Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11,41 MB)

ebook (6,53 MB)






Genre
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre
non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1

(1911)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen

Vorige Volgende

[Engelbrecht, Engelbert I]

ENGELBRECHT (Engelbert) I, graaf van Nassau-Dillenburg, geb. vermoedelijk te Dillenburg omstreeks 1380, gest. te Breda 3 Mei 1443, derde zoon van graaf Johann I van Nassau-Dillenburg en Margaretha, gravin van der Marck. Als derde zoon werd hij aanvankelijk geestelijke en weldra domproost te Münster. Hij huwde echter, ter instandhouding van zijn stam, in verband met de kinderloosheid zijner broeders, 1 Aug. 1404 met Johanna (Jenne) van der Leck (geb. 10 Jan. 1392), erfdochter van Jan van Polanen, heer van der Leck en Breda, die hem rijke leengoederen in zuidelijk Holland en noordwestelijk Brabant benevens het luiksche Herstal medebracht; 22 Maart 1404 beloofden de ooms zijner vrouw, aanzienlijke brabantsche edelen, hem hunne hulp tot handhaving zijner rechten op Breda. Bij den dood zijns vaders (1416) gewerd hem uit diens erfenis behalve Herborn in het Nassausche ook Vianden in Luxemburg met St. Veit, Butgenbach, Daesburg en Grimbergen, die (omstreeks 1350) door huwelijk met Adelheid van Vianden ten deele aan zijn grootvader Otto II, graaf van Nassau-Dillenburg, waren gekomen, ten deele aan de grafelijke familie van Spanheim, die omstreeks 1420 uitstierf. Hij erfde ook bij den dood van zijn broeder Adolf (1420) diens rechten op Dietz en andere nassausche goederen, die hij echter in gemeenschap met zijne beide broeders Johann II en III bleef besturen. Hij bleef zijn hoofdzetel vestigen in het kasteel van Breda, aan welke stad hij verschillende rechten verleende en in welks omgeving hij belangrijke ontginningen deed plaats hebben. Hij werd zoo de grondlegger van de beteekenis der Nassau's in de Nederlanden. Hij was een der voornaamste brabantsche edelen, ook in Holland en elders zeer gezien. Bij hertog Antonie van Brabant stond hij evenzeer in hooge gunst als bij Willem VI van Holland en bij Jan Zonder Vrees, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen. Tegenover hertog Antonie beschermde hij echter ook de rechten der onderdanen. Na diens dood bij Azincourt (1415) handhaafde hij ten behoeve van den jongen hertog Jan IV orde en rust in het hertogdom

[p. 819]

en trad herhaaldelijk als diens stadhouder en raadsman op. Hij speelde een belangrijke rol bij het sluiten van Jans huwelijk met Jacoba van Beieren, dochter en erfgenaam van Willem VI (1416). In de brabantsch-hollandsche verwikkelingen der volgende jaren nam hij een aanzienlijk aandeel, met name in den strijd om Dordrecht (1418), met blijkbare sympathie voor hertogin Jacoba, die na de overgave van Bergen (1425) door hem naar Gent werd overgebracht. Tegen de schending der privilegiën door den jongen hertog zelven en de hem omringende hofpartij beschermde hij de onderdanen. Sedert 1421 schonk Jan IV hem vol vertrouwen en volgde meestal zijn raad. Hij wist ook zijne bezittingen te vermeerderen o.a. met Ravestein en Mechelen. Bij hertog Jan en diens opvolger hertog Philips van Brabant, na diens dood bij den nieuwen landsheer, Philips den Goede van Bourgondië, stond hij in hoog aanzien. Hij geldt als degene, die hertog Jan in 1425 bewoog tot de stichting der hoogeschool te Leuven, welker stichtingsoorkonde ook zijn naam droeg. Zijne omstreeks 1500 opgerichte graftombe, waaronder ook zijne gemalin (gest. 1445) begraven ligt, is aanwezig in het door hem gebouwde koor der Groote kerk te Breda. Hij liet twee zoons na: Johann IV en Heinrich (zie op die namen) benevens drie dochters: Elisabeth (geh. met Philipp, graaf van Hanau-Münzenberg), Margaretha (geh. met Dietrich, graaf van Sayn) en Maria (geh. met Johann, graaf van Nassau-Wiesbaden-Idstein).

Vgl. over hem behalve de werken over de brab. en holl. geschiedenis met name: de Dynter, Chronica; Divaeus, Res Brab. en Haraeus, Ann. Brab.; Münch, Geschichte des Hauses Nassau-Oranien III, 36 vlg., vgl. Rachfahl, Wilhelm von Oranien I, 21 vlg.

Blok


Vorige Volgende

Over het gehele werk

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

over Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg

P.J. Blok