Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Ernest Staas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,72 MB)

ebook (3,39 MB)

XML (0,56 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Ernest Staas

(1874)–Anton Bergmann

Schetsen en beelden


Vorige Volgende
[p. 201]

V.
Uitstapjes en ontmoetingen.

In afwachting van den Donderdag deden wij alle dagen voetreisjes door de schilderachtige dalen en op de schoone hoogten van het Siebengebirge. Wij bezochten Heisterbach en zijn verwoest Benedictijnenklooster, Petersberg en zijne bedevaart, Rolandseck en zijnen vervallen toren, Nonnenwerth en zijn stil zusterhuis.

Edward moest eindigen met te bekennen, dat het najaar wezenlijk prachtig mag heeten aan de boorden van den Rijn.

De storm der reizigers is voorbij. - De ezeldrijvers maken elken weg niet meer onveilig. - De bedelaars zijn niet meer daar om u met hunne kronen en keitjes het genot van elk uitzicht te bederven.

De natuur schijnt zich voor de laatste schoone dagen met al hare bekoorlijkheden te tooien.

De dauw valt met dikke droppels, welke glinsteren en vonkelen in de schuinsche stralen der morgenzon. Aan de ranken schitteren de rijpe druiven. Uit het woud blaast u een geurige wind tegen, welke de Duitschers waldluft noemen, en die den levenslust opwekt en versterkt.

Ook de mensch schijnt meer tot genieten gestemd. Het voorgevoel van den nakenden winter geeft dubbelen prijs aan de vluchtende schoone dagen. Het hart heeft haast het laatste genot te smaken.

Nochtans wordt dit seizoen weinig door de reizigers uitgekozen. Het profanum vulgus neemt de heetste zomerweken. ‘Dan zijn de dagen het langst, en kunnen zij 't meest afdoen.’

Zulke reizigers zien veel, maar genieten weinig, en keeren huiswaarts afgetobd en afgesloofd met de vaste overtuiging, dat de Rijnlanden vooral bestaan uit brandende oevers, stofferige wegen en stikkende hôtelkamers.

[p. 202]

Ook op onze wandelingen ontmoeten wij weinig vreemdelingen.

Een troepje studenten, met het pakje op den rug, de gekleurde pet op het hoofd, den stevigen knotsstok in de hand en het vroolijk lied op de lippen, vinden wij op eene kleine weide gelegerd, bezig met een lekker fleschje te ledigen en zij begroeten ons met een vroolijk hoera.

Soms, in de verte, op een eenzaam punt, op eenen uitstekenden granietsteen ontwaren wij de Droge Rots, waarschijnlijk in romantieke bespiegelingen verslonden. Wij slaan bescheiden een ander pad in om hare Muze niet te verjagen.

Toeristen, niet een enkele. - Ja toch op den toren van den Rolandsberg vinden wij er nog drie.

Van verre kunnen wij er maar niet uit wijs worden, wat deze zoo vlak tegen den muur staan te bewonderen. Bij 't naderen ontdekken wij, aan welke belangrijke bezigheid zij zich overleveren.

Met sterke puntmessen werken zij uit al hunne kracht op het harde arduin. - Die heeren behooren tot eene bijzondere klas van reizigers - het zijn naamsnijders.

IJverige jongelingen, onverschrokkene reizigers, ontzien zij noch last noch vermoeienis. Alle bergen worden door hen bestegen, alle rotsen beklommen, alle burchten geopend, alle ruïnen bezocht, alle wegen doorkruist. Doch vraagt hun niet, wat zij gezien, gevoeld, bewonderd hebben: dit is hunne zaak niet. Zij hebben gesneden, gebeiteld, gegriffeld, geschilderd, geteekend.

In de boomen, op de steenen, - tegen de rotsen en de bouwvallen, - op de deuren en de banken, - in de schors der beuken en bij het hoogste punt der bergen, - op trachiet en bazalt, - op lava en tuf, overal prijken hunne namen, woonplaats en beroep. Zoodat de nakomelingschap eens met verrukking zal vernemen dat in den jare O.H. 1867 te Arnhem een Kaasman bestond, die van zijn inkomen leefde, te Zevenbergen een Crolla-Peters ademde, die in wijn handelde en te Leiden een Zwanepoel op kamers woonde en in de rechten studeerde.

Het naamschrijven is overigens eene ziekte, welke vele reizigers kwelt niettegenstaande het spreekwoord gewaagd van namen van zotten te vinden op pannen en potten... en ruïnen had het er mogen bijvoegen.

Op den Drachenfels, de vergaderplaats van alle mogelijke

[p. 203]

kleinhandelaars, heeft die zucht zelfs aan eenen nieuwen nijverheidstak het leven geschonken.

Daar staan meisjes, die druiven verkoopen, eiken kronen vlechten en ook krijt verhuren om in de onschuldige behoefte van het naamschrijven te voorzien.

't Zou mij niet verwonderen, dat van de drie ambachten het laatste 't meest beloond wordt. Van al de menschelijke zwakheden is er geene, welker exploitatie meer winsten afwerpt dan de ijdelheid.


Vorige Volgende