Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Ernest Staas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,72 MB)

ebook (3,39 MB)

XML (0,56 MB)

tekstbestand






Genre
proza

Subgenre
schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Ernest Staas

(1874)–Anton Bergmann

Schetsen en beelden


Vorige Volgende
[p. 231]

III.
De Frankforterin.

's Anderen daags bij het middagmaal stond ik niet weinig verbaasd, toen ik aan de zijde van Fräulein Louise den nachtelijken bezoeker van gisteren zag zitten.

De andere juffrouwen vertrouwden mij, dat Arnold voor den erkenden aanbidder van Fräulein Louise doorging.

Hij logeerde in een Gasthof te St. Goar, een dorpje rechtover St. Goarshausen, op den linkeroever, en kwam zijne beminde 's morgens en 's avonds vinden.

Ik zag, dat hij aan Karlientje bijzonder beviel, en Oom Karel nam het hem niet euvel, dat hij de schoone Louise het hof maakte, zoodat de twee oudjes, weder verzoend en altijd goedhartig, begonnen waren met mijnheer Arnold ten middagmaal te noodigen.

Graag hadde ik over Arnold en Louise eenige inlichtingen ingewonnen - liefdesverhaaltjes hebben zooveel waarde op reis, en 't is zoo zoet ze door lieve juffrouwen te hooren vertellen; - doch ik kon er niet aan komen.

De geest mijner medegezellen en gezellinnen had eene andere richting.

De politiek, ja de droge, de ellendige, de hatelijke politiek bracht al de vrouwenhoofdjes op hol. - De fijne monden openden zich niet dan om over staatkunde en oorlogen te spreken. Van de rozenlipjes rolden niets dan woorden van smaad en verachting voor de verfoeide Pruisen.

Dit is onvermijdelijk, waar tegenwoordig twee Frankforters, en vooral waar twee Frankforterinnen te zamen zijn.

Hunnen afkeer van het Pruisisch bewind kunnen zij noch verbergen, noch bewimpelen, en elke gelegenheid wordt te baat genomen, om lucht te geven aan den blakenden haat.

Men maakt zich in den vreemde een valsch denkbeeld van den toestand, welken de laatste gebeurtenissen in Duitsch-

[p. 232]

land deden ontstaan. Men denkt, dat door de laatste overwinningen van Pruisen de moeilijkheden zoo niet opgelost, ten minste doorgehakt zijn, en dat de verminkte Pruisische eenheid het grootsche droombeeld der Germaansche eenheid uit de gemoederen verbannen heeft.

Groot is de dwaling!

De nieuw geannexeerde staten dragen met sidderende woede de Pruisische heerschappij. De stad Frankfort vooral knaagt met razernij aan het opgelegde juk.

Zooals bekend is, heeft de oude vrijstad Frankfort tot vóór twee jaar eene onafhankelijke republiek gevormd.

Het eeuwenoude gebruik van eigene wetten en rechten, het bezit eener uitgestekte vrijheid, de staatkundige strijd, die vaak zeer levendig was, hadden onder die verstandige en krachtige bevolking eene merkwaardige politieke rijpheid ontwikkeld.

Frankfort herinnerde aan de kleine republieken der middeleeuwen, en was eenigszins gebleven, wat Gent en Brugge in dertienhonderd waren.

Op zulken grond kan de verouderde feodaliteit van Noord-Duitschland, het opgewarmde droit divin van Pruisen niet licht ingeplant worden, en zal er nooit wortel schieten.

Aan een vrij Duitschland zou de verlichte burgerij van Frankfort de opoffering harer onafhankelijkheid met vreugde gedaan hebben: voor barbaarsch geweld zal die hardnekkige volksgeest nooit buigen. 't Is niet met kleingeestige plagerijen, of onrechtvaardige brandschatting, dat men die stad zal temmen, vanwaar vroeg of laat de kreet moet opgaan, welke aan de overmacht van Pruisen een einde zal stellen, om ze door een Duitschland, één en vrij, te vervangen; tenware een vreemde aanslag op het Duitsche Vaderland of den vrijen Duitschen Rijn op eens alle verdeeldheden deed verdwijnen, en voor altijd de Duitsche eenheid vestigde.

Cavour heeft Florentië niet vernederd, Napels met geene krijgsbelastingen geslagen, Milaan door geene plundering bedreigd, toen hij de Italiaansche eenheid bewerkte.

Aan Italianen heeft hij de Italiaansche broederhand toegereikt, en Noord en Zuid met elkaar verbonden door eenen band sterker dan de wapens, den band der Vrijheid en der Vaderlandsliefde.

Pruisen, in tegendeel, heeft zich tegenover het Duitsche

[p. 233]

Frankfort gedragen, gelijk geen vreemd overweldiger het in onze dagen zou durven bestaan.

Duizenden en duizenden thalers hebben de burgers moeten betalen, van geene vernedering zijn zij verschoond, geene kwaadaardigheid is hun gespaard gebleven. Om de liefde voor den Koning aan die oude republikeinen in te boezemen, heeft men hun van den eersten dag doen gevoelen, hoe hard soms eene kroon drukt, en hoe duur een koningdom aan de volkeren kost.

Is Sadowa de roem der Pruisische wapens, Frankfort zal als eene eeuwige schandvlek branden op hun schild.

Met de Frankforter heeren kan men spreken over die gebeurtenissen en is de redeneering mogelijk.

