Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Nagelate schriften

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4,16 MB)

ebook (3,80 MB)

XML (2,37 MB)

tekstbestand






Genre
non-fictie

Subgenre
vertaling
non-fictie/filosofie-ethiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Nagelate schriften

(1677)–Benedictus de Spinoza

Vorige Volgende

Negenenvyftigste Brief.
Antwoort op de voorgaande ......... aan B.d.S.

Myn Heer,

 

IK antwoord op uw brief, doch spader, dan ik gedacht had, uit oorzaak van een kleine ziekte, die my de lust tot d' oeffeningen en bespiegelingen heeft benomen, en my belet aan u te schrijven. God dank; ik ben heden weêr gezont. Ik zal in mijn antwoort de voetstappen van uw brief volgen, en uw uitroeping tegen de genen, die van geesten schrijven, voorbijgaan.

Ik zeg dan, dat ik acht dat 'er onder hen geen vrouwelijk is, om dat ik de voortteeling der geesten ontken. Dat zy van zodanige gestalte en samenstelling zijn, als zy zijn; dewijl dit my niet aangaat. Men zegt dat iets by geval gemaakt is, als het buiten 't ooggemerk des werkers voortkoomt. Als men d'aarde omspit, om een wijngaart te planten, of daar in graaft, om een put, of graf te maken, en een schat vind, daar men, nooit op gedacht heeft, zo zegt men

[p. 626]

dat dit by geval is. De geen, die uit zijn vrije wil in dier voegen werkt, dat hy werken, of niet werken kan; indien de zodanige werkt, zo zegt men nooit dat hy by geval werkt: want op deze wijze zouden alle menschelijke werkingen by geval zijn; 't welk een ongerijmde zaak zou wezen. Het nootzakelijke en vrijwillige zijn wel twee strijdige dingen, maar niet het geen, dat nootzakelijk, en dat by geval is. En hoewel de goddelijke wil eeuwig is, zo volgt echter daar uit niet dat de werrelt eeuwig is, om dat God van eeuwigheit heeft konnen bepalen in zekere tijt de werrelt te maken.

Gy ontkent wijders dat Gods awil ooit bonverschillig is geweest: 't welk ik ontken; en 't is niet nodig hier zo naaukeuriglijk op te merken, als gy meent. Alle menschen zeggen ook niet dat Gods wil nootzakelijk is: want dit csluit dnootzakelijkheit in; dewijl de geen, die aan iemant een wil toeschrijft, daar by verstaat dat hy, volgens zijn wil, werken, en niet werken kan. Maar indien men aan hem nootzakelijkheit toeschrijft, zo kan hy niet nalaten te werken.

Eindelijk zegt gy, dat gy in God geen menschelijke etoeëigeningen toelaat, om niet de goddelijke met de menschelijke natuur te vermengen; 't welk dus verre goet is: want wy konnen niet begrijpen op welke wijze God werkt, noch ook op welke wijze hy wil, verstaat, bemerkt, ziet, hoort, enz. Doch indien gy deze fwerkingen, en alle onze hoogste gbespiegelingen van God gantschelijk ontkent, en zegt dat de zelfden niet op een uitsteekende, en hovernatuurkundige wijze in God zijn; zo weet ik niet wat God gy hebt, of wat gy by dit woort God verstaat. Men moet het geen, dat men niet begrijpt, niet ontkennen. De iziel, die een kgeest, en lonlighamelijk is, kan niet, dan met zeer dunne lighamen, te weten de vochtigheden, werken. En wat mevenredigheit is 'er tusschen een nlighaam, en een ogeest? Op welke wijze werkt de ziel met de lighamen? want zonder hen is zy stil: en indien zy ontroert zijn, werkt zy strijdig tegen 't geen, dat zy werken moest. Toon aan my op welke wijze dit geschied. Gy kont niet; en ik zo weinig als gy. Wy zien en gevoelen echter dat zy werkt: 't welk niet aflaat waarheit te zijn, schoon wy niet begrijpen op welke wijze deze werking geschied. Desgelijks, hoewel wy niet begrijpen op welke wijze God werkt, en wy hem de menschelijke werken niet willen toevoegen, zo moeten wy echter daaröm niet van hem ontkennen dat zy op een uitsteekende en onbegrijpelijke wijze met d'onzen overëenkomen, gelijk willen, verstaan, met verstant, doch zonder ogen, of oren,

