst
geaamt: geademd
r19
keuren: de voorkeur geven aan
(19)
De schilder Nikolaas de Vree, een vriend van Luyken, trouwt op 4 mei 1670 met Catharina de Blom.
r7
wooud → lees: woond'
r9
bare: akelige
r15
eenig leven: vrijgezellebestaan
(20)
Dit gedicht is eveneens geschreven ter gelegenheid van de bruiloft van De Vree.
r1
hals-vrund: boezemvriend
r5
stijve vree-zuyl: onwrikbare vredeszuil (toespeling op de naam van de bruidegom)
r6
kruys: verdriet, tegenspoed
r8
mach: kan
r9
De nijd braveren: De afgunst trotseren
r1
konje: kende je
r5
queelen: lijden
r6-7
Dat… heele: Dat edele smart kan helen
r11
binnen: zijn
r2
Hymen: de god van het huwelijk
r8
liefelijke ly: minnesmart
r12
Anders… zin: In hun hart denken ze er anders over
r13
Of… rechtschapen: Of er mankeerde wat aan hen
r14
schepzel: schepping

Vorige Volgende

Over het gehele werk

Arie-Jan Gelderblom

A.N. Paasman

J.W. Steenbeek


Over dit hoofdstuk/artikel

Naar de Nederlandse Liederenbank

Naar de Nederlandse Liederenbank

Naar de Nederlandse Liederenbank

Naar de Nederlandse Liederenbank

Naar de Nederlandse Liederenbank

Naar de Nederlandse Liederenbank