Zij geven toe, dat staatjes van twee uren in den omtrek, dat Lilliputsche prinsdommen welke een sneltrein in vijf minuten doorrijdt, eene onmogelijkheid zijn in onze eeuw.

‘'t Is nog beter voor Duitschland,’ zegde mij mismoedig een oude Frankforter, ‘éénen koning dan twintig prinsen, éénen arend dan twintig haviken te hebben.’

‘De tegenwoordige toestand,’ voegde hij er bij, is maar een eerste stap naar de eenheid van 't vaderland. Weldra zullen wij verder streven, en dan zal Frankfort Weenen en Berlijn als hoofdsteden afzetten, gelijk Florentië Turijn onttroond heeft, en Rome beide weder vervangen zal.

Wie zal u zeggen, dat die man ten onrechte hoopt?

De steden gelijk de volkeren hebben hare onvermijdelijke lotbestemming, en heeft Frankfort niet, gelijk Rome, de macht der overleveringen voor zich?

Een roemrijke droom, eene voorzegging misschien, troost de Frankforter mannen ver de tegenwoordige vernedering der oude vrijstad; maar de Frankforter vrouwen zijn zoo gelaten niet in haar lot, en wreken zich op alle mogelijke wijzen op hare overweldigers. Het enkele woord ‘Pruis’ doet haar in bittere woorden uitvallen. De gedachte alleen aan den Zwarten Adelaar ontsteekt haren toorn in lichterlaaie vlam.

Op de stijfheid der Pruisische beambten antwoorden zij met eene hoonende minachting. Tegenover de tergende houding der Noordduitsche soldaten stellen zij eene vernederende koelheid. Welhaast zal Frankfort een ander Venetië gelijken, waar de Oostenrijksche oversten door de smadende blikken der Italiaansche vrouwen uit alle gezelschappen verbannen werden.

[p. 234]

Geene der Frankforter juffrouwen, welke zich te St. Goarshausen bevonden, of zij wist eenen trek, waardoor zij haren afkeer van den gehaten overweldiger had te kennen gegeven.

‘Mijne hand heeft nooit eenen Pruis aangeraakt,’ zegde een allerliefste zeventienjarige, en ik begreep, dat het voor Pruisen eene wezenlijke ontbering mocht heeten zulke fijne vingertjes niet te mogen drukken.

‘Als ze mij komen vragen op het bal, krijg ik altijd eenen aanval van hoesten en niezen,’ merkte eene tweede op, ‘die noorderlucht pakt mij seffens op de borst,’ en het gezelschap barstte in lachen uit.

‘Weet gij nog, Marie,’ vroeg eene tergende brunet, met blikkerende zwarte oogen, ‘toen wij, op onze wandeling in 't park, die twee Pruisische officieren zagen afkomen, stijf als eene lat, fier als een pauw, opgeblazen als een kalkoen, die zich zeker inbeelden, dat zij hunne blinkende helmen maar moesten toonen om ons te veroveren, - weet gij nog, welk mal figuur zij maakten, toen wij allen te zamen onze zonneschermen naar hen keerden?’

‘Ja,’ hernam Marie, die rood werd als een haantje, zoodra er over Pruisen spraak was, en 's anderen daags stond er in het dagblad: De Frankforter juffrouwen weten hare parasols te gebruiken, niet alleen tegen de zon, maar nog tegen de onbeschaamde blikken der Pruisische officieren, en ieder vond de straf verdiend, en den zet goed uitgedacht.

‘Het best van al zijn toch de uitnoodigingen van Louise; laat het haar eens vertellen,’ merkte eene andere dame op.

Fräulein Louise geraakte daarop aan het woord en verhaalde, dat zij, bij het schrijven der brieven voor een bal, onder elke kaart gezet had O.P., hetgeen voor geheel de wereld Ohne Presentation (zonder voorstelling) wilde zeggen, maar door de ingewijden Ohne Preussen (zonder Pruisen) gelezen werd, hetgeen ten gevolge had, dat nooit feest zoovele elegante toiletten en zulke lieve meisjes vereenigde. De trek was waarlijk niet slecht.

Ook van al de dames was Fräulein Louise de bijtendste, de onmeedoogendste voor al wat Pruisen van verre of bij aanging. Haar schertsen had eenen bijzonderen bitteren toon, haar lachen iets bitsigs, dat verried, hoe diep de haat tegen de verdrukkers der geboorteplaats haar in 't harte lag.

Arnold waagde hier en daar een woordje van verschooning;

[p. 235]

doch Louise was zonder genade. Alleen een oud koopman uit het Noorden veroorloofde zich eenige opmerkingen, maar toen hij zag, hoe het meisje hem aanviel, antwoordde hij half lachend half misnoegd: ‘Kom Fräulein, laat die groote woorden daar. - Ik zie het aan uwe oogen, wellicht krijgt gij nog eenen Pruis tot man.’

Die nare voorspelling bracht eene ware opschudding teweeg.

Karlientje protesteerde geweldig. Oom Karel zwoer bij hoog en laag, dat dit nooit zou gebeuren.

Arnold zat daar bleek als de dood.

‘Gij zult het zien!’ hernam de oude heer.

Fräulein Louise, de verachting op de lippen, de woede in de stem, antwoordde met kouden trots: ‘sterven ja, mijnheer, maar met eenen Pruis trouwen, dat nooit!’


Vorige Volgende