[p. 627]

zien en horen; gelijk de wint en lúcht lantschappen en bergen, zonder handen, or andere werktuigen, kan verdelgen en vernielen; 't welk echter aan de menschen zonder handen en pwerktuigen onmogelijk is. Indien gy de qnootzakelijkheit aan God rtoevoegt, en hem van de wil, of vrije verkiezing berooft, zo staat te bedenken, of gy hem, die een onëindig volmaakt swezend is, niet als iets tgedrochtelijk afschildert, en ten toon stelt. Tot uw oogwit zullen andere redenen nodig zijn, om uw grontvest daar op te maken; dewijl, naar mijn oordeel, in deze reden, die gy voorgewend hebt, geen vastigheit is: en indien gy u daar aanhoud, daar zijn noch andere redenen, die misschien het gewicht van d'uwen zullen ophalen. Maar laat ons hier afscheiden, en voortgaan.

Gy begeert, tot bewijs van dat 'er geesten in de werrelt zijn, ubetogige bewijzen, die 'er zeer weinig in de werrelt zijn; en buiten die van de wWiskunde worden 'er geen zo zekere, als wy wel wenschen, gevonden: want wy ten meestendeel houden ons met xwaarshijnelijke gissingen, en met het ywaarschijnelijke vernoegt. Indien de redenen, door de welken de dingen bewezen worden, zbetogingen waren, zo zou men geen anderen, dan zotte of hardnekkige menschen, vinden, die de zelfden zouden tegenspreken. Maar, waarde vrient, wy zijn niet zo gelukkig. In de werrelt neemt men 't niet zo effen: men gaat 'er enigsins by de tast; en in de redenen nemen wy het awaarschijnelijke aan, by gebrek van bbetogingen. Dit zelfde is blijkbaar in alle zo goddelijke, als menschelijke wetenschappen, die van cgeschillen en dtwisten volgepropt zijn, om welker veelheit men ook zo veel verscheidenheden van gevoelens by yder vind. Om deze reden zijn 'er eertijts, gelijk gy weet, eWijsbegerigen geweest, die Sceptici genoemt wierden, en van alle dingen twijffelden. Dezen twistreedenden voor en tegen, alleenlijk om het waarschijnelijke, by gebrek van ware redenen; en yder van hen geloofde het geen, dat aan hem bewijzelijkst scheen. De maan staat recht onder de zon; en dieshalven zal de zon in enige plaats ter werrelt duister worden: en indien de zon niet verduistert is, terwijl het dag is, zo staat de maan recht onder haar. Dit is een fbetogig bewijs van gd'oorzaak tot het hgewrocht, en van 't gewrocht tot d'oorzaak. Zodanigen zijn 'er noch enigen, maar zeer weinig, die van niemant, zo hy hen slechs verstaat, tegengesproken konnen worden.

Wat de schoonheit aangaat, daar zijn enige dingen, welker delen tegen d'anderen ievenredig, en van beter samenstelling zijn,

[p. 628]

dan anderen: en God heeft aan 't verstant, en aan 't oordeel van de mensch een overëenkoming en overêenstemming met het geen, dat wel geëvenredigt is, en niet met het geen, daar in men geen kevenredigheit heeft, gegeven: gelijk in de samenstemmende en niet samenstemmende geluiden, daar in het gehoor d'overëenstemming en niet overëenstemming wel kan onderscheiden, dewijl d' een vermaak, en d' ander quelling veröorzaakt. De volmaaktheit van enig ding is ook schoon, voor zo veel niets daar aan ontbreekt. Hier af zijn veel voorbeelden, de welken ik achterlaat, om niet wijtlopiger te wezen. Laat ons alleenlijk de werrelt bezien, die een geheel, of lHeeläl genoemt word. Indien dit waar is, gelijk het warelijk waar is, zo word hy niet door d' onlighamelijke dingen verkort, of vermindert. Het geen, dat gy van de Centauren, Hydraas, Harpijen, enz. spreekt, heeft hier geen plaats: want wy spreken van d'algemeenste geslachten der dingen, en van der zelfder eerste trappen, die onder zich verscheide en ontellijke mgedaanten begrijpen; gelijk van eeuwig en tijtelijk, noorzaak en ogewrocht, eindig en onëindig, bezielt en onbezielt, pzelfstandigheit en qtoeval of rwijze, lighamelijk en geestelijk, enz. Ik zeg dat de geesten God gelijken, om dat hy ook een geest is. Gy eischt zulk een klaar sdenkbeelt van de geesten, als van een driehoek. Dit is onmogelijk. Zeg my, ik bid u, wat denk beelt gy van God hebt, en of het voor uw verstant zo klaar is, als dat van de driehoek. Ik weet wel neen, en heb hier voren gezegt, dat wy zo gelukkig niet zijn, dat wy de dingen door tbetogige bewijzen begrijpen, en dat het uwaarschijnelijke ten meestendeel in deze werrelt d' overhant heeft. Ik zeg echter dat 'er, gelijk 'er een lighaam zonder wgeheugenis is, enz. ook een geheugenis enz. zonder xlighaam is; en dat 'er, gelijk 'er een ykring zonder zbol is, ook een bol zonder kring is. Maar dit is ook van d'algemene ageslachten der dingen tot de bezondere bgedaanten af te treden, van 't welk deze redenering niet verstaan word. Ik zeg dat de zon het cmiddelpunt des werrelts is, en dat de vaste starren veerder van d' aarde af zijn, dan Saturnus, en deze veerder dan Jupiter, en deze dan Mars enz. in voegen dat in d'eindeloze lucht enige dingen veerder van, en enigen nader by ons zijn; 't welk wy hoger, of laeger noemen. De genen, die beweren dat 'er geesten zijn, stellen de dWijsbegerigen niet buiten geloof: maar wel de genen, die zulks ontkennen: om dat alle Wijsbegerigen, zo wel ouden, als die van deze tijt, zich overtuigt houden dat zy 'er zijn. Plutarchus strekt hier af tot een getuig

[p. 629]

in zijn Handelingen van de Gevoelens der Wijsbegerigen, en van Sokrates Geest: gelijk ook alle de Stoïschen, Pythagorischen, Platonisten, Peripatetischen, Empedokles, Maximus Tyrius, Apulejus, en anderen. Onder de genen van deze tijt is 'er niemant, die hen ontkent. Verwerp dan zo veel wijze en verstandig oog- en oorgetuigen, zo veel Wijsbegerigen, en zo veel Historieschrijvers, die zulks verhalen. Zeg dat zy alle, met de gemene hoop, zot en dwaas zijn: schoon uw antwoorden niet overreden, maar wel buitensporig zijn, en deurgaans het wit en ooggemerk van onz verschil niet treffen; en gy niet een enig bewijs voortbrengt, dat uw mening bevestigt. Caesar spot niet met de geesten, maar met de voorspookselen en voorzeggingen; gelijk ook Cicero, en Kato. En echter, had hy in die dag, toen hy gedoot wierd, niet met Spurina gespot, zijn vijanden zouden hem niet met zo veel steken gedoot hebben. Maar genoech voor deze maal, enz.

a
Voluntas.
b
Indifferens.
c
Involvere.
d
Necessitas.
e
Attributa.
f
Actiones.
g
Speculationes.
h
Metaphysicè.
i
Anima.
k
Mens.
l
Incorporea.
m
Proportio.
n
Corpus.
o
Mens.
p
Machinae.
q
Necessitas.
r
Attribuere.
s
Ens.
t
Monstruosus.
u
Probationes demonstrativae.
w
Mathematica.
x
Conjectura probabiles.
y
Verisimile.
z
Demonstrationes.
a
Probabile.
b
Demonstrationes.
c
Quaestiones.
d
Disputationes.
e
Philosophi.
f
Probatio demonstrativa.
g
Causa.
h
Effectus.
i
Proportionales.
k
Proportio.
l
Universus.
m
Species.
n
Causa.
o
Effectus.
p
Substantia.
q
Accidens.
r
Modus.
s
Idea.
t
Probationes demonstrativae.
u
Probabile.
w
Memoria.
x
Corpus.
y
Circulus.
z
Globus.
a
Genera.
b
Species.
c
Centrum.
d
Philosophi.

Vorige Volgende